ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)
7 mei 1998 (1)
Zesde BTW-richtlijn Autoleasing Vaste inrichting Regeling voor teruggaaf
van BTW aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen Non-discriminatiebeginsel
In zaak C-390/96,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van de
Rechtbank van eerste aanleg te Brussel, in het aldaar aanhangig geding tussen
Lease Plan Luxembourg SA
en
Belgische Staat,
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 9, lid 1, van de Zesde
richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie
van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting Gemeenschappelijk
stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145,
blz. 1), alsmede van de artikelen 6 en 59 EG-Verdrag,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: C. Gulmann, kamerpresident, M. Wathelet, J. C. Moitinho
de Almeida (rapporteur), D. A. O. Edward en J.-P. Puissochet, rechters,
advocaat-generaal: N. Fennelly
griffier: D. Louterman-Hubeau, hoofdadministrateur
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
Lease Plan Luxembourg SA, vertegenwoordigd door L. De Broe en
L. Vandenberghe, advocaten te Brussel,
de Belgische regering, vertegenwoordigd door J. Devadder, adviseur-generaal bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, Buitenlandse handel en
Ontwikkelingssamenwerking, als gemachtigde, bijgestaan door
A. Destrycker, advocaat te Brussel,
de Luxemburgse regering, vertegenwoordigd door R. Heinen,
regeringsattaché bij het Ministerie van Financiën, als gemachtigde,
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door
B. J. Drijber, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde,
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van Lease Plan Luxembourg SA, de Belgische
regering en de Commissie ter terechtzitting van 6 november 1997,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 18 december
1997,
het navolgende
Arrest
- 1.
- Bij vonnis van 26 november 1996, binnengekomen bij het Hof op 2 december
daaraanvolgend, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel krachtens
artikel 177 EG-Verdrag drie prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van
artikel 9, lid 1, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977
betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake
omzetbelasting Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde
waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1; hierna: Zesde richtlijn), alsmede
van de artikelen 6 en 59 EG-Verdrag.
- 2.
- Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen Lease Plan Luxembourg SA (hierna:
Lease Plan), gevestigd te Luxemburg, en de Belgische staat terzake van de
teruggave van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: BTW) die deze
vennootschap heeft betaald bij de aankoop van auto's in België alsmede over het
onderhoud en de reparaties van auto's in die staat.
- 3.
- Artikel 9, lid 1, van de Zesde richtlijn luidt:
Als plaats van een dienst wordt aangemerkt de plaats waar de dienstverrichter de
zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting heeft gevestigd van waaruit
hij de dienst verricht, of bij gebreke van een dergelijke zetel of vaste inrichting, zijn
woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats.
- 4.
- Artikel 9, lid 2, van de Zesde richtlijn, zoals gewijzigd bij de Tiende richtlijn
(84/386/EEG) van de Raad van 31 juli 1984 betreffende de harmonisatie van de
wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting, tot wijziging van richtlijn
77/388/EEG Toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde op de
verhuur van roerende lichamelijke zaken (PB L 208, blz. 58; hierna: Tiende
richtlijn), bepaalt:
In afwijking hiervan is
(...)
e) de plaats van de hieronder vermelde diensten, die worden verleend aan
ontvangers die buiten de Gemeenschap zijn gevestigd of aan
belastingplichtigen die weliswaar in de Gemeenschap doch buiten het land
van de dienstverrichter zijn gevestigd, de plaats waar de ontvanger de zetel
van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting heeft gevestigd waarvoor
de dienst is verricht, of bij gebreke van een dergelijke zetel of vaste
inrichting, zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats:
(...)
de verhuur van roerende lichamelijke zaken, met uitzondering van alle
vervoermiddelen.
- 5.
- In Artikel 17, lid 3, van de Zesde richtlijn zijn de beginselen voor het recht op
aftrek of teruggaaf van eerder betaalde BTW opgenomen.
- 6.
