Language of document : ECLI:EU:C:2024:289

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

11 april 2024 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Intellectuele eigendom – Auteursrecht en naburige rechten – Richtlijn 2001/29/EG – Artikel 3, lid 1 – Mededeling aan het publiek – Begrip – Beschikbaarstelling van televisietoestellen in een hotel – Doorgifte van een signaal via een coaxiale kabelverdeler – Richtlijn 93/83/EEG – Doorgifte via de kabel – Kabelmaatschappijen – Begrippen – Licentieovereenkomst met collectieve beheersorganisaties voor doorgifte via de kabel – Doorgifte van dit signaal via een eigen kabeldistributienetwerk van dat hotel”

In zaak C‑723/22,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Oberlandesgericht München (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Beieren, München, Duitsland) bij beslissing van 24 november 2022, ingekomen bij het Hof op dezelfde dag, in de procedure

Citadines Betriebs GmbH

tegen

MPLC Deutschland GmbH,

wijst

HET HOF (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: T. von Danwitz, kamerpresident, P. G. Xuereb en I. Ziemele (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        Citadines Betriebs GmbH, vertegenwoordigd door A. Conrad en T. Schubert, Rechtsanwälte,

–        MPLC Deutschland GmbH, vertegenwoordigd door M. König, Rechtsanwalt,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Samnadda en G. von Rintelen als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB 2001, L 167, blz. 10).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Citadines Betriebs GmbH (hierna: „Citadines”), hotelexploitant, en MPLC Deutschland GmbH (hierna: „MPLC”), een collectieve beheersorganisatie, over een vermeende schending door Citadines van het uitsluitende recht van mededeling aan het publiek dat MPLC zou bezitten op een aflevering van een op een openbare televisiezender uitgezonden televisiereeks, die klanten van dit hotel hebben kunnen bekijken op televisietoestellen die door Citadines ter beschikking zijn gesteld in de kamers en in de fitnessruimte van dat hotel.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

 Richtlijn 93/83

3        Artikel 1, lid 3, van richtlijn 93/83/EEG van de Raad van 27 september 1993 tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel (PB 1993, L 248, blz. 15) luidt:

„In deze richtlijn wordt verstaan onder ‚doorgifte via de kabel’: de gelijktijdige, ongewijzigde en integrale doorgifte, door middel van een kabel- of microgolfsysteem aan het publiek, van een eerste uitzending uit een andere lidstaat, al dan niet via de ether, ook per satelliet, van radio- of televisieprogramma’s die voor ontvangst door het publiek bestemd zijn.”

4        Artikel 8, lid 1, van die richtlijn bepaalt:

„De lidstaten dragen er zorg voor dat de doorgifte via de kabel van omroepuitzendingen uit andere lidstaten op hun grondgebied met inachtneming van de toepasselijke auteursrechten en naburige rechten geschiedt en op grond van individuele of collectieve contractuele regelingen tussen de auteursrechthebbenden, de houders van naburige rechten en de kabelmaatschappijen.”

 Richtlijn 2001/29

5        De overwegingen 4, 9, 10, 23 en 27 van richtlijn 2001/29 luiden:

„(4)      Geharmoniseerde rechtsregels op het gebied van het auteursrecht en de naburige rechten zullen voor meer rechtszekerheid zorgen, een hoog niveau van bescherming van de intellectuele eigendom waarborgen en aldus aanzienlijke investeringen in creativiteit en innovatie [...] bevorderen, hetgeen weer tot groei en vergroting van het concurrentievermogen van de Europese industrie zal leiden, [...].

[...]

(9)      Bij een harmonisatie van het auteursrecht en de naburige rechten moet steeds van een hoog beschermingsniveau worden uitgegaan, omdat die rechten van wezenlijk belang zijn voor scheppend werk. De bescherming van deze rechten draagt bij tot de instandhouding en ontwikkeling van de creativiteit in het belang van auteurs, uitvoerend kunstenaars, producenten, consumenten, cultuur, industrie en het publiek in het algemeen. De intellectuele eigendom is dan ook als een geïntegreerd deel van de eigendom erkend.

