BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer)

29 januari 2004 (1)

„Artikel 104, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering - Landbouw - Gemeenschappelijke ordening van markten - Groenten en fruit - Telersverenigingen - Algemeenverbindendverklaring van regels inzake productie en in de handel brengen - Verplichte bijdragebetaling - Niet-aangesloten telers”

In zaak C-381/02,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van de Cour d'appel de Caen (Frankrijk), in het aldaar aanhangig geding tussen

Association comité économique régional agricole fruits et légumes de Bretagne (Cerafel)

en

François Faou,

GAEC de Kerlidou,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 15 ter, lid 8, van verordening (EEG) nr. 1035/72 van de Raad van 18 mei 1972 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit (PB L 118, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 3284/83 van de Raad van 14 november 1983 (PB L 325, blz. 1),

geeft

HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: P. Jann (rapporteur), kamerpresident, A. Rosas, A. La Pergola, S. von Bahr en K. Lenaerts, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: R. Grass,

na de verwijzende rechterlijke instantie ervan in kennis te hebben gesteld dat het Hof voornemens is, overeenkomstig artikel 104, lid 3, van zijn Reglement voor de procesvoering te beslissen bij met redenen omklede beschikking,

na de in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie bedoelde belanghebbenden te hebben verzocht hun eventuele opmerkingen dienaangaande in te dienen,

de navolgende

Beschikking

1.
    Bij arrest van 17 oktober 2002, ingekomen bij het Hof op 23 oktober daaraanvolgend, heeft de Cour d'appel de Caen krachtens artikel 234 EG een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 15 ter, lid 8, van verordening (EEG) nr. 1035/72 van de Raad van 18 mei 1972 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit (PB L 118, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 3284/83 van de Raad van 14 november 1983 (PB L 325, blz. 1; hierna: „verordening nr. 1035/72”).

2.
    Deze vraag is gerezen in een geding tussen de vereniging Comité économique régional agricole fruits et légumes de Bretagne (hierna: „Cerafel”) en F. Faou alsmede de landbouwvereniging tot collectieve exploitatie GAEC de Kerlidou, in verband met de betaling van bijdragen die laatstgenoemden beweerdelijk aan Cerafel voor de jaren 1992 en 1993 verschuldigd zijn wegens de teelt van bloemkolen in de biologische landbouw.

Rechtskader

Communautaire regeling

3.
    In artikel 15 ter, lid 1, van verordening nr. 1035/72 wordt in het kader van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit bepaald:

„Ingeval

-    een telersvereniging of

-    een groepering van telersverenigingen met dezelfde regels,

die in een bepaalde economische regio werkzaam is, voor een bepaald product wordt beschouwd als representatief voor de productie en voor de telers van die regio, kan de betrokken lidstaat, op verzoek van die vereniging of groepering en, tijdens de eerste drie toepassingsjaren, na raadpleging van de telers van de regio, voor de in deze regio gevestigde telers die niet bij een van de vorengenoemde verenigingen zijn aangesloten, de hierna volgende regels verplicht stellen:

a)    de regels inzake het verstrekken van gegevens betreffende de productie als bedoeld in artikel 13, lid 1, sub b, derde streepje,

b)    de regels ten aanzien van de productie als bedoeld in artikel 13, lid 1, sub b, tweede streepje,

c)    de regels ten aanzien van de commercialisatie als bedoeld in artikel 13, lid 1, sub b, tweede streepje,

d)    voor de in bijlage II bedoelde producten, de door de vereniging of de groepering vastgestelde regels inzake het uit de markt nemen van producten [...]

op voorwaarde dat de betrokken regels sedert ten minste één jaar van toepassing zijn.”

4.
    Bloemkool is een van de producten bedoeld in bijlage II bij verordening nr. 1035/72, waarnaar artikel 15 ter, lid 1, sub d, van deze verordening verwijst.