- Artikel 17, lid 4, eerste volzin, van de Zesde richtlijn voegt hieraan toe:
De Raad zal zich beijveren om voor 31 december 1977 op voorstel van de
Commissie met eenparigheid van stemmen communautaire uitvoeringsbepalingen
aan te nemen volgens welke overeenkomstig lid 3 teruggaaf aan niet in het
binnenland gevestigde belastingplichtigen moet geschieden.
- 7.
- Overeenkomstig deze bepaling heeft de Raad op 6 december 1979 de Achtste
richtlijn (79/1072/EEG) vastgesteld betreffende de harmonisatie van de wetgevingen
der lidstaten inzake omzetbelasting Regeling voor de teruggaaf van de belasting
over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde
belastingplichtigen (PB L 331, blz. 11; hierna: Achtste richtlijn), waarvan
artikel 7, lid 4, luidt:
Van de beslissingen over verzoeken om teruggaaf moet mededeling worden
gedaan binnen zes maanden nadat de betreffende verzoeken, vergezeld van alle
documenten die volgens deze richtlijn voor het onderzoek van de verzoeken nodig
zijn, bij de in lid 3 bedoelde bevoegde dienst zijn ingediend. De teruggaaf moet
plaatsvinden voor het verstrijken van voornoemde termijn, op verzoek van de
aanvrager hetzij in de lidstaat waar de teruggaaf wordt verleend, hetzij in de staat
waar hij is gevestigd. In het laatstgenoemde geval komen de bankkosten voor het
overmaken ten laste van de aanvrager.
Afwijzende beslissingen moeten met redenen zijn omkleed. Er kan beroep tegen
worden ingesteld bij de bevoegde instanties van de betrokken lidstaat, volgens de
vormvereisten en binnen de termijnen die gelden voor klachten omtrent teruggaven
waarom door in die staat gevestigde belastingplichtigen is verzocht.
- 8.
- Lease Plan is een leasebedrijf, dat als voornaamste activiteit het verhuren van
personenvoertuigen in het kader van leaseovereenkomsten heeft.
- 9.
- Lease Plan heeft de meerderheid van haar contracten met in Luxemburg gevestigde
vennootschappen gesloten. De aan hen geleasde auto's zijn in Luxemburg gekocht
en verzekerd bij Luxemburgse verzekeringsmaatschappijen; voor deze auto's
worden globale contracten gesloten op grond waarvan de vennootschappen die
auto's leasen een globale vergoeding betalen, die zowel de financiering als de
onderhouds-, de verzekerings- en de reparatiekosten dekt. De in Luxemburg
gevestigde vennootschappen stellen deze auto's ter beschikking van hun
werknemers, waarvan een aantal in de grensstreek of elders in België woont. De
garagehouders in België van wier diensten de werknemers gebruik maken, sturen
hun facturen aan Lease Plan, die de BTW hierover betaalt.
- 10.
- Lease Plan heeft eveneens een tiental auto's (op een wagenpark van bijna 1 000)
geleasd aan in België gevestigde klanten. Deze auto's zijn door Lease Plan in
België gekocht en hiervoor zijn, anders dan de aan de vennootschappen in
Luxemburg geleasde auto's, geen globale contracten gesloten. Het onderhoud, de
verzekering, de reparaties alsmede de belastingen blijven voor rekening van de in
België gevestigde klanten.
- 11.
- Lease Plan verzocht om teruggaaf van de BTW die zij had betaald bij de aankoop
in België van auto's welke aan in die staat gevestigde klanten waren geleasd
alsmede bij het onderhoud en de reparaties, door Belgische garagebedrijven, van
auto's die waren geleasd aan in Luxemburg gevestigde vennootschappen.
- 12.
