ARREST VAN HET GERECHT (Vijfde kamer uitgebreid)
11 februari 1999 (1)
Staatssteun Luchtvaart Fiscale maatregel Beroep tot nietigverklaring
Niet-ontvankelijkheid
In zaak T-86/96,
Arbeitsgemeinschaft Deutscher Luftfahrt-Unternehmen, vennootschap naar Duits
recht, gevestigd te Bonn, bestaande uit de volgende leden:
Aero Lloyd Flugreisen GmbH & Co. Luftverkehrs-KG, vennootschap naar
Duits recht, gevestigd te Oberursel (Duitsland),
Air Berlin GmbH & Co. Luftverkehrs KG, vennootschap naar Duits recht,
gevestigd te Berlijn (Duitsland),
Condor Flugdienst GmbH, vennootschap naar Duits recht, gevestigd te
Kelsterbach (Duitsland),
Germania Fluggesellschaft mbH, vennootschap naar Duits recht, gevestigd
te Berlijn (Duitsland),
Hapag-Lloyd Fluggesellschaft mbH, vennootschap naar Duits recht,
gevestigd te Langenhagen (Duitsland),
LTU Lufttransport Unternehmen GmbH & Co. KG, vennootschap naar
Duits recht, gevestigd te Düsseldorf (Duitsland),
en
Hapag-Lloyd Fluggesellschaft mbH, vennootschap naar Duits recht, gevestigd te
Langenhagen (Duitsland), handelend in eigen naam,
beide vertegenwoordigd door G. Schohe, advocaat te Hamburg, domicilie gekozen
hebbende te Luxemburg ten kantore van M. Baden, advocaat aldaar, Rue
Philippe II 34 b,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A. Jessen
en P. Nemitz, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, bijgestaan door
H.-J. Rabe en G. M. Berrisch, advocaten te Hamburg en te Brussel, domicilie
gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische
dienst, Centre Wagner, Kirchberg,
betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking 96/369/EG van de
Commissie van 13 maart 1996 betreffende een fiscale steunmaatregel in de vorm
van een afschrijvingsregeling ten behoeve van de Duitse luchtvaartmaatschappijen
(PB L 146, blz. 42),
wijst
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer uitgebreid),
samengesteld als volgt: J. D. Cooke, president, R. García-Valdecasas, P. Lindh,
J. Pirrung en M. Vilaras, rechters,
griffier: J. Palacio González, administrateur
gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 29 oktober 1998,
het navolgende
Arrest
De aan het geding ten grondslag liggende feiten
- 1.
- In 1965 voerde de Bondsrepubliek Duitsland in haar fiscale wetgeving artikel 82f
van de Einkommensteuer-Durchführungsverordnung (uitvoeringsbesluit voor de
inkomstenbelasting; hierna: EStDV) in. Daarbij werd voor een bepaalde periode
een bijzondere regeling ingesteld voor de afschrijving van de aanschafkosten van
enkele categorieën koopvaardijschepen, vissersboten en luchtvaartuigen.
- 2.
- Krachtens deze regeling konden ondernemers die een nieuw luchtvaartuig
aanschaften, gedurende het jaar na de aanschaf en de vier volgende jaren een
bijzondere afschrijving van maximaal 30 % van de totale aanschafkosten toepassen.
Het bedrag van de afschrijving mocht naar goeddunken over de eerste vijf jaar
worden gespreid. Na afloop van de periode diende het saldo van de aanschafkosten
lineair te worden afgeschreven. De bepaling was van toepassing op in Duitsland
geregistreerde luchtvaartuigen die voor commerciële doeleinden voor het
internationale goederen- en personenvervoer of voor andere dienstverlenende
activiteiten in het buitenland werden ingezet.
- 3.
- In 1986 verlengden de Duitse autoriteiten de geldigheid van artikel 82f van de
EStDV tot en met 31 december 1994.
- 4.
- Op 21 april 1993 stelde de Commissie de Duitse regering op basis van artikel 93,
lid 1, EG-Verdrag ervan op de hoogte, dat deze afschrijvingsregeling een bestaande
steunmaatregel vormde, die onverenigbaar was met de bepalingen van artikel 92
van het Verdrag (PB C 289, blz. 2). Zij stelde de Duitse regering voor, daaraan,
uitsluitend in de sector van de burgerluchtvaart, uiterlijk op 1 januari 1994 een
einde te maken. Deze zaak werd ingeschreven onder nummer E 4/93.
- 5.