(10)      Auteurs en uitvoerend kunstenaars moeten, willen zij hun scheppende en artistieke arbeid kunnen voortzetten, een passende beloning voor het gebruik van hun werk ontvangen, evenals de producenten om dat werk te kunnen financieren. De productie van fonogrammen, films en multimediaproducten, en van diensten, zoals ‚diensten-op-aanvraag’, vereist aanzienlijke investeringen. Een adequate rechtsbescherming van de intellectuele-eigendomsrechten is noodzakelijk om de mogelijkheid tot het verkrijgen van een dergelijke beloning en de mogelijkheid van een behoorlijk rendement van dergelijke investeringen te waarborgen.

[...]

(23)      Deze richtlijn moet het recht van de auteur van mededeling van werken aan het publiek verder harmoniseren. Aan dit recht moet een ruime betekenis worden gegeven die iedere mededeling omvat die aan niet op de plaats van oorsprong van de mededeling aanwezig publiek wordt gedaan. Dit recht dient zich uit te strekken tot elke dergelijke doorgifte of wederdoorgifte van een werk aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van uitzending. Dit recht heeft geen betrekking op enige andere handeling.

[...]

(27)      De beschikbaarstelling van fysieke faciliteiten om een mededeling mogelijk te maken of te verrichten is op zich geen mededeling in de zin van deze richtlijn.”

6        Artikel 3, lid 1, van deze richtlijn bepaalt:

„De lidstaten voorzien ten behoeve van auteurs in het uitsluitende recht, de mededeling van hun werken aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn, toe te staan of te verbieden.”

 Duits recht

7        § 15, lid 2, van het Gesetz über Urheberrecht und verwandte Schutzrechte – Urheberrechtsgesetz (wet betreffende het auteursrecht en de naburige rechten) van 9 september 1965 (BGBl. 1965 I, blz. 1273), in de op de feiten van het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „UrhG”), luidt:

„De auteur heeft bovendien het uitsluitende recht om zijn werk aan het publiek mee te delen in een immateriële vorm (recht van mededeling aan het publiek). Het recht van mededeling aan het publiek omvat in het bijzonder:

l.      het recht tot vertoning, uitvoering en opvoering (§ 19);

2.      het recht tot beschikbaarstelling aan het publiek (§ 19a);

3.      het recht tot uitzending (§ 20);

4.      het recht tot mededeling op beeld- of geluidsdragers (§ 21);

5.      het recht om uitzendingen mee te delen en ter beschikking te stellen van het publiek (§ 22).”

8        § 20 UrhG luidt:

„Het uitzendingsrecht is het recht om het werk voor het publiek toegankelijk te maken door middel van uitzending, zoals radio- en televisie-uitzending, uitzending via satelliet, via de kabel of soortgelijke technische middelen.”

9        § 20b, lid 1, UrhG bepaalt:

„Alleen een collectieve beheersorganisatie kan het recht inroepen op doorgifte van een uitgezonden werk in het kader van een programma dat gelijktijdig, ongewijzigd en integraal wordt doorgegeven door middel van een kabel- of microgolfsysteem (doorgifte via de kabel). Dit geldt niet voor rechten die een omroeporganisatie op haar eigen uitzendingen doet gelden.”