- De Belgische belastingdienst weigerde de door Lease Plan gevraagde
BTW-teruggaaf, op grond dat laatstgenoemde in België BTW-plichtige handelingen
verricht, bestaande in niet onder normaal onderhoud vallende reparaties van auto's
die aan in Luxemburg gevestigde klanten zijn geleasd. Dergelijke reparaties zouden
niet in de globale contracten zijn opgenomen en afzonderlijke diensten vormen, die
daar worden verricht waar de voertuigen zich bevinden. Voor de periode na
1 januari 1993 stelt de Belgische belastingdienst bovendien, dat de uitoefening van
een economische activiteit die erin bestaat, dat in België een wagenpark voor de
leasing wordt gehouden, volstaat om te stellen, dat Lease Plan in die staat over een
vaste inrichting beschikt in de zin van artikel 21, paragraaf 2, van de Belgische wet
van 3 juli 1969 houdende invoering van het wetboek van de belasting op de
toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij wet van 28 december 1992, in werking
getreden op 1 januari 1993 (hierna: BTW-wetboek).
- 13.
- Artikel 4, paragraaf 1, van het BTW-wetboek luidt:
Belastingplichtige is een ieder die in de uitoefening van een economische activiteit
geregeld en zelfstandig, met of zonder winstoogmerk, hoofdzakelijk of aanvullend,
leveringen van goederen of diensten verricht die in dit wetboek zijn omschreven,
ongeacht op welke plaats de economische activiteit wordt uitgeoefend.
- 14.
- Artikel 21, paragrafen 1 en 2, van het BTW-wetboek luidt:
Een dienst vindt plaats in België als de overeenkomstig de §§ 2 tot 4 aangemerkte
plaats zich in België bevindt.
Als plaats van een dienst wordt aangemerkt de plaats waar de dienstverrichter de
zetel van zijn economische activiteit of een vaste inrichting heeft gevestigd van
waaruit hij de dienst verricht of bij gebrek aan een dergelijke zetel of vaste
inrichting, zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats.
- 15.
- De Belgische belastingdienst stelt zich op het standpunt, dat aangezien Lease Plan
in België BTW-plichtige handelingen verricht, zij zich bij de BTW-administratie als
Belgisch belastingplichtige moet laten inschrijven en via de kwartaalaangiften om
teruggaaf moet verzoeken.
- 16.
- Naar aanleiding van dit besluit van de Belgische belastingdienst stelde Lease Plan
bij de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel beroep in tegen de Belgische staat,
teneinde teruggave van het bedrag van 7 669 095 BFR vermeerderd met wettelijke
interesten te verkrijgen.
- 17.
- Daartoe betoogde Lease Plan, dat zij in geval van te late BTW-teruggave, onder
dezelfde voorwaarden als een in België gevestigde belastingplichtige recht had op
betaling van de wettelijke interesten. In geval van een verzoek van een in België
gevestigde belastingplichtige wordt volgens artikel 76, paragraaf 1, van het
BTW-wetboek het aan het eind van het jaar verschuldigde verschil binnen drie
maanden na het verzoek terugbetaald. Wordt de BTW niet overeenkomstig
artikel 76, lid 1, binnen de termijn van drie maanden terugbetaald, dan ontvangt
de in België gevestigde belastingplichtige overeenkomstig artikel 91, paragraaf 3,
van het BTW-wetboek 0,8 % rente per maand vanaf het verstrijken van de termijn
van drie maanden.
- 18.
- Wordt echter om teruggave verzocht door een niet in België gevestigde
belastingplichtige, dan zijn ingevolge artikel 91, paragraaf 4, van het BTW-wetboek
de wettelijke interesten over terug te geven bedragen verschuldigd tegen de
rentevoet in burgerlijke zaken en met inachtneming van de terzake geldende
regelen. Blijkens de bij het Hof ingediende opmerkingen gold voor dergelijke
verzoeken tot en met 31 augustus 1996 een rentepercentage van 8 % per jaar en
kon deze rente pas worden opgeëist nadat de Belgische staat, na het verstrijken van
de termijn van zes maanden zoals voorzien in artikel 7, lid 4, van de Achtste
richtlijn, in gebreke was gesteld.
- 19.