5.
    Artikel 15 ter, lid 8, van verordening nr. 1035/72 bepaalt:

„Wanneer lid 1 wordt toegepast, kan de betrokken lidstaat besluiten dat niet-aangesloten telers aan de vereniging of in voorkomend geval aan de groepering het volledige bedrag of een deel ervan verschuldigd zijn van de door de aangesloten telers betaalde bijdragen, voorzover deze bestemd zijn voor de financiering van:

-    de administratiekosten in verband met de toepassing van de in lid 1 bedoelde regeling,

-    de kosten voor acties inzake onderzoek, marktstudie en verkoopbevordering die door de vereniging of groepering worden ondernomen en die aan de gehele productie van de regio ten goede komen.”

6.
    Verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad van 24 juni 1991 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 198, blz. 1), die met name van toepassing is op onverwerkte plantaardige landbouwproducten, preciseert in artikel 3 dat zij „geen afbreuk [doet] aan andere communautaire bepalingen inzake de productie, de bereiding, het in de handel brengen, de etikettering van en de controle op de in artikel 1 bedoelde producten”.

Nationale regeling

7.
    Artikel 15 ter van verordening nr. 1035/72 is in Frankrijk met name uitgevoerd bij ministerieel besluit van 18 juni 1992 tot algemeenverbindendverklaring van de door het Comité économique agricole fruits et légumes de Bretagne vastgestelde regels (JORF van 28 juni 1992, blz. 8469).

8.
    In artikel 1 van dit besluit worden de regels van Cerafel inzake het verstrekken van gegevens betreffende de productie, haar regels betreffende de productie en de commercialisatie alsmede de verplichting om zich te houden aan de interventievoorwaarden en de prijzen voor het uit de markt nemen van producten, verbindend verklaard voor alle in bepaalde departementen gevestigde bloemkooltelers.

9.
    Artikel 3 van dit besluit machtigt Cerafel om van niet bij een telersvereniging aangesloten producenten bijdragen te heffen, waarvan het bedrag later bij besluit zal worden bepaald. Deze bijdragen zijn bestemd voor het beheersfonds dat Cerafel heeft opgericht voor het voeren van haar administratie, en voor het fonds voor onderzoek, marktstudie en verkoopbevordering dat eventueel door Cerafel wordt opgericht om algemene acties te bekostigen die aan de gehele productie van de regio ten goede komen.

10.
    Op deze grondslag worden jaarlijks besluiten vastgesteld houdende vaststelling van de voorwaarden voor inning van de bijdragen die door Cerafel kunnen worden gevorderd van de bloemkooltelers die niet bij haar zijn aangesloten.

Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag

11.
    Cerafel vordert van Faou en de GAEC de Kerlidou, bloemkooltelers in de biologische landbouw, betaling van de bijdragen voor hun productie in de jaren 1992 en 1993.

12.
    Bij vonnis van 9 januari 1995 heeft het Tribunal d'instance de Morlaix (Frankrijk) de vorderingen van Cerafel afgewezen wegens het ontbreken van een bepaling die de betaling van bijdragen aan deze vereniging verplicht stelde voor landbouwers die de regels inzake biologische productie toepassen.

13.
    Bij arrest van 17 maart 1998 heeft de Cour d'appel de Rennes (Frankrijk) dit vonnis vernietigd en de vorderingen van Cerafel toegewezen, met name op grond dat de communautaire bepalingen die de productie van onverwerkte plantaardige landbouwproducten regelen, krachtens artikel 3 van verordening nr. 2092/91 van toepassing zijn op in de biologische landbouw geteelde producten.

