ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

29 juli 2019 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Auteursrecht en naburige rechten – Richtlijn 2001/29/EG – Informatiemaatschappij – Harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten – Artikel 5, lid 3 – Beperkingen en restricties – Draagwijdte – Artikel 5, lid 3, onder c) en d) – Verslagen van actuele gebeurtenissen – Citaten – Gebruik van hyperlinks – Op geoorloofde wijze voor het publiek beschikbaar stellen – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikel 11 – Vrijheid van meningsuiting en van informatie”

In zaak C‑516/17,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) bij beslissing van 27 juli 2017, ingekomen bij het Hof op 25 augustus 2017, in de procedure

Spiegel Online GmbH

tegen

Volker Beck,

wijst

HET HOF (Grote kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, president, A. Arabadjiev, M. Vilaras, T. von Danwitz, C. Toader, F. Biltgen, C. Lycourgos, kamerpresidenten, E. Juhász, M. Ilešič (rapporteur), L. Bay Larsen en S. Rodin, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: M. Aleksejev, hoofd van een administratieve eenheid,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 3 juli 2018,

gelet op de opmerkingen van:

–        Spiegel Online GmbH, vertegenwoordigd door T. Feldmann, Rechtsanwalt,

–        Volker Beck, vertegenwoordigd door G. Toussaint, Rechtsanwalt,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door M. Hellmann en J. Techert als gemachtigden,

–        de Franse regering, vertegenwoordigd door E. de Moustier en D. Segoin als gemachtigden,

–        de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes, M. Figueiredo en T. Rendas als gemachtigden,

–        de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door Z. Lavery en D. Robertson als gemachtigden, bijgestaan door N. Saunders, barrister,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door H. Krämer, T. Scharf en J. Samnadda als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 10 januari 2019,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 5, lid 3, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB 2001, L 167, blz. 10).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de GmbH Spiegel Online, die het gelijknamige informatieportaal op internet beheert, en Volker Beck, die op het moment van de verwijzingsbeslissing lid was van de Bundestag (Bondsdag, Duits federaal parlement) over de publicatie door Spiegel Online op haar website van een manuscript van Beck en een door hem in een bundel gepubliceerd artikel.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        De overwegingen 1, 3, 6, 7, 9, 31 en 32 van richtlijn 2001/29 luiden als volgt:

„(1)      Het [EG-]Verdrag voorziet in de totstandbrenging van een interne markt en in de invoering van een regeling waardoor wordt verzekerd dat de mededinging binnen de interne markt niet wordt vervalst. De harmonisatie van de wetgeving van de lidstaten inzake het auteursrecht en de naburige rechten draagt bij tot het bereiken van deze doelstellingen.

[...]

(3)      De voorgestelde harmonisatie zal bijdragen tot de uitoefening van de vier vrijheden van de interne markt en past in het kader van de eerbiediging van de fundamentele rechtsbeginselen en met name de eigendom – met inbegrip van de intellectuele eigendom – de vrije meningsuiting en het algemeen belang.

[...]

(6)      Zonder harmonisatie op het niveau van de Gemeenschap zouden de wetgevende werkzaamheden op nationaal niveau waarmee reeds in een aantal lidstaten als reactie op de technologische uitdagingen een aanvang is gemaakt, kunnen leiden tot aanzienlijke verschillen in bescherming en daarmee tot beperkingen van het vrije verkeer van diensten en producten waarin intellectuele eigendom is belichaamd of die op intellectuele eigendom zijn gebaseerd, met een nieuwe verbrokkeling van de interne markt en een gebrek aan samenhang van de wetgeving van dien. De uitwerking van dergelijke verschillen en onzekerheden op het gebied van de wetgeving zal belangrijker worden met de voortschrijdende ontwikkeling van de informatiemaatschappij, die de grensoverschrijdende exploitatie van intellectuele eigendom reeds in grote mate heeft doen toenemen. [...]

(7)      De communautaire rechtsregels inzake de bescherming van het auteursrecht en de naburige rechten moeten bijgevolg eveneens worden aangepast en aangevuld, voor zover dit voor de goede werking van de interne markt noodzakelijk is. [...] [V]erschillen die de werking van de interne markt niet ongunstig beïnvloeden, [behoeven] niet opgeheven of voorkomen [...] te worden.

[...]