- Bij brief van 8 september 1993 stelde de Duitse regering de Commissie in kennis
van haar voornemen om artikel 82f van de EStDV van 1 januari 1995 tot en met
31 december 1999 te verlengen. Deze verlenging werd op 13 september 1993
neergelegd in het Standortsicherungsgesetz (wet betreffende de verbetering van
de fiscale voorwaarden, om te verzekeren dat Duitsland binnen de interne
Europese markt een vestigingsplaats voor ondernemingen blijft;
Bundesgesetzblatt I, blz. 1569). De inwerkingtreding ervan werd evenwel
uitdrukkelijk afhankelijk gesteld van de voorafgaande goedkeuring van de
Commissie (artikel 20.2 van het Standortsicherungsgesetz).
- 6.
- De Commissie beschouwde de brief van de Duitse regering van 8 september 1993
als de aanmelding van een nieuwe steunmaatregel krachtens artikel 93, lid 3, van
het Verdrag, en schreef hem als zodanig in onder nummer N 640/93.
- 7.
- Op 8 december 1993 besloot zij de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag
in de twee zaken, E 4/93 en N 640/93, in te leiden. Bij een mededeling in het
Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen van 19 januari 1994, maande zij
de andere lidstaten en de overige belanghebbenden aan hun opmerkingen over de
betrokken maatregelen in te dienen (PB C 16, blz. 3).
- 8.
- Op 29 november 1995 stelde de Commissie beschikking C(95)3319 def. vast
betreffende een fiscale steunmaatregel in de vorm van een afschrijvingsregeling ten
behoeve van de Duitse maatschappijen (hierna: beschikking C 3319). Deze
beschikking verbood Duitsland in wezen artikel 82f van de EStDV van 1 januari
1995 tot en met 31 december 1999 te verlengen.
- 9.
- Bij verzoekschrift, onder nummer T-25/96 op 28 februari 1996 ter griffie van het
Gerecht neergelegd, stelden verzoeksters beroep tot nietigverklaring van
beschikking C 3319 in.
- 10.
- Op 13 maart 1996 stelde de Commissie beschikking 96/369/EG vast, betreffende
een fiscale maatregel in de vorm van een afschrijvingsregeling ten behoeve van de
Duitse luchtvaartmaatschappijen (PB L 146, blz. 42; hierna: bestreden
beschikking).
- 11.
- Luidens de laatste overweging van die beschikking dient
beschikking [C 3319] (...) te worden ingetrokken aangezien de Duitse versie van
die beschikking, die inhoudelijk wezenlijk identiek is aan de onderhavige
beschikking, talrijke onjuistheden van redactionele aard bevat.
- 12.
- Het dispositief van deze beschikking bepaalt het volgende:
Artikel 1
De verlenging van de geldigheidsduur van artikel 82f van de [EStDV] van 1 januari
1995 tot en met 31 december 1999 waarbij een bijzondere afschrijvingsregeling voor
luchtvaartuigen wordt ingevoerd, vormt een staatssteunmaatregel in de zin van
artikel 92 van het EG-Verdrag en van artikel 61 van de EER-Overeenkomst, die
onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.
Artikel 2
Duitsland dient met werking vanaf 1 januari 1995 de in artikel 1 vermelde
steunmaatregel op te heffen.
(...)
Artikel 4
De procedure met betrekking tot de in artikel 1 genoemde bepalingen van het
Duitse belastingrecht in de tot en met 31 december 1994 geldende bewoordingen
ervan, wordt beëindigd.
Artikel 5
De beschikking [C 3319] wordt ingetrokken.
Artikel 6
Deze beschikking is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.
- 13.
- Bij beschikking van 14 maart 1997, Arbeitsgemeinschaft Deutscher Luftfahrt-Unternehmen en Hapag-Lloyd/Commissie (T-25/96, Jurispr. blz. II-363), oordeelde
het Gerecht, dat het tegen beschikking C 3319 ingestelde beroep na vaststelling van
de bestreden beschikking zonder voorwerp was geraakt en de zaak zonder
beslissing kon worden afgedaan.
Procedure en conclusies van partijen
- 14.
- Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 31 mei 1996, hebben
verzoeksters het onderhavige beroep ingesteld.
- 15.
- Bij afzonderlijke akte, neergelegd op 16 september 1996, heeft de Commissie
krachtens artikel 114 van het Reglement voor de procesvoering een exceptie van
niet-ontvankelijkheid opgeworpen. Verzoeksters hebben op 15 november 1996 hun
opmerkingen over deze exceptie neergelegd.
- 16.
- Bij beschikking van 8 juli 1997 heeft het Gerecht deze exceptie bij de zaak ten
gronde gevoegd.
- 17.
- Bij afzonderlijke akte, neergelegd op 10 december 1997, hebben verzoeksters een
verzoek in kort geding ingediend, dat bij beschikking van de president van de
Vierde kamer (uitgebreid) van het Gerecht van 2 april 1998, Arbeitsgemeinschaft
Deutscher Luftfahrt-Unternehmen en Hapag-Lloyd/Commissie (T-86/96 R, Jurispr.
blz. II-641) is afgewezen.