10      § 22 UrhG luidt:

„Het recht van mededeling van uitzendingen en mededelingen die aan het publiek ter beschikking worden gesteld, is het recht om toestemming te verlenen voor het ter beschikking stellen aan het publiek van uitzendingen en heruitzendingen van het werk als gevolg van het ter beschikking stellen aan het publiek van een beeldscherm, een luidspreker of soortgelijke technische faciliteiten. § 19, lid 3, is van overeenkomstige toepassing.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

11      MPLC, een onafhankelijke collectieve beheersorganisatie met winstoogmerk naar Duits recht, heeft bij het Landgericht München I (rechter in eerste aanleg München I, Duitsland) een vordering ingesteld tegen Citadines, de exploitant van een hotel, strekkende tot staking van de mededeling aan het publiek van een aflevering van een televisiereeks in de vorm van een uitzending door middel van televisietoestellen die door Citadines in de kamers en in de fitnessruimte van dat hotel zijn geïnstalleerd, voor zover het signaal door middel van een coaxiale kabel of een datakabel naar de televisietoestellen wordt doorgegeven. Deze aflevering, die door een openbare televisiezender was uitgezonden, is op 17 november 2019 door klanten van dat hotel bekeken, waarbij dit signaal gelijktijdig en ongewijzigd naar die toestellen is doorgegeven via een eigen kabeldistributienetwerk van het hotel. Citadines heeft het recht op doorgifte via de kabel uitputtend geregeld in licentieovereenkomsten die zij met de Duitse collectieve beheersorganisaties heeft gesloten.

12      Bij beschikking in kort geding van 17 januari 2020 heeft het Landgericht München I Citadines verboden deze aflevering ter beschikking van het publiek te stellen.

13      Bij vonnis van 18 juni 2020 heeft deze rechterlijke instantie die beschikking in kort geding bevestigd.

14      Citadines heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij het Oberlandesgericht München (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Beieren, München, Duitsland), de verwijzende rechter.

15      Citadines is van mening dat zij de vrij te ontvangen uitzendingen van de openbare televisiezender ter beschikking mag stellen van haar gasten via de televisietoestellen in de kamers en de fitnessruimte van het betrokken hotel omdat zij beschikt over een licentie voor doorgifte via de kabel.

16      MPLC voert daarentegen aan dat Citadines, door het betrokken signaal door te geven via een eigen kabeldistributienetwerk van dat hotel, inbreuk heeft gemaakt op haar recht van mededeling aan het publiek. In dit verband is het irrelevant dat Citadines de kwestie van het recht op doorgifte via de kabel met collectieve beheersorganisaties heeft uitgeklaard.

17      De verwijzende rechter merkt op dat volgens de rechtspraak van het Hof de enkele beschikbaarstelling van ontvangstapparatuur gelet op overweging 27 van richtlijn 2001/29 op zich weliswaar geen mededeling aan het publiek vormt, maar dat toch afbreuk wordt gedaan aan het recht van mededeling aan het publiek door een doorgifte van het upstreamsignaal aan de ontvangstapparatuur via een dergelijk kabeldistributienetwerk.

18      Deze rechter merkt evenwel op dat de in casu door Citadines verrichte handelingen die verder gingen dan de loutere beschikbaarstelling van televisietoestellen, uitsluitend bestonden in de doorgifte van het televisiesignaal via het eigen kabeldistributienetwerk van het hotel, waartoe deze vennootschap gerechtigd was op grond van de haar door de collectieve beheersorganisaties verleende licentie. Gelet op de opsplitsing, in het Duitse recht, van het recht van mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 in het recht als bedoeld in § 20b UrhG („doorgifte”) en het recht als bedoeld in § 22 UrhG („mededeling van uitzendingen”), bestaat twijfel of uit handelingen van de gebruiker waartoe hij op grond van een licentie krachtens § 20b UrhG gerechtigd is, te weten doorgifte via de kabel binnen het hotel, kan worden opgemaakt dat die gebruiker beoogde een „mededelingshandeling” in zijn geheel te verrichten, wanneer zijn overige handelingen slechts bestaan in de beschikbaarstelling van ontvangstapparatuur, hetgeen geen schending van het recht van mededeling aan het publiek oplevert.