(9)      Bij een harmonisatie van het auteursrecht en de naburige rechten moet steeds van een hoog beschermingsniveau worden uitgegaan, omdat die rechten van wezenlijk belang zijn voor scheppend werk. De bescherming van deze rechten draagt bij tot de instandhouding en ontwikkeling van de creativiteit in het belang van auteurs, uitvoerend kunstenaars, producenten, consumenten, cultuur, industrie en het publiek in het algemeen. De intellectuele eigendom is dan ook als een geïntegreerd deel van de eigendom erkend.

[...]

(31)      Er moet een rechtvaardig evenwicht van rechten en belangen worden gewaarborgd tussen de verschillende categorieën rechthebbenden en tussen de verschillende categorieën rechthebbenden en gebruikers van beschermd materiaal. De in de lidstaten geldende beperkingen en restricties op de rechten moeten opnieuw worden bezien in het licht van de nieuwe elektronische omgeving. [...] Met het oog op de goede werking van de interne markt moet meer eenheid in de omschrijving van dergelijke beperkingen en restricties worden gebracht. De mate waarin dergelijke beperkingen en restricties worden geharmoniseerd, moet worden bepaald aan de hand van de gevolgen ervan voor de goede werking van de interne markt.

(32)      Deze richtlijn bevat een uitputtende opsomming van de beperkingen en restricties op het reproductierecht en het recht van mededeling aan het publiek. [...] De lidstaten passen deze beperkingen en restricties op coherente wijze toe. [...]”

4        Artikel 1, lid 1, van richtlijn 2001/29 bepaalt dat „[d]eze richtlijn [betrekking] heeft [...] op de rechtsbescherming van het auteursrecht en de naburige rechten in het kader van de interne markt, met bijzondere klemtoon op de informatiemaatschappij”.

5        Artikel 2 van deze richtlijn, met als opschrift „Reproductierecht”, luidt als volgt:

„De lidstaten voorzien ten behoeve van:

a)      auteurs, met betrekking tot hun werken,

[...] 

in het uitsluitende recht, de directe of indirecte, tijdelijke of duurzame, volledige of gedeeltelijke reproductie van dit materiaal, met welke middelen en in welke vorm ook, toe te staan of te verbieden.”

6        Artikel 3 van deze richtlijn, „Recht van mededeling van werken aan het publiek en recht van beschikbaarstelling van ander materiaal voor het publiek”, bepaalt in lid 1:

„De lidstaten voorzien ten behoeve van auteurs in het uitsluitende recht, de mededeling van hun werken aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn, toe te staan of te verbieden.”

7        Artikel 5 van deze richtlijn, „Beperkingen en restricties”, bepaalt in lid 3, onder c) en d), en lid 5:

„3.      De lidstaten kunnen beperkingen of restricties op de in de artikelen 2 en 3 bedoelde rechten stellen ten aanzien van:

[...]

c)      weergave in de pers, mededeling aan het publiek of beschikbaarstelling van gepubliceerde artikelen over actuele economische, politieke of religieuze onderwerpen of uitzendingen of ander materiaal van dezelfde aard, in gevallen waarin dat gebruik niet uitdrukkelijk is voorbehouden, en voor zover de bron, waaronder de naam van de auteur, wordt vermeld, of het gebruik van werken of ander materiaal in verband met de verslaggeving over actuele gebeurtenissen, voor zover dit uit een oogpunt van voorlichting gerechtvaardigd is en voor zover de bron – waaronder de naam van de auteur – wordt vermeld, tenzij dit niet mogelijk blijkt;

d)      het citeren ten behoeve van kritieken en recensies en voor soortgelijke doeleinden, mits het een werk of ander materiaal betreft dat reeds op geoorloofde wijze voor het publiek beschikbaar is gesteld, indien de bron – waaronder de naam van de auteur – wordt vermeld, tenzij dit niet mogelijk blijkt en het citeren naar billijkheid geschiedt en door het bijzondere doel wordt gerechtvaardigd;

[...]

5.      De in de leden 1, 2, 3 en 4 bedoelde beperkingen en restricties mogen slechts in bepaalde bijzondere gevallen worden toegepast mits daarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van werken of ander materiaal en de wettige belangen van de rechthebbende niet onredelijk worden geschaad.”