- 18.
- Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Vijfde kamer
uitgebreid) besloten, zonder instructie tot behandeling over te gaan. Bij brief van
1 oktober 1998 heeft het partijen evenwel verzocht bepaalde documenten over te
leggen en enkele vragen te beantwoorden. Verzoeksters en de Commissie hebben
binnen de gestelde termijn aan dit verzoek gevolg gegeven.
- 19.
- Partijen zijn ter terechtzitting van 29 oktober 1998 in hun pleidooien en hun
antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord.
- 20.
- Verzoeksters concluderen dat het het Gerecht behage:
het beroep ontvankelijk te verklaren;
de bestreden beschikking nietig te verklaren, voorzover zij betrekking heeft
op de verlenging van artikel 82f van de EStDV van 1 januari 1995 tot en
met 31 december 1999;
de Commissie in de kosten te verwijzen.
- 21.
- De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:
het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;
het beroep ongegrond te verklaren;
verzoeksters in de kosten te verwijzen.
De ontvankelijkheid
Argumenten van partijen
- 22.
- De Commissie beroept zich op niet-ontvankelijkheid van het beroep, met het
betoog dat verzoeksters door de bestreden beschikking niet individueel worden
geraakt in de zin van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag.
- 23.
- In zijn arrest van 5 juni 1996, Kahn Scheepvaart/Commissie (T-398/94, Jurispr.
blz. II-477, punt 39) heeft het Gerecht immers voor recht verklaard, dat artikel 82f
van de EStDV een belastingbepaling met een algemene strekking is. De bestreden
beschikking heeft nu juist betrekking op die bepaling. Zij vormt bijgevolg een
maatregel van algemene strekking, die als zodanig anderen dan Duitsland, waartoe
zij gericht is, niet individueel kan raken.
- 24.
- Bovendien worden verzoeksters niet geraakt uit hoofde van zekere bijzondere
hoedanigheden of van een feitelijke situatie, welke hen ten opzichte van ieder
ander karakteriseert (arrest van het Hof van 15 juli 1963, Plaumann/Commissie,
25/62, Jurispr. blz. 205, 232).
- 25.
- Volgens verzoeksters moet onderscheid worden gemaakt tussen de
procesbevoegdheid van de verzoekende vereniging, de Arbeitsgemeinschaft
Deutscher Luftfahrt-Unternehmen (hierna: ADL), en die van de verzoekende
onderneming, Hapag-Lloyd Fluggesellschaft mbH (hierna: HLF).
- 26.
- Wat de ADL betreft, is de omstandigheid dat de bestreden beschikking een
maatregel van algemene strekking vormt, irrelevant. Een beroep inzake staatssteun,
dat door een vereniging is ingesteld, is immers slechts ontvankelijk op voorwaarde
dat haar positie als gesprekspartner van de Commissie door de bestreden
beschikking ongunstig wordt beïnvloed (arresten van het Hof van 2 februari 1988,
Van der Kooy e.a./Commissie, 67/85, 68/85 en 70/85, Jurispr. blz. 219, en 24 maart
1993, CIRFS e.a./Commissie, C-313/90, Jurispr. blz. I-1125).
- 27.
- In casu blijkt de hoedanigheid van gesprekspartner van de ADL uit de volgende
elementen:
haar taak van vertegenwoordiging en behartiging van de belangen van alle
in Duitsland gevestigde privé-luchtvaartmaatschappijen;
haar hoedanigheid van derde belanghebbende in de zin van artikel 93, lid 2,
van het Verdrag, op grond waarvan de Commissie verplicht was haar
deelneming aan de in die bepaling bedoelde procedure te aanvaarden
(arresten van het Hof van 19 mei 1993, Cook/Commissie, C-198/91, Jurispr.
blz. I-2487, en 15 juni 1993, Matra/Commissie, C-225/91, Jurispr.
blz. I-3203);
de omstandigheid dat zij door haar leden uitdrukkelijk gemachtigd is om in
het kader van die procedure hun belangen te verdedigen, en dat zij hen
rekenschap dient te geven van de resultaten van de onderhandelingen met
de Commissie;
haar actieve deelneming aan voornoemde procedure door het neerleggen
van schriftelijke opmerkingen op 18 februari en 19 maart 1994; het
neerleggen van een in maart 1994 door de vennootschap Price Waterhouse
opgesteld deskundigenverslag; haar deelneming op 30 maart 1995 aan eenvergadering over het voorbereidend deskundigenverslag, dat in februari 1995
door de vennootschap Jet Finance is opgesteld; en het onderhouden van
informele contacten met het directoraat-generaal Vervoer en met het lid
van de Commissie verantwoordelijk voor vervoer;
haar hoedanigheid van eerste gesprekspartner van de Duitse regering, in het
bijzonder van de minister van vervoer: de ADL heeft aldus deelgenomen
aan verschillende vergaderingen, waar zij in aanwezigheid van
vertegenwoordigers van de verschillende bevoegde federale ministers is
tussengekomen ten gunste van een verlenging van artikel 82f van de EStDV
(zie de documenten in bijlage K 14 bij de opmerkingen over de exceptie van
niet-ontvankelijkheid).