14.
    Bij arrest van 22 mei 2001 heeft de Cour de cassation (Frankrijk) het arrest van de Cour d'appel de Rennes wegens het ontbreken van een rechtsgrondslag vernietigd en de zaak naar de Cour d'appel de Caen verwezen. De Cour de cassation heeft de Cour d'appel de Rennes verweten, niet te zijn nagegaan of voor de teelt van groenten volgens de methode van de biologische landbouw geen productie- en verhandelingregels golden die verschilden van die welke zijn vastgesteld door Cerafel, ofschoon het Hof in zijn arrest van 13 juli 2000, Unilet en Le Bars (C-117/99, Jurispr. blz. I-6077), heeft beslist dat, wanneer de door een telersvereniging voor bepaalde producten vastgestelde productie- en commercialisatieregels die verplicht zijn gesteld voor niet-aangesloten telers, slechts ten dele of niet van toepassing zijn op producten die op verschillende wijze worden geproduceerd en in de handel gebracht, een lidstaat op grond van artikel 15 ter, lid 8, van verordening nr. 1035/72 gerechtigd is, sommige van deze telers niet aan de bijdrageplicht te onderwerpen.

15.
    In deze omstandigheden heeft de Cour d'appel de Caen besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag voor te leggen:

„[K]an een lidstaat, zonder het non-discriminatiebeginsel te schenden, artikel 15 ter, lid 8, van verordening nr. 1035/72 van de Raad van 18 mei 1972 [...] toepassen door bepaalde regels voor de productie en commercialisatie verplicht te stellen voor telers die zijn gevestigd in de regio van een comité économique en die niet daarbij zijn aangesloten en door hen te verplichten tot betaling van alle of een deel van de bijdragen die door de aangesloten telers worden betaald, ongeacht of die niet-aangesloten telers deelnemen aan een bij wet gereglementeerde vorm van productie die, zoals de biologische, de actie van het comité économique voor hen irrelevant of slechts occasioneel en marginaal relevant maakt [?]”

De prejudiciële vraag

16.
    Van oordeel dat het antwoord op de gestelde vraag duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid, heeft het Hof overeenkomstig artikel 104, lid 3, van zijn Reglement voor de procesvoering de verwijzende rechterlijke instantie ervan in kennis gesteld dat het voornemens was te beslissen bij een met redenen omklede beschikking en heeft het de in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie bedoelde belanghebbenden verzocht hun eventuele opmerkingen dienaangaande in te dienen.

17.
    Faou en de GAEC de Kerlidou, alsmede de Franse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen, hebben geen bezwaar geuit aangaande het voornemen van het Hof om te beslissen bij met redenen omklede beschikking waarin naar zijn rechtspraak wordt verwezen. Cerafel heeft aangevoerd dat het antwoord op de prejudiciële vraag, die betrekking heeft op de onderwerping van bepaalde producenten aan landbouwbijdragen, niet kan worden afgeleid uit het reeds aangehaalde arrest Unilet en Le Bars, dat betrekking had op een volledige vrijstelling van de betaling van dergelijke bijdragen.

18.
    Ten gronde zijn de GAEC de Kerlidou, de Franse regering en de Commissie het erover eens om het reeds aangehaalde arrest Unilet en Le Bars aldus uit te leggen, dat artikel 15 ter van verordening nr. 1035/72 de lidstaten een beoordelingsbevoegdheid verleent waarvan slechts met inachtneming van het beginsel van non-discriminatie tussen telers gebruik kan worden gemaakt, hetgeen vereist dat vergelijkbare situaties niet verschillend, en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld.

19.
    De meningen lopen uiteen wat de vraag betreft of de situatie van de landbouwers die de biologische methode volgen al dan niet vergelijkbaar is met die van de andere telers. De GAEC de Kerlidou betoogt dat de situaties verschillend zijn. De Franse regering is van mening dat de landbouwers die de biologische methode volgen, in elk geval ten dele voordeel halen uit de acties van Cerafel. Volgens de Commissie dient bij de beoordeling, die aan de nationale rechter staat, rekening te worden gehouden met zowel de rechtstreekse als de indirecte voordelen.

20.
    Om te beginnen zij opgemerkt dat de bepalingen in verband met in de biologische landbouw geteelde producten, zoals artikel 3 van verordening nr. 2092/91 preciseert, geen afbreuk doen aan andere communautaire bepalingen inzake de productie, de bereiding, het in de handel brengen, de etikettering en de controle van de in artikel 1 van deze verordening bedoelde producten. Hieruit volgt dat verordening nr. 1035/72 van toepassing is op biologisch geteelde producten.