19      Daarop heeft het Oberlandesgericht München de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moet artikel 3, lid 1, van richtlijn [2001/29] aldus worden uitgelegd dat deze bepaling zich verzet tegen een nationale regeling of praktijk waarbij de beschikbaarstelling van fysieke faciliteiten om een mededeling mogelijk te maken of te verrichten, zoals televisietoestellen in de kamers of de fitnessruimte van een hotel, als een mededeling aan het publiek wordt beschouwd wanneer het signaal via het eigen kabeldistributiesysteem van het hotel weliswaar naar die faciliteiten wordt doorgegeven, maar deze doorgifte via de kabel rechtmatig plaatsvindt op grond van een door het hotel verworven licentie?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

 Opmerkingen vooraf

20      Uit het verzoek om een prejudiciële beslissing blijkt dat de twijfels van de verwijzende rechter, zoals in punt 18 van het onderhavige arrest is opgemerkt, voortvloeien uit de „opsplitsing”, in het nationale recht, van de mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 in, ten eerste, het in § 20b UrhG bedoelde recht en, ten tweede, het in § 22 UrhG bedoelde recht, waarbij deze rechten volgens de aanwijzingen in de verwijzingsbeslissing de omzetting van voormeld artikel 3, lid 1, in nationaal recht vormen.

21      In zijn antwoord op het verzoek om verduidelijkingen dat het Hof hem overeenkomstig artikel 101 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof heeft overgemaakt, heeft de verwijzende rechter evenwel opgemerkt dat § 20b UrhG hoofdzakelijk voortvloeide uit de wijziging van deze wet bij het Vierte Gesetz zur Änderung des Urheberrechtsgesetzes vom 8. Mai 1998 (vierde wet tot wijziging van het UrhG van 8 mei 1998) (BGBl. 1998 I, blz. 902), waarmee werd beoogd richtlijn 93/83 in de Duitse rechtsorde om te zetten.

22      De verwijzende rechter geeft aan dat § 20b UrhG nadien met ingang van 1 januari 2008 is gewijzigd bij het Zweite Gesetz zur Regelung des Urheberrechts in der Informationsgesellschaft vom 26. Oktober 2007 (tweede wet tot regeling van het auteursrecht in de informatiemaatschappij van 26 oktober 2007) (BGBl. 2007 I, blz. 2513) teneinde het Duitse auteursrecht verder aan te passen aan de ontwikkelingen op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie, en kwesties te behandelen waarvoor, gelet op de korte omzettingstermijn van richtlijn 2001/29, geen oplossing was gevonden in het kader van de vorige hervorming van het auteursrecht. Hij benadrukt hierbij dat er volgens de memorie van toelichting bij deze wet „geen sprake was van een wijziging van de basisstructuur van het recht op doorgifte via de kabel ‚gelet op de internationale en Europese vereisten”.

23      Volgens vaste rechtspraak staat het niet aan het Hof om zich uit te spreken over de uitlegging van nationale bepalingen, aangezien een dergelijke uitlegging tot de uitsluitende bevoegdheid van de nationale rechter behoort. Het Hof is dus niet bevoegd om zich uit te spreken over de vraag of de bepalingen van § 20b UrhG een omzetting vormen van richtlijn 93/83 dan wel van richtlijn 2001/29 [zie in die zin arrest van 28 oktober 2021, A en B (Gezamenlijke heffing voor kleine brouwerijen), C‑221/20 en C‑223/20, EU:C:2021:890, punten 16 en 17 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

24      Na deze precisering moet worden opgemerkt dat de verwijzende rechter in zijn antwoord (waarnaar in punt 21 hierboven wordt verwezen) duidelijk aangeeft dat richtlijn 93/83 is omgezet bij de vierde wet tot wijziging van het UrhG van 8 mei 1998, waarbij § 20b in het UrhG is ingevoegd.