- 28.
- Bovendien spelen de beroepsorganisaties een bevoorrechte rol in het kader van de
procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag. Zij zijn immers beter dan hun
leden in staat het standpunt en de belangen van hun sector bij de Commissie voor
te dragen (conclusie van advocaat-generaal Sir Gordon Slynn bij het arrest Van der
Kooy e.a./Commissie, reeds aangehaald, blz. 246). Wanneer de Commissie na
afloop van deze procedure een ongunstige beschikking vaststelt, moet de
bevoorrechte rol van deze organisaties bijgevolg worden geconcretiseerd in de
mogelijkheid tegen die beschikking beroep in te stellen.
- 29.
- Uit deze elementen volgt, dat de positie van de ADL als gesprekspartner van de
Commissie door de bestreden beschikking wordt aangetast. Haar beroep moet
derhalve ontvankelijk worden verklaard.
- 30.
- Daar verzoeksters één en hetzelfde beroep hebben ingesteld, hoeft de
procesbevoegdheid van HLF volgens de rechtspraak niet te worden onderzocht
(arrest CIRFS e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 31).
- 31.
- Voor het geval het Gerecht evenwel van oordeel mocht zijn, dat het beroep van
de ADL niet-ontvankelijk is, betogen verzoeksters subsidiair, dat HLF door de
bestreden beschikking rechtstreeks en individueel wordt geraakt.
- 32.
- HLF wordt volgens verzoeksters rechtstreeks geraakt. Zij is een van de begunstigde
ondernemingen van de in artikel 82f van de EStDV neergelegde regeling, waarvan
de verlenging bij de bestreden beschikking is verboden (arrest van het Hof van
17 september 1980, Philip Morris/Commissie, 730/79, Jurispr. blz. 2671, punt 5).
Bovendien heeft Duitsland bij de uitvoering van die beschikking geen
beoordelingsvrijheid (conclusie van advocaat-generaal Verloren van Themaat bij
het arrest van het Hof van 17 januari 1985, Piraiki-Patraiki/Commissie, 11/82,
Jurispr. blz. 207, 216 en 217).
- 33.
- HLF is ook individueel geraakt. Hoewel de bestreden beschikking een maatregel
van algemene strekking vormt, bevindt HLF zich in een situatie welke haar om vier
redenen ten opzichte van ieder ander karakteriseert (arrest van het Hof
Plaumann/Commissie, reeds aangehaald, blz. 223, en arrest van 18 mei 1994,
Cordoniu/Raad, C-309/89, Jurispr. blz. I-1853, punt 19).
- 34.
- In de eerste plaats is artikel 82f van de EStDV rechtstreeks op haar van toepassing,
zonder dat een uitvoeringsmaatregel op nationaal niveau nodig is. De mogelijkheid
om de in die bepaling neergelegde bijzondere afschrijvingsregeling toe te passen,
vormt voor HLF derhalve een rechtstreeks, onvoorwaardelijk en individueel
voordeel. De bestreden beschikking leidt er evenwel toe, dat zij dit voordeel per
1 januari 1995 verliest. Deze maatregel is ten aanzien van HLF dan ook een
maatregel van individuele strekking. Als begunstigde van de bij de bestreden
beschikking verboden maatregel, kan HLF bijgevolg een beroep tot nietigverklaring
instellen, ook al is de beschikking gericht tot Duitsland (arresten van het Hof Philip
Morris/Commissie, reeds aangehaald, punt 5, en van 9 maart 1994, TWD
Textilwerke Deggendorf, C-188/92, Jurispr. blz. I-833, punt 14).
- 35.