21.
    Bij de in artikel 15 ter van verordening nr. 1035/72 aan de lidstaten verleende machtiging gaat het om een bevoegdheid. Volgens lid 1 van deze bepaling kan de betrokken lidstaat immers bepaalde door een telersvereniging of een groepering van telersverenigingen vastgestelde regels verplicht stellen voor niet-aangesloten telers. Volgens lid 8 van deze bepaling kan de lidstaat, wanneer hij lid 1 toepast, besluiten dat niet-aangesloten telers aan de vereniging of de groepering het volle bedrag of een deel van de door de aangesloten telers betaalde bijdragen verschuldigd zijn (arrest Unilet en Le Bars, reeds aangehaald, punt 19).

22.
    De lidstaten beschikken onder de in artikel 15 ter van verordening nr. 1035/72 gestelde voorwaarden bijgevolg over een beoordelingsbevoegdheid die zij binnen de grenzen van het gemeenschapsrecht kunnen uitoefenen (arrest Unilet en Le Bars, reeds aangehaald, punt 20).

23.
    Een van die voorwaarden is het verbod van elke discriminatie tussen producenten van de Gemeenschap, neergelegd in artikel 40, lid 3, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 34, lid 2, EG). Volgens vaste rechtspraak van het Hof houdt dit verbod in dat, behoudens objectieve rechtvaardiging, vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk mogen worden behandeld (zie met name arrest van 17 juli 1997, National Farmers' Union e.a., C-354/95, Jurispr. blz. I-4559, punt 61, en arrest Unilet en Le Bars, reeds aangehaald, punt 23).

24.
    In de lijn van dit verbod heeft het Hof in punt 28 van het reeds aangehaalde arrest Unilet en Le Bars geoordeeld dat een lidstaat, wanneer hij lid 1 van deze bepaling heeft toegepast, dat wil zeggen wanneer hij bepaalde door een telersvereniging vastgestelde regels inzake de productie en de commercialisatie verplicht heeft gesteld voor de in de regio van deze vereniging gevestigde telers die niet bij deze vereniging zijn aangesloten, gerechtigd is bepaalde niet-aangesloten telers voor eenzelfde product niet aan de bijdrageplicht te onderwerpen, voorzover hun productie niet voor de markt van verse producten, maar voor industriële verwerking bestemd is.

25.
    Ter motivering van deze uitlegging heeft het Hof overwogen dat aangezien de betrokken situaties objectief verschillend zijn, een verschil in behandeling niet in strijd is met het algemene discriminatieverbod (arrest Unilet en Le Bars, reeds aangehaald, punt 27).

26.
    In het hoofdgeding heeft de gestelde vraag betrekking op de mogelijkheid voor een lidstaat die gebruik heeft gemaakt van artikel 15 ter, lid 1, van verordening nr. 1035/72, om krachtens lid 8 van deze bepaling bepaalde niet-aangesloten telers aan de bijdrageplicht te onderwerpen voor een product dat weliswaar van dezelfde aard is, maar specifieke kenmerken vertoont.

27.
    Uit de overwegingen van het reeds aangehaalde arrest Unilet en Le Bars volgt duidelijk dat het non-discriminatiebeginsel eraan in de weg staat dat de in artikel 15 ter van verordening nr. 1035/72 aan de lidstaten verleende beoordelingsbevoegdheid wordt gebruikt om verschillende situaties gelijk te behandelen.

28.
    Dienaangaande zij in herinnering gebracht dat volgens artikel 15 ter, lid 8, van verordening nr. 1035/72 de mogelijkheid die een lidstaat heeft om te besluiten, dat de niet-aangesloten telers aan een telersvereniging of een groepering van telersverenigingen het volle bedrag of een deel van de door de aangesloten telers betaalde bijdragen verschuldigd zijn, uitsluitend betrekking heeft op bijdragen die bestemd zijn om bepaalde kosten te financieren, te weten de administratiekosten die verband houden met de algemeenverbindendverklaring van de door de vereniging of groepering vastgestelde regels, alsmede de kosten die voortvloeien uit door de vereniging of groepering ondernomen acties inzake onderzoek, marktstudie en verkoopbevordering (arrest Unilet en Le Bars, reeds aangehaald, punt 24).