 Duits recht

8        Het Gesetz über Urheberrecht und verwandte Schutzrechte – Urheberrechtsgesetz (wet betreffende het auteursrecht en de naburige rechten) van 9 september 1965 (BGBl. 1965 I, blz. 1273; hierna: „UrhG”) bepaalt in § 50, „Verslagen van actuele gebeurtenissen”:

„Voor de verslaggeving over nieuwsfeiten door middel van uitzending of met soortgelijke technische middelen, in kranten, tijdschriften en andere publicaties of op andere gegevensdragers, die met name over de gebeurtenissen van die dag berichten, alsook in film, is het geoorloofd werken die kunnen worden gezien of gehoord tijdens de weergegeven gebeurtenissen te reproduceren, te verspreiden of aan het publiek mede te delen, voor zover dit door het doel gerechtvaardigd wordt.”

9        § 51 UrhG, „Citaten”, luidt als volgt:

„Het is geoorloofd een reeds gepubliceerd werk te reproduceren, te verspreiden en aan het publiek mede te delen met het oog op het citeren ervan, voor zover de omvang van het gebruik door het specifieke doel gerechtvaardigd wordt. Het is met name geoorloofd:

1.      afzonderlijke werken na publicatie op te nemen in een zelfstandig wetenschappelijk werk om de inhoud daarvan toe te lichten;

2.      passages uit een werk na publicatie te citeren in een zelfstandig literair werk;

3.      sporadische passages van een reeds gepubliceerd muziekwerk te citeren in een zelfstandig muziekwerk.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

10      Beck was op het moment van de verwijzingsbeslissing sinds 1994 lid van de Bundestag. Hij is auteur van een manuscript over het strafrechtelijke beleid inzake seksuele misdrijven tegen minderjarigen. In 1988 is dit manuscript onder een pseudoniem als artikel in een bundel gepubliceerd. Bij die publicatie heeft de uitgever de titel van het manuscript gewijzigd en is een zin ervan ingekort. Bij brief van 5 mei 1988 heeft de auteur zich hierover bij de uitgever beklaagd en tevergeefs van hem geëist dat hij dit bij publicatie van de bundel zou vermelden. In de jaren hierna heeft Beck, die vanwege de in dit artikel geuite standpunten is bekritiseerd, herhaaldelijk geantwoord dat de inhoud van zijn manuscript door de uitgever van de genoemde bundel was gewijzigd. Sinds in elk geval 1993 heeft Beck van de inhoud van dit artikel afstand genomen.

11      Het manuscript van Beck is in 2013 bij onderzoek van de archieven opgedoken en op 17 september 2013 aan Beck voorgelegd, die toen kandidaat was voor de parlementsverkiezingen in Duitsland. De dag hierna heeft Beck het manuscript ter beschikking gesteld aan verschillende krantenredacties, als bewijs dat het door de uitgever met het oog op de publicatie van het betrokken artikel was gewijzigd. Hij heeft deze redacties echter geen toestemming verleend voor publicatie van dit manuscript en artikel, maar heeft ze op zijn eigen website gepubliceerd, waarbij hij op elke bladzijde de volgende vermelding aanbracht: „Ik neem afstand van dit artikel. Volker Beck”. Op de in de betrokken bundel gepubliceerde bladzijden van het artikel was bovendien de volgende vermelding aangebracht: „Voor [publicatie van] deze tekst is geen toestemming verleend. De ondertitel en delen van de tekst zijn verdraaid ten gevolge van de vrije bewerking door de uitgever.”

12      Spiegel Online beheert op internet het informatieportaal Spiegel Online. Op 20 september 2013 heeft zij een artikel gepubliceerd waarin, anders dan hetgeen Beck beweert, wordt gesteld dat de uitgever de kernboodschap van zijn manuscript niet had gewijzigd en dat Beck het publiek derhalve jarenlang had misleid. Behalve dit artikel konden door middel van hyperlinks ook de originele versies van het manuscript en het in de betrokken bundel gepubliceerde artikel worden gedownload.

13      Beck heeft bij het Landgericht (rechter in eerste aanleg, Duitsland) bezwaar gemaakt tegen de beschikbaarstelling van de volledige tekst van het manuscript en het artikel op de website van Spiegel Online, omdat hij deze als een schending van het auteursrecht beschouwt. Deze rechter heeft Beck in het gelijk gesteld. Nadat het beroep van Spiegel Online was verworpen, heeft deze laatste beroep in Revision ingesteld bij de verwijzende rechter.