25      Dienaangaande zij er ten eerste aan herinnerd dat volgens artikel 1, lid 3, van richtlijn 93/83 onder het begrip „doorgifte via de kabel” wordt verstaan: „de gelijktijdige, ongewijzigde en integrale doorgifte, door middel van een kabel- of microgolfsysteem aan het publiek, van een eerste uitzending uit een andere lidstaat, al dan niet via de ether, ook per satelliet, van radio- of televisieprogramma’s die voor ontvangst door het publiek bestemd zijn”.

26      Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, regelt richtlijn 93/83 enkel de uitoefening van het recht op doorgifte via de kabel in de relatie tussen de houders van auteursrechten en naburige rechten enerzijds en de „kabelmaatschappijen” anderzijds, en heeft het begrip „kabelmaatschappij” betrekking op exploitanten van traditionele kabelnetten (arrest van 8 september 2022, RTL Television, C‑716/20, EU:C:2022:643, punten 76 en 77).

27      Hieruit volgt dat een hotel niet kan worden beschouwd als een „kabelmaatschappij” in de zin van richtlijn 93/83 (zie in die zin arrest van 8 september 2022, RTL Television, C‑716/20, EU:C:2022:643, punten 84 en 85).

28      Wat ten tweede de door de verwijzende rechter genoemde omstandigheid betreft dat het in het hoofdgeding aan de orde zijnde hotel van exploitant Citadines beschikt over een licentieovereenkomst die de betrokken doorgiften toestaat, moet worden vastgesteld dat de verwijzingsbeslissing geen enkele precisering bevat over het soort handelingen waarop een dergelijke licentieovereenkomst betrekking heeft.

29      In haar schriftelijke opmerkingen betwist Citadines weliswaar niet dat zij door de doorgifte van uitzendingen aan de ontvangstapparatuur in haar hotel een mededelingshandeling in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 heeft verricht, maar stelt zij daartoe op uitputtende wijze van de bevoegde collectieve beheersorganisaties de vereiste licenties te hebben verkregen, waarvoor zij jaarlijks voor elke hotelkamer een forfaitaire vergoeding betaalt.

30      MPLC betoogt dat de door Citadines gesloten licentieovereenkomst geen betrekking heeft op de directe en indirecte doorgifte van radio- en televisieprogramma’s via een eigen distributienetwerk van het betrokken hotel.

31      Volgens vaste rechtspraak behoort in een procedure volgens artikel 267 VWEU, die op een duidelijke afbakening van de taken van de nationale rechterlijke instanties en van het Hof berust, elke waardering van de feiten tot de bevoegdheid van de nationale rechter (arrest van 17 december 2020, BAKATI PLUS, C‑656/19, EU:C:2020:1045, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32      Bijgevolg staat het aan de verwijzende rechter om te bepalen of in het bij hem aanhangige geding de mogelijks door Citadines verrichte mededelingshandeling, in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29, onder de door deze vennootschap gesloten licentieovereenkomst vallen.

33      In deze context moet hoe dan ook nog worden opgemerkt dat de omstandigheid dat een dergelijke licentieovereenkomst is gesloten, irrelevant is voor de vraag of de betrokken doorgiften een mededeling aan het publiek in de zin van deze bepaling vormen. Zoals de Europese Commissie in haar schriftelijke opmerkingen heeft opgemerkt, kan daarentegen gelet op het bestaan van een dergelijke licentieovereenkomst waarschijnlijk worden vastgesteld of de auteur van het betrokken werk voor een dergelijke mededeling – indien daarvan sprake is – toestemming heeft verleend.

34      De prejudiciële vraag moet in het licht van deze overwegingen worden beantwoord.

 Ten gronde

35      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat de beschikbaarstelling van televisietoestellen in de kamers of de fitnessruimte van een hotel, waarbij bovendien een signaal aan die toestellen wordt doorgegeven via een eigen kabeldistributienetwerk van dat hotel, een „mededeling aan het publiek” in de zin van deze bepaling vormt.