- Lease Plan maakt geen bezwaar tegen de teruggaaftermijn van zes maanden, die,
voor niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen, ingevolge artikel 7, lid 4,
van de Achtste richtlijn langer is dan de termijn van drie maanden die ingevolge
artikel 91, paragraaf 3, van het BTW-wetboek geldt voor in het binnenland
gevestigde belastingplichtigen. Een dergelijk verschil kan haars inziens immers
worden gerechtvaardigd door het feit, dat voor niet in het binnenland gevestigde
belastingplichtigen, de controle en terugbetaling meer tijd vergen dan voor
belastingplichtigen die wel in het land zijn gevestigd.
- 20.
- Gelet op de onzekerheid over de vraag, of een verzameling voertuigen, welke
voertuigen eigendom van Lease Plan zijn en in België rondrijden, als vaste
inrichting in de zin van de Zesde richtlijn kan worden aangemerkt, en gelet op de
discussie over de op het bedrag van de teruggevorderde BTW toepasselijke
interesten, heeft de Rechtbank besloten de behandeling van de zaak te schorsen
en het Hof de volgende prejudiciële vragen voor te leggen:
1. Dient het begrip .vaste inrichting in artikel 9, lid 1, van de Zesde
BTW-richtlijn zo te worden geïnterpreteerd, dat een onderneming uit een
lidstaat, die een aantal wagens verhuurt of in leasing geeft aan klanten die
in een andere lidstaat gevestigd zijn, door deze verhuur ipso facto over een
vaste inrichting beschikt in die andere lidstaat?
2. Indien het antwoord op de voorgaande vraag positief zou zijn, dient
artikel 9, lid 1, van de Zesde BTW-richtlijn dan zo te wordengeïnterpreteerd, dat de diensten, bestaande uit het in leasing geven van
voertuigen, geacht kunnen worden te zijn verricht vanuit een vaste inrichting
in België, wanneer de zetel van de dienstverrichter in Luxemburg is
gevestigd en waarbij bijna alle overeenkomsten vanuit deze Luxemburgse
zetel worden onderhandeld en gesloten met in Luxemburg gevestigde
klanten en er slechts een beperkt aantal voertuigen (namelijk een tiental
wagens op een vloot van bijna 1 000 voertuigen) in België worden
aangekocht en de voertuigen op Belgische bodem worden onderhouden of
hersteld?
3. Dienen de artikelen 6 en 59 van het EEG-Verdrag zo te worden
geïnterpreteerd dat zij zich ertegen verzetten dat aan buitenlandse
belastingplichtigen, die in België goederen of diensten ontvangen en daarop
overeenkomstig de Achtste BTW-richtlijn de BTW terugvragen, bij niet
tijdige teruggaaf een lagere interest wordt toegekend, die bovendien pas
begint te lopen vanaf het ogenblik waarop deze buitenlandse
belastingplichtige de Belgische Staat in gebreke stelt, terwijl in geval van
niet-tijdige teruggaaf aan Belgische belastingplichtigen, een hogere interest
wordt toegekend die ambtshalve en zonder ingebrekestelling begint te lopen
vanaf het ogenblik waarop de wettelijke teruggaaftermijn verstrijkt?
De eerste vraag
- 21.
- Om te beginnen moet worden opgemerkt, dat partijen in het hoofdgeding na het
arrest van 17 juli 1997, ARO Lease (C-190/95, Jurispr. blz. I-4383), ter
terechtzitting hebben erkend, dat Lease Plan gedurende de periode waarover
teruggaaf van BTW wordt gevraagd, in België geen vaste inrichting had van waaruit
zij diensten verleende.
- 22.
- Vervolgens zij eraan herinnerd, dat, gelijk het Hof in punt 12 van het arrest ARO
Lease, reeds aangehaald, opmerkte, in de vierde overweging van de considerans
van de Tiende richtlijn wordt verklaard, dat (...) voor wat de verhuur van
vervoermiddelen betreft, artikel 9, lid 1, [van de Zesde richtlijn] om redenen van
controletechnische aard strikt dient te worden toegepast door als plaats van deze
dienstverrichtingen de plaats van de dienstverrichter aan te merken. Die
overweging wordt overigens bevestigd door artikel 9, lid 1, sub e, van de Zesde
richtlijn, zoals gewijzigd bij de Tiende richtlijn.