14      Deze rechter is van oordeel dat de uitlegging van artikel 5, lid 3, onder c) en d), van richtlijn 2001/29, gelezen in het licht van de grondrechten, en in het bijzonder van informatievrijheid en vrijheid van media, niet voor zich spreekt. Hij vraagt zich met name af of deze bepaling discretionaire ruimte laat bij de omzetting ervan in nationaal recht. Dienaangaande merkt deze rechter op dat de nationale bepalingen die een Unierichtlijn omzetten die de lidstaten geen discretionaire ruimte laat bij de omzetting ervan, volgens de rechtspraak van het Bundesverfassungsgericht (federaal grondwettelijk hof, Duitsland) in beginsel niet moeten worden beoordeeld in het licht van de grondrechten die worden gewaarborgd door het Grundgesetz für die Bundesrepublik Deutschland (grondwet van de Bondsrepubliek Duitsland) van 23 mei 1949 (BGBl 1949 I, blz. 1), maar uitsluitend in het licht van de grondrechten die worden gewaarborgd door het Unierecht.

15      Tegen deze achtergrond heeft het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Is er discretionaire ruimte bij de omzetting in nationaal recht van de Unierechtelijke bepalingen inzake de in artikel 5, lid 3, van richtlijn 2001/29 vervatte beperkingen of restricties [op het auteursrecht]?

2)      Op welke manier dienen de grondrechten die verankerd zijn in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in aanmerking te worden genomen bij de bepaling van de draagwijdte van de in artikel 5, lid 3, van richtlijn 2001/29 opgenomen beperkingen of restricties op zowel het uitsluitende reproductierecht van auteurs [artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29] als het uitsluitende recht van mededeling van hun werken aan het publiek, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek (artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29)?

3)      Kunnen de grondrechten op informatievrijheid (artikel 11, lid 1, tweede volzin, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie) of persvrijheid (artikel 11, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie) een rechtvaardiging bieden voor niet onder artikel 5, lid 3, van richtlijn 2001/29 vallende beperkingen of restricties op zowel het uitsluitende reproductierecht van auteurs [artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29] als het uitsluitende recht van mededeling van hun werken aan het publiek, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek (artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29)?

4)      Is het niet reeds op grond van het feit dat een mediaonderneming de mogelijkheid had de auteur vooraf om toestemming te verzoeken voor de beschikbaarstelling van zijn werken voor het publiek, en dit van die onderneming redelijkerwijs kon worden verwacht, uitgesloten dat de beschikbaarstelling van die door het auteursrecht beschermde werken voor het publiek op het webportaal van de mediaonderneming wordt aangemerkt als verslaggeving over actuele gebeurtenissen als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, van richtlijn 2001/29, waarvoor geen toestemming vereist is?

5)      Is er van publicatie met het oog op citeren als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder d), van richtlijn 2001/29 geen sprake wanneer geciteerde werken of gedeelten daarvan niet onlosmakelijk in de nieuwe tekst worden geïntegreerd – bijvoorbeeld in de vorm van inspringende tekst of voetnoten – maar voor het publiek beschikbaar worden gesteld op internet door middel van hyperlinks naar [Portable Document Format (pdf)]-bestanden die los van de nieuwe tekst kunnen worden gedownload?

6)      Is het voor de beantwoording van de vraag wanneer een werk wordt geacht reeds op geoorloofde wijze voor het publiek beschikbaar te zijn gesteld in de zin van artikel 5, lid 3, onder d), van richtlijn 2001/29, van doorslaggevend belang of dat werk in de betrokken specifieke vorm reeds met toestemming van de auteur is gepubliceerd?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

16      Vooraf moet erop worden gewezen dat, zoals blijkt uit punt 14 van het onderhavige arrest, de eerste vraag betrekking heeft op de toepassing door de verwijzende rechter, met het oog op de beslechting van het hoofdgeding, van regels inzake de verslaggeving over actuele gebeurtenissen en citaten, die respectievelijk zijn neergelegd in de §§ 50 en 51 UrhG, waarbij artikel 5, lid 3, onder c) en d), van richtlijn 2001/29 is omgezet.