- In de tweede plaats geniet HLF, als derde belanghebbende in de zin van artikel 93,
lid 2, van het Verdrag, processuele waarborgen waaraan zij de bevoegdheid
ontleent om aan de in die bepaling bedoelde procedure deel te nemen en haar
opmerkingen bij de Commissie in te dienen (arresten van het Hof van 14 november
1984, Intermills/Commissie, 323/82, Jurispr. blz. 3809, punt 16, Cook/Commissie,
reeds aangehaald, punt 24, en Matra/Commissie, reeds aangehaald, punt 18). Deze
enkele omstandigheid verleent haar reeds het recht om beroep in te stellen om na
te gaan, of haar processuele waarborgen zijn geëerbiedigd, en of de bestreden
beschikking in strijd is met het gemeenschapsrecht (arrest van het Hof van
28 januari 1986, Cofaz e.a./Commissie, 169/84, Jurispr. blz. 391, punt 23, en
beschikkingen van de president van het Gerecht van 15 december 1992, CCE de
la Société Générale des Grandes Sources e.a./Commissie, T-96/92 R, Jurispr.
blz. II-2579, punt 33, en 2 april 1993, CCE Vittel en CE Pierval/Commissie,
T-12/93 R, Jurispr. blz. II-449, punt 22). De vraag of HLF al dan niet aan de
procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag heeft deelgenomen, is derhalve
irrelevant (arresten van het Gerecht van 27 april 1995, CCE de la Société Générale
des Grandes Sources e.a./Commissie, T-96/92, Jurispr. blz. II-1213, punt 36, 27 april
1995, CCE de Vittel e.a./Commissie, T-12/93, Jurispr. blz. II-1247, punt 47, en
11 juli 1996, Métropole Télévision e.a./Commissie, T-528/93, T-542/93, T-543/93 en
T-546/93, Jurispr. blz. II-649, punt 62).
- 36.
- In de derde plaats heeft HLF hoe dan ook overeenkomstig de in het arrest
Cofaz e.a./Commissie (reeds aangehaald, punten 24 en 25) neergelegde criteria aan
de procedure van artikel 93, lid 2, deelgenomen. Samen met de ADL heeft HLF
tweemaal schriftelijk opmerkingen bij de Commissie ingediend, het door de
vennootschap Price Waterhouse opgestelde deskundigenverslag neergelegd, en
nauwe contacten met de diensten van de Commissie onderhouden (zie hiervóór,
punt 27).
- 37.
- Dienaangaande kan HLF niet worden verweten, dat zij niet de klacht heeft
ingediend naar aanleiding waarvan de procedure is geopend (arrest
Cofaz e.a./Commissie, reeds aangehaald, punten 24 en 26). Als begunstigde van de
afschrijvingsregeling van artikel 82f van de EStDV is zij immers tussengekomen ten
gunste van de verlenging van deze bepaling, en niet daartegen. Evenmin kan
worden geëist, dat zij aantoont dat haar marktpositie door de bestreden
beschikking wezenlijk is beïnvloed (arrest Cofaz e.a./Commissie, reeds aangehaald,
punt 25). Dit criterium is volgens verzoeksters enkel relevant ter beoordeling van
de ontvankelijkheid van een beroep dat is ingesteld door een concurrent van de
onderneming die de begunstigde is van de litigieuze steun (conclusie van advocaat-generaal Verloren van Themaat bij het arrest Cofaz e.a./Commissie, reeds
aangehaald, blz. 406).
- 38.
- In de vierde plaats hangt de rechtsbescherming van HLF uitsluitend van de
ontvankelijkheid van het onderhavige beroep af. Zowel artikel 82f van de EStDV
als de bestreden beschikking zijn immers rechtstreeks op haar van toepassing.
Aangezien op nationaal niveau geen uitvoeringsmaatregel vereist is, kan HLF geen
beroep instellen bij een Duitse rechterlijke instantie, en kan zij bijgevolg de
geldigheid van de bestreden beschikking niet laten beoordelen door middel van een
prejudiciële vraag, krachtens artikel 177 van het Verdrag aan het Hof gesteld
(arresten van het Gerecht van 22 oktober 1996, Salt Union/Commissie, T-330/94,
Jurispr. blz. II-1475, punt 39, en 7 november 1996, Roquette Frères/Raad, T-298/94,
Jurispr. blz. II-1531, punt 45).
Beoordeling door het Gerecht
- 39.
- In de eerste plaats dient de procesbevoegdheid van HLF, en in de tweede plaats
die van de ADL te worden onderzocht.
De procesbevoegdheid van HLF
- 40.
- Krachtens artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag kan iedere natuurlijke of
rechtspersoon beroep instellen tegen tot hem gerichte beschikkingen of tegen
beschikkingen die, hoewel gegeven in de vorm van een verordening of van een
beschikking gericht tot een andere persoon, hem rechtstreeks en individueel raken.
- 41.
- De ontvankelijkheid van het door HLF ingestelde beroep hangt dus af van de
vraag, of de bestreden beschikking, die tot Duitsland is gericht, haar rechtstreeks
en individueel raakt.
- 42.