- 23.
- Daar vervoermiddelen, gelijk het Hof in punt 14 van dit arrest beklemtoonde,
immers gemakkelijk de grenzen kunnen overschrijden, is het moeilijk, zo niet
onmogelijk te bepalen, waar zij worden gebruikt, en moet daarom voor ieder geval
worden voorzien in een bruikbaar criterium voor de BTW-heffing. Vandaar dat de
Zesde richtlijn voor de verhuur van vervoermiddelen niet uitgaat van de plaats
waar de verhuurde zaak wordt gebruikt, doch, eenvoudigheidshalve en conform het
basisbeginsel, van de plaats waar de dienstverrichter de zetel van zijn
bedrijfsuitoefening heeft gevestigd (arrest van 15 maart 1989, Hamann, 51/88,
Jurispr. blz. 767, punten 17 en 18).
- 24.
- In punt 15 van het arrest ARO Lease herinnerde het Hof er voorts aan, dat de
plaats waar de dienstverrichter de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd,
de voorkeur lijkt te genieten, daar het in aanmerking nemen van een andere
inrichting van waaruit de dienst wordt verricht, slechts van belang is ingeval de zetel
niet tot een fiscaal rationele oplossing leidt of een conflict met een andere lidstaat
doet ontstaan. Hieruit volgt, dat, gelijk het Hof in punt 16 van dit arrest opmerkte,
om in afwijking van het als uitgangspunt geldende zetelcriterium een inrichting te
kunnen aanmerken als plaats van een dienst van een belastingplichtige, die
inrichting bijgevolg een voldoende mate van duurzaamheid en een wat personeel
en technisch materieel betreft geschikte structuur moet bezitten om een
zelfstandige verrichting van de betrokken diensten mogelijk te maken.
- 25.
- In dit verband merkte het Hof in punt 18 van het arrest ARO Lease op, dat de
diensten die bij het leasen van auto's worden verricht, hoofdzakelijk bestaan in het
onderhandelen over en het opmaken, ondertekenen en beheren van
overeenkomsten en in het feitelijk ter beschikking stellen aan de cliënten van de
overeengekomen auto's, die eigendom blijven van de leasemaatschappij.
- 26.
- Het Hof concludeerde in punt 19 van dit arrest, dat wanneer een leasemaatschappij
in een lidstaat niet over eigen personeel en niet over een structuur met een
voldoende mate van duurzaamheid beschikt in het kader waarvan overeenkomsten
kunnen worden opgemaakt of beslissingen van dagelijks bestuur kunnen worden
genomen, dat wil zeggen een structuur die geschikt is om een zelfstandige
verrichting van de betrokken diensten mogelijk te maken, niet kan worden
aangenomen, dat zij in die lidstaat over een vaste inrichting beschikt.
- 27.
- Dit is eveneens het geval in het hoofdgeding, daar Lease Plan in België noch over
eigen personeel noch over een structuur met een voldoende mate van
duurzaamheid beschikt.
- 28.
- Voor het overige kan, gelijk het Hof in punt 20 van het arrest ARO Lease, reeds
aangehaald, opmerkte, gelet op zowel de letter en het doel van artikel 9, leden 1
en 2, sub e, van de Zesde richtlijn als op het arrest Hamann, reeds aangehaald,
noch de feitelijke terbeschikkingstelling van auto's aan de cliënten ingevolge
leaseovereenkomsten, noch de plaats waar die auto's worden gebruikt, worden
beschouwd als een betrouwbaar, eenvoudig en bruikbaar criterium in de geest van
de Zesde richtlijn voor het bestaan van een vaste inrichting.
- 29.