17      De verwijzende rechter vraagt zich in dit verband af of deze bepaling van Unierecht de lidstaten discretionaire ruimte laat bij de omzetting ervan, aangezien de nationale bepalingen die een Unierichtlijn omzetten die de lidstaten geen discretionaire ruimte laat bij de uitvoering ervan volgens de rechtspraak van het Bundesverfassungsgericht in beginsel niet moeten worden beoordeeld in het licht van de door de grondwet van de Bondsrepubliek Duitsland gewaarborgde rechten, maar uitsluitend in het licht van de door het Unierecht gewaarborgde grondrechten.

18      Met zijn eerste vraag vraagt de verwijzende rechter dus in wezen of de bepalingen van artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, en onder d), van richtlijn 2001/29 aldus moeten worden uitgelegd dat zij maatregelen zijn die een volledige harmonisatie bewerkstelligen.

19      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat krachtens het beginsel van voorrang van Unierecht, dat een wezenlijk kenmerk is van de rechtsorde van de Unie, de omstandigheid dat een lidstaat zich beroept op bepalingen van nationaal recht, ook al zijn deze van constitutionele aard, niet kan afdoen aan de werking van het recht van de Unie op het grondgebied van die staat (arrest van 26 februari 2013, Melloni, C‑399/11, EU:C:2013:107, punt 59).

20      In dit verband moet worden opgemerkt dat, aangezien de omzetting van een richtlijn door de lidstaten hoe dan ook onder de in artikel 51 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) bedoelde situatie valt waarin de lidstaten het Unierecht ten uitvoer brengen, bij die omzetting het in het Handvest neergelegde niveau van bescherming van de grondrechten in acht moet worden genomen, ongeacht de discretionaire ruimte waarover de lidstaten bij die omzetting beschikken.

21      Daarbij zij evenwel aangetekend dat, wanneer een nationale bepaling of maatregel waarmee in een situatie waarin het optreden van de lidstaten niet volledig door het Unierecht wordt bepaald, het Unierecht ten uitvoer wordt gebracht in de zin van artikel 51, lid 1, van het Handvest, de nationale autoriteiten of rechterlijke instanties nog steeds nationale maatstaven voor de bescherming van de grondrechten kunnen toepassen, op voorwaarde dat deze toepassing niet afdoet aan het door het Handvest geboden beschermingsniveau, zoals uitgelegd door het Hof, noch aan de voorrang, eenheid en doeltreffendheid van het Unierecht (arresten van 26 februari 2013, Melloni, C‑399/11, EU:C:2013:107, punt 60, en 26 februari 2013, Åkerberg Fransson, C‑617/10, EU:C:2013:105, punt 29).

22      Het is dus in overeenstemming met het Unierecht dat de nationale rechterlijke instanties en autoriteiten deze toepassing afhankelijk stellen van de omstandigheid, die door de verwijzende rechter naar voren is gebracht, dat de bepalingen van een richtlijn „discretionaire ruimte laten bij de toepassing ervan in nationaal recht”, voor zover deze omstandigheid aldus wordt opgevat dat zij betrekking heeft op het door deze bepalingen bewerkstelligde harmonisatieniveau, waarbij die toepassing enkel mogelijk is wanneer die bepalingen geen volledige harmonisatie tot stand brengen.

23      In casu moet worden opgemerkt dat richtlijn 2001/29 ten doel heeft slechts bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten te harmoniseren, aangezien uit verschillende bepalingen naar voren komt dat de Uniewetgever de lidstaten bij de tenuitvoerlegging ervan een discretionaire ruimte heeft willen toekennen (zie in die zin arrest van 5 maart 2015, Copydan Båndkopi, C‑463/12, EU:C:2015:144, punt 57).

24      Zoals blijkt uit overweging 32 van richtlijn 2001/29, bevat artikel 5 van die richtlijn in de leden 2 en 3 een opsomming van de beperkingen en restricties op het uitsluitende reproductierecht en het uitsluitende recht van mededeling aan het publiek.

25      Dienaangaande volgt uit de rechtspraak van het Hof dat de draagwijdte van de discretionaire ruimte waarover de lidstaten bij de omzetting in nationaal recht van een in artikel 5, leden 2 of 3, van richtlijn 2001/29 bedoelde beperking of restrictie beschikken, per geval moet worden beoordeeld, met name aan de hand van de bewoordingen van die bepaling [zie in die zin arresten van 21 oktober 2010, Padawan, C‑467/08, EU:C:2010:620, punt 36; 3 september 2014, Deckmyn en Vrijheidsfonds, C‑201/13, EU:C:2014:2132, punt 16, en 22 september 2016, Microsoft Mobile Sales International e.a., C‑110/15, EU:C:2016:717, punt 27; advies 3/15 (Verdrag van Marrakesh betreffende de toegang tot gepubliceerde werken) van 14 februari 2017, EU:C:2017:114, punt 116], waarbij de door de Uniewetgever bedoelde mate waarin de beperkingen en restricties worden geharmoniseerd, wordt bepaald aan de hand van de gevolgen ervan voor de goede werking van de interne markt, zoals staat te lezen in overweging 31 van richtlijn 2001/29.