36      In dit verband zij eraan herinnerd dat volgens artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 „[d]e lidstaten [...] ten behoeve van auteurs [voorzien] in het uitsluitende recht, de mededeling van hun werken aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn, toe te staan of te verbieden”.

37      Zoals het Hof herhaaldelijk heeft geoordeeld, beschikken auteurs krachtens deze bepaling over een recht van preventieve aard om te interveniëren tussen eventuele gebruikers van hun werk en de mededeling aan het publiek die deze gebruikers overwegen te doen, teneinde deze mededeling te verbieden (arresten van 31 mei 2016, Reha Training, C‑117/15, EU:C:2016:379, punt 30, en 22 juni 2021, YouTube en Cyando, C‑682/18 en C‑683/18, EU:C:2021:503, punt 62 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

38      Wat betreft de inhoud van het begrip „mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29, moet aan dit begrip – zoals wordt benadrukt in overweging 23 van die richtlijn – een ruime betekenis worden gegeven die iedere mededeling omvat die aan een niet op de plaats van oorsprong van de mededeling aanwezig publiek wordt gedaan, en dient dit begrip zich derhalve uit te strekken tot elke dergelijke doorgifte of wederdoorgifte van een werk aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van uitzending. Uit de overwegingen 4, 9 en 10 van deze richtlijn volgt immers dat deze als belangrijkste doelstelling heeft een hoog beschermingsniveau voor auteurs te verwezenlijken, zodat zij met name bij een mededeling aan het publiek een passende beloning voor het gebruik van hun werk kunnen ontvangen (arrest van 22 juni 2021, YouTube en Cyando (C‑682/18 en C‑683/18, EU:C:2021:503, punt 63 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

39      Zoals het Hof dienaangaande herhaaldelijk heeft geoordeeld, verbindt dit begrip twee cumulatieve elementen met elkaar, te weten een handeling bestaande in de mededeling van een werk en de mededeling van dit werk aan een publiek, en vergt dit begrip een individuele beoordeling (arresten van 31 mei 2016, Reha Training, C‑117/15, EU:C:2016:379, punt 37; 2 april 2020, Stim en SAMI, C‑753/18, EU:C:2020:268, punt 30, en 22 juni 2021, YouTube en Cyando, C‑682/18 en C‑683/18, EU:C:2021:503, punt 66 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

40      Bij een dergelijke beoordeling dienen meerdere niet-autonome en onderling afhankelijke, elkaar aanvullende criteria in aanmerking te worden genomen. Aangezien deze criteria in verschillende concrete situaties met een zeer wisselende intensiteit een rol kunnen spelen, moeten deze criteria zowel individueel als in hun onderling verband worden toegepast (arresten van 31 mei 2016, Reha Training, C‑117/15, EU:C:2016:379, punt 35, en 22 juni 2021, YouTube en Cyando, C‑682/18 en C‑683/18, EU:C:2021:503, punt 67 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

41      Van deze criteria heeft het Hof ten eerste de centrale rol van de gebruiker en het bewuste karakter van diens interventie benadrukt. Die gebruiker verricht namelijk een „mededelingshandeling” wanneer hij, met volledige kennis van de gevolgen van zijn handelwijze, intervenieert om zijn klanten toegang te verlenen tot een beschermd werk, met name wanneer deze klanten zonder een dergelijke interventie in beginsel geen toegang zouden hebben tot het verspreide werk (zie in die zin arrest van 22 juni 2021, YouTube en Cyando, C‑682/18 en C‑683/18, EU:C:2021:503, punt 68 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

42      Bovendien heeft het Hof geoordeeld dat het niet zonder belang is of met een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29, winst wordt beoogd (arrest van 8 september 2016, GS Media, C‑160/15, EU:C:2016:644, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