- Volgens vaste rechtspraak kunnen degenen die niet de adressaten van een
beschikking zijn, slechts stellen individueel te worden geraakt in de zin van
artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag, indien de beschikking hen betreft uit
hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie, welke
hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hen derhalve individualiseert op
soortgelijke wijze als de adressaat (arrest Plaumann/Commissie, reeds aangehaald,
blz. 223, beschikking van het Gerecht van 9 augustus 1995,
Greenpeace e.a./Commissie, T-585/93, Jurispr. blz. II-2205, punt 48, bevestigd door
het arrest van het Hof van 2 april 1998, Greenpeace Council e.a./Commissie,
C-321/95 P, Jurispr. blz. I-1651, punten 27 en 28, en arresten van het Gerecht van
13 december 1995, Exporteurs in Levende Varkens e.a./Commissie, T-481/93 en
T-484/93, Jurispr. blz. II-2941, punt 51, en Kahn Scheepvaart/Commissie, reeds
aangehaald, punt 37).
- 43.
- In casu moet worden vastgesteld dat de bestreden beschikking, door de verlenging
van artikel 82f van de EStDV van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1999 te
verbieden, een nadelige invloed heeft op de positie van iedere natuurlijke of
rechtspersoon die een nieuw in Duitsland geregistreerd luchtvaartuig aanschaft dat
voor commerciële doeleinden voor het internationale goederen- en
personenvervoer of voor andere dienstverlenende activiteiten in het buitenland
wordt ingezet. Tot die personen behoren onder meer de luchtvaartmaatschappijen,
de ondernemers die luchtvaartuigen aanschaffen om ze in leasing aan te bieden en
de ondernemers die geïndividualiseerde diensten van luchtvervoer aanbieden.
- 44.
- Bovendien hebben partijen ter terechtzitting uiteengezet, dat de bijzondere
afschrijvingsregeling van artikel 82f van de EStDV ten goede kwam aan eenieder
die een participatie verwierf in een beleggingsfonds waarvan het vermogen een of
meer luchtvaartuigen bevat. Ook deze personen worden dus door de bestreden
beschikking geraakt.
- 45.
- Aangezien de bestreden beschikking de verlenging van fiscale bepalingen met een
algemene strekking verbiedt, vormt zij, hoewel gericht tot een lidstaat, voor de
mogelijke begunstigden van deze bepalingen een maatregel van algemene strekking,
die op objectief bepaalde situaties van toepassing is en rechtsgevolgen heeft voor
een algemeen en in abstracto omschreven categorie van personen.
- 46.
- HLF kan bijgevolg niet stellen, dat het voordeel dat zij door de bestreden
beschikking verliest, een individueel voordeel is. Waar deze beschikking de
verlenging van artikel 82f van de EStDV verbiedt, betreft zij HLF enkel in haar
objectieve hoedanigheid van mogelijke begunstigde van de litigieuze
afschrijvingsregeling, zoals iedere andere ondernemer die zich feitelijk of potentieel
in een gelijke situatie bevindt (arresten van het Hof van 14 juli 1983,
Spijker/Commissie, 231/82, Jurispr. blz. 2559, punt 9, Piraiki-Patraiki/Commissie,
reeds aangehaald, punt 14, en Van der Kooy e.a./Commissie, reeds aangehaald,
punt 15).
- 47.
- Voor het overige verleent de omstandigheid dat HLF een derde belanghebbende
in de zin van artikel 93, lid 2, van het Verdrag is, haar niet de procesbevoegdheid
om tegen de bestreden beschikking op te komen.
- 48.
- In het kader van de procedure van artikel 93 van het Verdrag moet immers
onderscheid worden gemaakt tussen, enerzijds, de in artikel 93, lid 3, van het
Verdrag bedoelde voorafgaande fase van het onderzoek van steunmaatregelen, die
er slechts toe dient de Commissie gelegenheid te geven zich een eerste oordeel te
vormen over de gedeeltelijke of volledige verenigbaarheid van de betrokken steun,
en, anderzijds, de onderzoeksfase van artikel 93, lid 2, van het Verdrag (arrest van
het Hof van 2 april 1998, Commissie/Sytraval en Brink's France, C-367/95 P,
Jurispr. blz. I-1719, punt 38). Deze onderzoeksfase beoogt de belanghebbenden de
zekerheid te geven dat zij gehoord zullen worden, en de Commissie in staat te
stellen zich volledig te informeren over alle gegevens van de zaak (arresten van het
Hof van 12 juli 1973, Commissie/Duitsland, 70/72, Jurispr. blz. 813, punt 19,
20 maart 1984, Duitsland/Commissie, 84/82, Jurispr. blz. 1451, punt 13, en
Commissie/Sytraval en Brink's France, reeds aangehaald, punt 38, en arrest van het
Gerecht van 15 september 1998, BFM en EFIM/Commissie, T-126/96 en T-127/96,
Jurispr. blz. II-0000, punt 45). Daarom verplicht alleen artikel 93, lid 2, van het
Verdrag de Commissie, de belanghebbenden aan te manen hun opmerkingen te
maken (reeds aangehaalde arresten Duitsland/Commissie, punt 13,
Cook/Commissie, punt 22, en Matra/Commissie, punt 16, en arrest van het Gerecht
van 16 september 1998, Waterleiding Maatschappij/Commissie, T-188/95, Jurispr.
blz. II-0000, punt 52).