26      De in artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, en onder d), van richtlijn 2001/29 bedoelde beperkingen en restricties hebben respectievelijk betrekking op „het gebruik van werken of ander materiaal in verband met de verslaggeving over actuele gebeurtenissen, voor zover dit uit een oogpunt van voorlichting gerechtvaardigd is en voor zover de bron – waaronder de naam van de auteur – wordt vermeld, tenzij dit niet mogelijk blijkt” en „het citeren ten behoeve van kritieken en recensies en voor soortgelijke doeleinden, mits het een werk of ander materiaal betreft dat reeds op geoorloofde wijze voor het publiek beschikbaar is gesteld, indien de bron – waaronder de naam van de auteur – wordt vermeld, tenzij dit niet mogelijk blijkt en het citeren naar billijkheid geschiedt en door het bijzondere doel wordt gerechtvaardigd”.

27      Uit de inhoud van deze bepaling blijkt dat zij de draagwijdte van de daarin genoemde beperkingen en restricties niet volledig harmoniseert.

28      Uit het gebruik in artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, en onder d), van richtlijn 2001/29 van de zinsneden „voor zover dit uit een oogpunt van voorlichting gerechtvaardigd is” en „indien [...] het citeren naar billijkheid geschiedt en door het bijzondere doel wordt gerechtvaardigd”, blijkt namelijk dat de lidstaten bij de omzetting van deze bepalingen en bij de toepassing van de nationale bepalingen ter uitvoering ervan, over een beduidende discretionaire ruimte beschikken en zij dus de betrokken belangen kunnen afwegen. Voorts bevat artikel 5, lid 3, onder d), van deze richtlijn slechts een aantal voorbeelden van gevallen waarin mag worden geciteerd, zoals blijkt uit de zinsnede „ten behoeve van kritieken en recensies en voor soortgelijke doeleinden”.

29      Dat sprake is van deze discretionaire ruimte wordt bevestigd door de voorbereidende wetgevingsstukken voor richtlijn 2001/29. Zo blijkt uit de toelichting bij het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij van 10 december 1997 [COM(97) 628 def.], met betrekking tot de restricties waarin artikel 5, lid 3, onder c) en d), van richtlijn 2001/29 inmiddels in wezen voorziet, dat deze restricties, gelet op het beperkte economische belang ervan, in dat voorstel niet gedetailleerd hoefden te worden behandeld, maar enkel de minimumvereisten voor de toepassing ervan werden vastgelegd, en dat het aan de lidstaten stond om de toepassingsvoorwaarden voor deze beperkingen en restricties, met inachtneming van de in deze bepaling opgenomen minimumvereisten, nauwkeurig te omschrijven.

30      Onverminderd de voorgaande overwegingen is de discretionaire ruimte van de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, en onder d), van richtlijn 2001/29 in meerdere opzichten beperkt.

31      Ten eerste heeft het Hof herhaaldelijk geoordeeld dat de discretionaire ruimte waarover de lidstaten beschikken bij de tenuitvoerlegging van de in artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29 neergelegde beperkingen en restricties, moet worden uitgeoefend binnen de door het Unierecht opgelegde grenzen, wat impliceert dat het de lidstaten niet in alle gevallen vrijstaat om de parameters van deze beperkingen en restricties op een niet-geharmoniseerde wijze vast te stellen [zie in die zin arresten van 6 februari 2003, SENA, C‑245/00, EU:C:2003:68, punt 34; 1 december 2011, Painer, C‑145/10, EU:C:2011:798, punt 104, en 3 september 2014, Deckmyn en Vrijheidsfonds, C‑201/13, EU:C:2014:2132, punt 16; advies 3/15 (Verdrag van Marrakesh betreffende de toegang tot gepubliceerde werken) van 14 februari 2017, EU:C:2017:114, punt 122].