29.
    Bijgevolg staat het aan de nationale rechterlijke instanties om, gelet op alle hun voorgelegde bewijsmiddelen, te beoordelen of en in welke mate bepaalde producenten die niet zijn aangesloten bij een telersvereniging, waarvan de regels inzake productie en commercialisatie verplicht zijn gesteld voor alle in haar economische regio gevestigde telers, zich in een situatie bevinden die objectief verschilt van die van de aangesloten telers, inzonderheid wanneer de door deze vereniging vastgestelde regels niet of slechts marginaal van toepassing zijn op de producten van de niet-aangesloten telers en de acties van de vereniging voor genoemde producten, rechtstreeks of indirect, slechts occasioneel en marginaal relevant zijn.

30.
    In deze omstandigheden moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 15 ter, leden 1 en 8, van verordening nr. 1035/72 als volgt dient te worden uitgelegd:

-    Een lidstaat die voormeld lid 1 heeft toegepast door bepaalde door een telersvereniging vastgestelde regels voor de productie en commercialisatie verplicht te stellen voor de telers die in de regio van deze vereniging gevestigd zijn en die daarbij niet zijn aangesloten, kan niet, zonder het non-discriminatiebeginsel te schenden, lid 8 van deze bepaling toepassen door hen te verplichten tot betaling van het volle bedrag of een deel van de bijdragen die door de aangesloten telers worden betaald, zonder na te gaan of de niet-aangesloten telers zich al dan niet in een situatie bevinden die objectief verschilt van die van de aangesloten telers;

-    de niet-aangesloten telers bevinden zich in een situatie welke objectief verschilt van die van aangesloten telers, wanneer de door genoemde vereniging vastgestelde regels niet of slechts marginaal van toepassing zijn op hun producten en de acties van de vereniging niet of slechts marginaal ten goede komen aan deze producten;

-    het staat aan de nationale rechterlijke instanties om de daartoe overgelegde bewijsmiddelen te beoordelen.

Kosten

31.
    De kosten door de Franse regering en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

uitspraak doende op de hem door de Cour d'appel de Caen bij arrest van 17 oktober 2002 voorgelegde vraag, verklaart voor recht:

Artikel 15 ter, leden 1 en 8, van verordening (EEG) nr. 1035/72 van de Raad van 18 mei 1972 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 3284/83 van de Raad van 14 november 1983, moet aldus worden uitgelegd:

-    Een lidstaat die voormeld lid 1 heeft toegepast door bepaalde door een telersvereniging vastgestelde regels voor de productie en commercialisatie verplicht te stellen voor de telers die in de regio van deze vereniging gevestigd zijn en die daarbij niet zijn aangesloten, kan niet, zonder het non-discriminatiebeginsel te schenden, lid 8 van deze bepaling toepassen door hen te verplichten tot betaling van het volle bedrag of een deel van de bijdragen die door de aangesloten telers worden betaald, zonder na te gaan of de niet-aangesloten telers zich al dan niet in een situatie bevinden die objectief verschilt van die van de aangesloten telers.

-    De niet-aangesloten telers bevinden zich in een situatie welke objectief verschilt van die van aangesloten telers, wanneer de door genoemde vereniging vastgestelde regels niet of slechts marginaal van toepassing zijn op hun producten en de acties van de vereniging niet of slechts marginaal ten goede komen aan deze producten.

-    Het staat aan de nationale rechterlijke instanties om de daartoe overgelegde bewijsmiddelen te beoordelen.

Luxemburg, 29 januari 2004.

De griffier

De president van de Eerste kamer

R. Grass

P. Jann


1: Procestaal: Frans.