- Mitsdien moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat het begrip vaste
inrichting in artikel 9, lid 1, van de Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd,
dat een in een lidstaat gevestigde onderneming die aan in een andere lidstaat
gevestigde klanten een zeker aantal voertuigen verhuurt of least, door deze verhuur
niet over een vaste inrichting in de andere lidstaat beschikt.
De tweede vraag
- 30.
- Gelet op het antwoord op de eerste vraag behoeft de tweede vraag geen
beantwoording.
De derde vraag
- 31.
- Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of de artikelen 6
en 59 van het Verdrag zich verzetten tegen een nationale regeling op grond
waarvan aan niet in een lidstaat gevestigde belastingplichtigen die overeenkomstig
de Achtste richtlijn om BTW-teruggave vragen, enkel interesten worden toegekend
nadat zij die staat in gebreke hebben gesteld en tegen een lager tarief dan geldt
voor de interesten die in die staat gevestigde belastingplichtigen bij het verstrijken
van de wettelijke teruggaaftermijn van rechtswege ontvangen.
- 32.
- Opgemerkt zij, dat een regeling als in het hoofdgeding aan de orde is, bij het
verstrijken van de wettelijke teruggaaftermijn aan niet in de betrokken lidstaat
gevestigde belastingplichtigen lagere interesten toekent dan die welke aan in die
staat gevestigde belastingplichtigen worden toegekend. Bovendien ontvangen
laatstgenoemden in geval van te late terugbetaling van rechtswege interesten, terwijl
niet in de betrokken lidstaat gevestigde belastingplichtigen verplicht zijn om,
teneinde bij het verstrijken van de wettelijke teruggaaftermijn interesten te
verkrijgen, deze staat in gebreke te stellen en de kosten van deze extra formaliteit
te dragen.
- 33.
- Een dergelijke regeling, die belastingplichtigen verschillend behandelt naar gelang
zij al dan niet binnen de betrokken lidstaat zijn gevestigd, kan een bij artikel 59 van
het Verdrag verboden discriminatie opleveren.
- 34.
- Volgens vaste rechtspraak is er echter slechts sprake van discriminatie, wanneer
verschillende regels worden toegepast op vergelijkbare situaties of wanneer
dezelfde regel wordt toegepast op verschillende situaties (zie met name arrest van
14 februari 1995, Schumacker, C-279/93, Jurispr. blz. I-225, punt 30).
- 35.
- In dit verband betoogt de Belgische regering, dat in de betrokken lidstaat en in
andere lidstaten gevestigde belastingplichtigen die zich in dezelfde situatie
bevinden, op gelijke wijze worden behandeld. Een in een andere lidstaat gevestigde
belastingplichtige die bij de Belgische belastingdienst aangifte doet, heeft in geval
van te late terugbetaling ingevolge artikel 91, paragraaf 3, van het BTW-wetboek
recht op de hogere interesten, die van rechtswege opeisbaar worden. De in de
betrokken lidstaat gevestigde belastingplichtige die slechts nu en dan belastbare
economische activiteiten verricht en daarom slechts af en toe BTW-aangiften doet,
heeft, vanaf de ingebrekestelling, slechts recht op de lagere interesten zoals
voorzien in artikel 91, paragraaf 4, van het BTW-wetboek. Dit geldt eveneens voor
de in de betrokken lidstaat gevestigde belastingplichtige die, ofschoon hij voor zijn
economische activiteiten regelmatig BTW betaalt, om BTW-teruggaaf verzoekt voor
een handeling die geen louter beroepsmatig karakter heeft.
- 36.
- Dienaangaande zij echter opgemerkt, dat de situatie van een in een lidstaat
gevestigde belastingplichtige, die aldaar een regelmatige BTW-plichtige
economische activiteit verricht en in het kader van deze activiteit om
BTW-teruggaaf verzoekt voor een in een tweede lidstaat verrichte handeling, niet
kan worden vergeleken met de situatie van een in de tweede lidstaat gevestigde
belastingplichtige, die hetzij aldaar nu en dan een belastingplichtige economische
activiteit verricht, hetzij om BTW-teruggaaf verzoekt voor een handeling die geen
louter beroepsmatig karakter heeft.