- 49.
- Enkel een beschikking van de Commissie houdende weigering om de
onderzoeksfase van artikel 93, lid 2, van het Verdrag in te leiden, kan natuurlijke
of rechtspersonen individueel raken op grond van hun hoedanigheid van derde
belanghebbende (reeds aangehaalde arresten Cook/Commissie, punten 23-26,
Matra/Commissie, punten 17-20, Commissie/Sytraval en Brink's France,
punten 40-41 en punten 47 en 48, en arrest van het Gerecht van 15 september
1998, BP Chemicals/Commissie, T-11/95, Jurispr. blz. II-0000, punten 88-89). In dat
geval kunnen zij de eerbiediging van hun procedurele waarborgen slechts afdwingen
indien zij de mogelijkheid hebben die beschikking voor de communautaire rechter
te betwisten (reeds aangehaalde arresten Cook/Commissie, punt 23,
Matra/Commissie, punt 17, Commissie/Sytraval en Brink's France, punt 40, en
BP Chemicals/Commissie, punt 89). Heeft de Commissie daarentegen, zoals in
casu, haar beschikking vastgesteld aan het einde van de onderzoeksfase, dan
hebben de derde belanghebbenden hun processuele waarborgen daadwerkelijk
genoten, zodat zij enkel op grond van hun hoedanigheid van derde belanghebbende
niet meer kunnen worden geacht individueel door de beschikking te worden
geraakt.
- 50.
- Wat de deelneming van HLF aan de procedure van artikel 93, lid 2, van het
Verdrag betreft, deze enkele omstandigheid volstaat niet om haar te
individualiseren op soortgelijke wijze als de adressaat van de bestreden beschikking.
- 51.
- Inzake staatssteun blijkt uit de rechtspraak, dat de deelneming aan voornoemde
procedure in voorkomend geval slechts een van de elementen is op grond waarvan
kan worden vastgesteld, dat een natuurlijke of rechtspersoon individueel wordt
geraakt door de beschikking waarvan zij de nietigverklaring vordert (zie, onder
meer, arrest Cofaz e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 25, en beschikking van
het Gerecht van 18 februari 1998, Comité d'entreprise de la société française de
production e.a./Commissie, T-189/97, Jurispr. blz. II-335, punt 44).
- 52.
- Ten slotte kan, zelfs wanneer het Duitse nationale recht eventueel geen
beroepsweg biedt, zoals HLF stelt, het Gerecht hierin geen aanleiding zien om de
bij artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag aan zijn bevoegdheden gestelde
grenzen te overschrijden (beschikkingen van het Hof van 23 november 1995,
Asocarne/Raad, C-10/95 P, Jurispr. blz. I-4149, punt 26, en 24 april 1996,
CNPAAP/Raad, C-87/95 P, Jurispr. blz. I-2003, punt 38, en arrest Kahn
Scheepvaart/Commissie, reeds aangehaald, punt 50).
- 53.
- Uit deze overwegingen volgt, dat HLF het bestaan van bijzondere hoedanigheden
of van feitelijke omstandigheden behalve haar deelneming aan de procedure van
artikel 93, lid 2, van het Verdrag , welke haar ten opzichte van iedere andere
mogelijke begunstigde van de afschrijvingsregeling van artikel 82f van de EStDV
karakteriseren, niet heeft aangetoond.
- 54.
- In die omstandigheden moet het beroep, wat HLF betreft, niet-ontvankelijk worden
verklaard, zonder dat behoeft te worden onderzocht of zij rechtstreeks door de
bestreden beschikking wordt geraakt.
De procesbevoegdheid van de ADL
- 55.
- Volgens vaste rechtspraak kan een vereniging die is opgericht ter behartiging van
de collectieve belangen van een groep justitiabelen, niet worden geacht individueel
te worden geraakt in de zin van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag, door
een handeling die de algemene belangen van die groep treft (zie, onder meer,
beschikking Greenpeace e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 59, bevestigd door
het arrest van het Hof Greenpeace Council e.a./Commissie, reeds aangehaald, en
beschikking van het Hof van 18 december 1997, Sveriges Betodlares en
Henrikson/Commissie, C-409/96 P, Jurispr. blz. I-7531, punt 45).
- 56.