43      Ten tweede is, wil er sprake zijn van een „mededeling aan het publiek” als bedoeld in die bepaling, tevens vereist dat de beschermde werken daadwerkelijk worden meegedeeld aan een publiek [arresten van 31 mei 2016, Reha Training, C‑117/15, EU:C:2016:379, punt 40, en 28 oktober 2020, BY (Fotografisch bewijs), C‑637/19, EU:C:2020:863, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

44      In dit verband heeft het Hof gepreciseerd dat het begrip „publiek” ziet op een onbepaald aantal potentiële ontvangers, en bovendien een vrij groot aantal personen impliceert (arresten van 31 mei 2016, Reha Training, C‑117/15, EU:C:2016:379, punt 41, en 22 juni 2021, YouTube en Cyando, C‑682/18 en C‑683/18, EU:C:2021:503, punt 69 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

45      Ook is het vaste rechtspraak dat, om te kunnen spreken van een „mededeling aan het publiek”, een beschermd werk moet worden meegedeeld volgens een specifieke technische werkwijze, die verschilt van de werkwijzen die tot dan toe werden gebruikt, of, bij gebreke daarvan, gericht moet zijn tot een „nieuw publiek”, dat wil zeggen een publiek dat door de auteursrechthebbenden nog niet in aanmerking werd genomen toen zij toestemming verleenden voor de oorspronkelijke mededeling van hun werk aan het publiek (arrest van 22 juni 2021, YouTube en Cyando, C‑682/18 en C‑683/18, EU:C:2021:503, punt 70 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

46      Het is met name in het licht van deze criteria en overeenkomstig de in punt 37 van het onderhavige arrest bedoelde individuele beoordeling dat moet worden vastgesteld of, in een geval als aan de orde in het hoofdgeding, een hotelexploitant die in de kamers en fitnessruimte van het hotel televisie- en/of radiotoestellen beschikbaar stelt waaraan hij een uitgezonden signaal doorgeeft, een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 verricht.

47      Hoewel het in beginsel aan de nationale rechter staat om te bepalen of dit in een concreet geval zo is en om alle definitieve feitelijke beoordelingen ter zake te verrichten, is het Hof bevoegd om de verwijzende rechter alle uitleggingsgegevens met betrekking tot het Unierecht te verschaffen teneinde te beoordelen of er sprake is van een dergelijke mededeling aan het publiek.

48      In casu moet in de eerste plaats worden geoordeeld dat een hotelexploitant een mededelingshandeling in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 verricht wanneer hij beschermde werken bewust doorgeeft aan zijn klanten door via televisietoestellen die hij in zijn hotel heeft geplaatst, willens en wetens een signaal te verspreiden (zie in die zin arrest van 31 mei 2016, Reha Training, C‑117/15, EU:C:2016:379, punt 54 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

49      In de tweede plaats heeft het Hof reeds geoordeeld dat hotelgasten een onbepaald aantal potentiële ontvangers zijn, aangezien hun toegang tot de hoteldiensten in beginsel voortvloeit uit hun eigen keuze en slechts wordt beperkt door de opvangcapaciteit van het hotel in kwestie, en dat hotelgasten een vrij groot aantal personen vormen, zodat zij als een „publiek” moeten worden beschouwd [arrest van 15 maart 2012, Phonographic Performance (Ireland), C‑162/10, EU:C:2012:141, punten 41 en 42].

50      In de derde plaats heeft het Hof geoordeeld dat, opdat er sprake zou zijn van een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29, de betrokken gebruiker met volledige kennis van de gevolgen van zijn gedrag toegang moet verlenen tot de uitzending met het beschermde werk aan een extra publiek en aldus moet blijken dat de personen die dit „nieuwe” publiek vormen, zonder deze tussenkomst, hoewel zij zich in het ontvangstgebied van deze uitzending bevinden, in beginsel niet van het werk zouden kunnen genieten. Wanneer een hotelexploitant dus bewust een dergelijk werk aan zijn klanten doorgeeft, door willens en wetens een signaal te verspreiden via televisie‑ of radio-ontvangers die hij in zijn hotel heeft geplaatst, komt hij dus tussen om zijn klanten toegang tot dat werk te verlenen, met volledige kennis van de gevolgen van zijn gedrag. Zonder deze tussenkomst zouden deze klanten, hoewel zij zich in het ontvangstgebied ervan bevinden, in beginsel immers niet van dat werk kunnen genieten (zie in die zin arrest van 31 mei 2016, Reha Training, C‑117/15, EU:C:2016:379, punten 46 en 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