32      Het Hof heeft daarbij benadrukt dat de mogelijkheid voor de lidstaten om een beperking of restrictie ten aanzien van de in de artikelen 2 en 3 van richtlijn 2001/29 neergelegde geharmoniseerde regels toe te passen, strikt wordt afgebakend door de vereisten van het Unierecht [zie in die zin advies 3/15 (Verdrag van Marrakesh betreffende de toegang tot gepubliceerde werken) van 14 februari 2017, EU:C:2017:114, punt 126].

33      In het bijzonder mogen de lidstaten in hun wetgeving slechts in een in artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29 bedoelde beperking of restrictie voorzien voor zover aan alle in deze bepaling genoemde voorwaarden is voldaan [zie naar analogie advies 3/15 (Verdrag van Marrakesh betreffende de toegang tot gepubliceerde werken) van 14 februari 2017, EU:C:2017:114, punt 123 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

34      Ook dienen de lidstaten in dit verband de algemene beginselen van het Unierecht in acht te nemen, waaronder het evenredigheidsbeginsel, volgens hetwelk de vastgestelde maatregelen geschikt moeten zijn ter bereiking van het gestelde doel en niet verder gaan dan ter bereiking van dat doel noodzakelijk is (arrest van 1 december 2011, Painer, C‑145/10, EU:C:2011:798, punten 105 en 106).

35      Ten tweede heeft het Hof eraan herinnerd dat de lidstaten de discretionaire ruimte waarover zij bij de tenuitvoerlegging van de in artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29 neergelegde beperkingen en restricties beschikken, niet zodanig mogen gebruiken dat daardoor afbreuk wordt gedaan aan de doelstellingen van deze richtlijn, die er blijkens de overwegingen 1 en 9 in bestaan een hoog beschermingsniveau ten gunste van de auteurs in te voeren en de goede werking van de interne markt te waarborgen [zie in die zin arresten van 1 december 2011, Painer, C‑145/10, EU:C:2011:798, punt 107, en 10 april 2014, ACI Adam e.a., C‑435/12, EU:C:2014:254, punt 34; advies 3/15 (Verdrag van Marrakesh betreffende de toegang tot gepubliceerde werken) van 14 februari 2017, EU:C:2017:114, punt 124 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

36      Daarnaast dienen de lidstaten bij die tenuitvoerlegging evenwel ook de nuttige werking van de beperkingen en de restricties te handhaven en het doel daarvan in acht te nemen (zie in die zin arresten van 4 oktober 2011, Football Association Premier League e.a., C‑403/08 en C‑429/08, EU:C:2011:631, punt 163, en 3 september 2014, Deckmyn en Vrijheidsfonds, C‑201/13, EU:C:2014:2132, punt 23) teneinde een rechtvaardig evenwicht van rechten en belangen te waarborgen tussen de verschillende categorieën rechthebbenden en tussen de verschillende categorieën rechthebbenden en gebruikers van beschermd materiaal, zoals in overweging 31 van deze richtlijn wordt gepreciseerd.

37      Ten derde is de discretionaire ruimte waarover de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van de in artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29 neergelegde beperkingen en restricties beschikken, ook afgebakend door artikel 5, lid 5, van die richtlijn, dat de toepassing van dergelijke beperkingen of restricties aan drie voorwaarden onderwerpt: deze beperkingen of restricties mogen slechts in bepaalde bijzondere gevallen worden toegepast; er wordt geen afbreuk gedaan aan de normale exploitatie van het werk, en de wettige belangen van de rechthebbende worden niet onredelijk geschaad [advies 3/15 (Verdrag van Marrakesh betreffende de toegang tot gepubliceerde werken) van 14 februari 2017, EU:C:2017:114, punt 125 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

38      Ten vierde en tot slot gelden voor de lidstaten, zoals in punt 20 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, de in het Handvest neergelegde beginselen wanneer zij het Unierecht ten uitvoer brengen. Bij de omzetting van de in artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29 vastgestelde beperkingen en restricties moeten de lidstaten er dus op toezien dat zij zich baseren op een uitlegging daarvan die het mogelijk maakt een juist evenwicht tussen de verschillende door de rechtsorde van de Unie beschermde grondrechten te verzekeren (arresten van 27 maart 2014, UPC Telekabel Wien, C‑314/12, EU:C:2014:192, punt 46, en 18 oktober 2018, Bastei Lübbe, C‑149/17, EU:C:2018:841, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak; zie naar analogie ook arrest van 26 september 2013, IBV & Cie, C‑195/12, EU:C:2013:598, punten 48 en 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

39      Gelet op het voorgaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, en onder d), van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat het geen volledige harmonisatie van de draagwijdte van de daarin vervatte beperkingen of restricties tot stand brengt.