- Volgens dezelfde rechtspraak kan een dergelijke vereniging, behoudens wanneer
sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de rol die zij heeft kunnen spelen
in een procedure die tot de vaststelling van de betrokken handeling heeft geleid,
geen ontvankelijk beroep tot nietigverklaring instellen, wanneer haar leden dat
individueel evenmin kunnen (beschikkingen Sveriges Betodlares en
Henrikson/Commissie, reeds aangehaald, punt 45).
- 57.
- In casu is reeds vastgesteld, dat HLF, lid van de ADL, niet individueel werd
geraakt door de bestreden beschikking. Bovendien heeft de ADL geen element
aangevoerd waaruit blijkt, dat haar andere leden een ontvankelijk beroep kunnen
instellen. De ADL kan derhalve niet worden geacht zich op geldige wijze in de
plaats van een of meer van haar leden te hebben gesteld (zie arrest van het
Gerecht van 6 juli 1995, AITEC e.a./Commissie, T-447/93, T-448/93 en T-449/93,
Jurispr. blz. II-1971, punt 62).
- 58.
- Onderzocht moet dus worden, of de ADL op grond van bijzondere omstandigheden
procesbevoegdheid heeft.
- 59.
- Onder verwijzing naar de reeds aangehaalde arresten Van der Kooy e.a./Commissie
en CIRFS e.a./Commissie, betoogt zij, dat zij een eigen belang heeft om in rechte
op te treden, omdat haar positie van gesprekspartner van de Commissie door de
bestreden beschikking wordt aangetast. Tot staving van haar stelling voert zij vijf
elementen aan, te weten het feit dat zij de betrokken sector vertegenwoordigt, haar
hoedanigheid van belanghebbende, de door haar leden verleende machtiging om
hun belangen in het kader van de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag
te behartigen, haar actieve deelneming aan die procedure en haar hoedanigheid
van eerste gesprekspartner van de Duitse regering.
- 60.
- De eerste vier elementen tonen enkel aan, dat de ADL bij de Commissie is
tussengekomen om de collectieve belangen van haar leden te behartigen. Op grond
van die elementen kan bijgevolg niet worden vastgesteld, dat de ADL een eigen
belang heeft om tegen de bestreden beschikking op te komen.
- 61.
- Wat haar hoedanigheid van gesprekspartner van de Duitse regering betreft, blijkt
uit de documenten in bijlage K 14, dat de ADL door de minister van Vervoer is
uitgenodigd om deel te nemen aan drie vergaderingen teneinde informatie uit te
wisselen en samen met de andere deelnemers een gemeenschappelijke gedragslijn
ten aanzien van de Commissie te bepalen. De deelneming aan dergelijke
vergaderingen verleent de ADL evenwel niet de hoedanigheid van gesprekspartner
in de zin van de arresten Van der Kooy e.a./Commissie en CIRFS e.a./Commissie,
beide reeds aangehaald.
- 62.
- Anders dan de verzoekende vereniging in de zaak Van der Kooy e.a./Commissie,
heeft de ADL immers niet deelgenomen aan de onderhandeling en ondertekening
van, in casu, een overeenkomst houdende invoering of verlenging van de door de
Commissie bestreden fiscale bepalingen, en behoeft zij geen nieuwe
onderhandelingen te voeren en een nieuwe overeenkomst over die bepalingen te
sluiten om de bestreden beschikking uit te voeren.
- 63.
- Anders dan de verzoekende vereniging in de zaak CIRFS e.a./Commissie, heeft de
ADL evenmin een rol gespeeld in de herstructurering van de luchtvaartsector door
met de Commissie te onderhandelen over de invoering, verlenging en aanpassing
van een code inzake staatssteun in die sector.
- 64.
- In die omstandigheden moet het beroep, ook wat de ADL betreft, niet-ontvankelijk
worden verklaard.
- 65.
- Indien het beroep van de ADL in de onderhavige omstandigheden ontvankelijk
werd verklaard, terwijl haar leden niet individueel worden geraakt en de ADL geen
eigen procesbelang heeft, zou zulks natuurlijke en rechtspersonen de mogelijkheid
bieden om artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag te omzeilen door middel van
een collectief beroep (zie arrest AITEC e.a./Commissie, reeds aangehaald,
punt 60).
- 66.
- Uit een en ander volgt, dat het beroep in zijn geheel niet-ontvankelijk is.
Kosten
- 67.
- Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het
ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover zulks is gevorderd.
Aangezien verzoeksters in het ongelijk zijn gesteld, dienen zij overeenkomstig de
vordering van de Commissie in de kosten te worden verwezen.
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer uitgebreid),
rechtdoende:
1) Verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
2) Verwijst verzoeksters hoofdelijk in de kosten.
CookeGarcía-Valdecasas
Lindh
Pirrung Vilaras
|
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 11 februari 1999.
De griffier
De president
H. Jung
J. D. Cooke