51      In de vierde plaats is er volgens de rechtspraak van het Hof reeds sprake van mededeling aan het publiek wanneer het werk op zodanige wijze voor het publiek beschikbaar wordt gesteld dat het voor de leden van dit publiek toegankelijk is (zie in die zin arrest van 7 december 2006, SGAE, C‑306/05, EU:C:2006:764, punt 43). Hieruit volgt dat de door de verwijzende rechter vermelde omstandigheid dat de televisietoestellen niet door Citadines werden aangezet, maar door gasten van het hotel van deze vennootschap, niet ter zake dienend is.

52      Wat in de vijfde plaats het in punt 42 van het onderhavige arrest bedoelde winstoogmerk betreft, blijkt uit de rechtspraak van het Hof dat de handeling waarmee de hotelexploitant zijn gasten toegang verleent tot een uitgezonden werk, een extra dienstverrichting is die van invloed is op de standing van dat hotel en dus op de prijs van de kamers ervan, zodat deze handeling een winstoogmerk heeft [zie in die zin arresten van 7 december 2006, SGAE, C‑306/05, EU:C:2006:764, punt 44, en 15 maart 2012, Phonographic Performance (Ireland), C‑162/10, EU:C:2012:141, punten 44 en 45].

53      In de zesde en laatste plaats kan niet worden geoordeeld dat de beschikbaarstelling van televisietoestellen in de kamers en de fitnessruimte van het in het hoofdgeding aan de orde zijnde hotel een loutere „beschikbaarstelling van fysieke faciliteiten” in de zin van overweging 27 van richtlijn 2001/29 vormt.

54      Met betrekking tot hotels blijkt immers uit de rechtspraak van het Hof dat, ook al vormt de loutere beschikbaarstelling van fysieke faciliteiten – waarbij naast een dergelijk hotel gewoonlijk ondernemingen zijn betrokken die in de verkoop of de verhuur van televisietoestellen zijn gespecialiseerd – als zodanig geen mededelingshandeling in de zin van richtlijn 2001/29, deze faciliteiten de toegang van het publiek tot de uitgezonden werken technisch mogelijk kunnen maken. Indien het hotel door middel van de aldus beschikbaar gestelde televisietoestellen het signaal doorgeeft aan de gasten die in zijn kamers verblijven, gaat het derhalve om een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van deze richtlijn, zonder dat behoeft te worden nagegaan welke techniek van doorgifte van het signaal is gebruikt (zie in die zin arrest van 7 december 2006, SGAE, C‑306/05, EU:C:2006:764, punt 46).

55      Gelet op een en ander dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat de beschikbaarstelling van televisietoestellen in de kamers of de fitnessruimte van een hotel, waarbij bovendien een signaal aan die toestellen wordt doorgegeven via een eigen kabeldistributienetwerk van dat hotel, een „mededeling aan het publiek” in de zin van deze bepaling vormt.

 Kosten

56      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij

moet aldus worden uitgelegd dat

de beschikbaarstelling van televisietoestellen in de kamers of de fitnessruimte van een hotel, waarbij bovendien een signaal aan die toestellen wordt doorgegeven via een eigen kabeldistributienetwerk van dat hotel, een „mededeling aan het publiek” in de zin van deze bepaling vormt.

ondertekeningen


*      Procestaal: Duits.