- 37.
- Voor het tarief van de toegekende interesten en het moment van waaraf deze
worden berekend, moet immers een vergelijking worden gemaakt met de situatie
van een in de betrokken lidstaat gevestigde belastingplichtige die, evenals Lease
Plan, een regelmatige BTW-plichtige economische activiteit verricht en in het kader
van deze activiteit om teruggaaf van teveel betaalde BTW vraagt.
- 38.
- In geval van te late teruggaaf zou deze belastingplichtige, die regelmatig aangifte
doet bij de belastingdienst, in tegenstelling tot de belastingplichtige die niet in de
betrokken lidstaat is gevestigd, recht hebben op van rechtswege opeisbare
interesten tegen een hoger tarief.
- 39.
- Daar ter rechtvaardiging van een dergelijke discriminatie geen enkele andere reden
is aangevoerd, moet worden geconcludeerd, dat een regeling zoals die in het
hoofdgeding aan de orde is, in strijd is met artikel 59 van het Verdrag, voor zover
zij aan niet in de betrokken lidstaat gevestigde belastingplichtigen uitsluitend
interesten toekent vanaf de ingebrekestelling van deze staat en deze interesten
lager zijn dan die welke in die staat gevestigde belastingplichtigen bij het verstrijken
van de wettelijke teruggaaftermijn van rechtswege ontvangen.
- 40.
- Daar een regeling zoals die in het hoofdgeding aan de orde is, onder artikel 59 van
het Verdrag valt, behoeft niet te worden onderzocht, of zij verenigbaar is met
artikel 6 van het Verdrag.
- 41.
- Mitsdien moet op de derde vraag worden geantwoord, dat artikel 59 van het
Verdrag zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling op grond waarvan aan
niet in een lidstaat gevestigde belastingplichtigen die overeenkomstig de Achtste
richtlijn om BTW-teruggaaf vragen, uitsluitend interesten worden toegekend vanaf
de ingebrekestelling van deze staat en tegen een lager tarief dan geldt voor de
interesten die in die staat gevestigde belastingplichtigen bij het verstrijken van de
wettelijke teruggaaftermijn van rechtswege ontvangen.
Kosten
- 42.
- De kosten door de Belgische en Luxemburgse regering alsmede door de Commissie
van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het
Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van
de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te
beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te
beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
uitspraak doende op de door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel bij vonnis
van 26 november 1996 gestelde vragen, verklaart voor recht:
1) Het begrip vaste inrichting in artikel 9, lid 1, van de Zesde richtlijn
(77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie
van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting
Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde:
uniforme grondslag, moet aldus moet worden uitgelegd, dat een in een
lidstaat gevestigde onderneming die aan in een andere lidstaat gevestigde
klanten een zeker aantal voertuigen verhuurt of least, door deze verhuur
niet over een vaste inrichting in de andere lidstaat beschikt.
2) Artikel 59 EG-Verdrag verzet zich tegen een nationale wettelijke regeling op
grond waarvan aan niet in een lidstaat gevestigde belastingplichtigen die
overeenkomstig de Achtste richtlijn (79/1072/EEG) van de Raad van
6 december 1979 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der
lidstaten inzake omzetbelasting Regeling voor de teruggaaf van de
belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde
belastingplichtigen, om teruggaaf van belasting over de toegevoegde waarde
verzoeken, uitsluitend interesten worden toegekend vanaf de
ingebrekestelling van deze staat en tegen een lager tarief dan geldt voor de
interesten die in die staat gevestigde belastingplichtigen bij het verstrijken
van de wettelijke teruggaaftermijn van rechtswege ontvangen.
GulmannWathelet
Mointinho de Almeida
Edward Puissochet
|
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 7 mei 1998.
De griffier
De president van de Vijfde kamer
R. Grass
C. Gulmann