 Derde vraag

40      Met zijn derde vraag, die in de tweede plaats moet worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de in artikel 11 van het Handvest neergelegde informatievrijheid en persvrijheid een rechtvaardiging kunnen bieden voor niet onder de in artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29 bedoelde beperkingen en restricties vallende afwijkingen van het uitsluitende reproductierecht van auteurs en het uitsluitende recht van mededeling van hun werken aan het publiek, zoals deze rechten respectievelijk in artikel 2, onder a), en artikel 3, lid 1, van die richtlijn zijn vastgelegd.

41      Allereerst moet worden opgemerkt dat zowel uit de toelichting bij voorstel COM(97) 628 def. als uit overweging 32 van richtlijn 2001/29 blijkt dat de in artikel 5 van deze richtlijn opgenomen opsomming van de beperkingen en restricties uitputtend is, wat het Hof ook herhaaldelijk heeft benadrukt (arresten van 16 november 2016, Soulier en Doke, C‑301/15, EU:C:2016:878, punt 34, en 7 augustus 2018, Renckhoff, C‑161/17, EU:C:2018:634, punt 16).

42      Zoals voortvloeit uit de overwegingen 3 en 31 van richtlijn 2001/29, is de harmonisatie die deze richtlijn tot stand brengt gericht op de waarborging van een rechtvaardig evenwicht tussen enerzijds het belang van de houders van auteursrechten en naburige rechten bij bescherming van hun door artikel 17, lid 2, van het Handvest gewaarborgde recht op intellectuele eigendom en anderzijds de bescherming van de belangen en fundamentele rechten van de gebruikers van beschermd materiaal, in het bijzonder hun door artikel 11 van het Handvest gewaarborgde vrijheid van meningsuiting en informatievrijheid, alsmede van het algemeen belang (zie in die zin arrest van 7 augustus 2018, Renckhoff, C‑161/17, EU:C:2018:634, punt 41).

43      De regeling die het mogelijk maakt om een juist evenwicht te vinden tussen deze verschillende rechten en belangen is vervat in richtlijn 2001/29 zelf, die immers onder meer in de artikelen 2 tot en met 4 voorziet in de uitsluitende rechten van rechthebbenden en in artikel 5 voorziet in de beperkingen en restricties daarop die door de lidstaten kunnen, of zelfs moeten, worden omgezet, waarbij deze regeling echter door nationale maatregelen ter omzetting van deze richtlijn en de toepassing daarvan door de nationale autoriteiten geconcretiseerd dient te worden (zie in die zin arrest van 29 januari 2008, Promusicae, C‑275/06, EU:C:2008:54, punt 66 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

44      Het Hof heeft meermaals geoordeeld dat de thans in het Handvest neergelegde grondrechten, waarvan het Hof de eerbiediging verzekert, gebaseerd zijn op de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten alsmede op de aanwijzingen die te vinden zijn in de internationale rechtsinstrumenten inzake de bescherming van de rechten van de mens waaraan de lidstaten hebben meegewerkt of waarbij zij zich hebben aangesloten (zie in die zin arrest van 27 juni 2006, Parlement/Raad, C‑540/03, EU:C:2006:429, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

45      Met betrekking tot de in artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, en onder d), van richtlijn 2001/29 vastgestelde beperkingen en restricties, waarover de verwijzende rechter vragen heeft, moet worden benadrukt dat deze specifiek ten doel hebben prioriteit te geven aan de uitoefening van het recht op vrije meningsuiting van de gebruikers van beschermd materiaal en op vrijheid van de pers, welk recht van bijzonder belang is wanneer het wordt beschermd als grondrecht, ten opzichte van het belang van de auteur zich tegen het gebruik van zijn werk te kunnen verzetten, waarbij die auteur wel het recht wordt gewaarborgd dat in beginsel zijn naam wordt vermeld (zie in die zin arrest van 1 december 2011, Painer, C‑145/10, EU:C:2011:798, punt 135).

46      Aan het in de punten 36 en 42 van dit arrest beschreven rechtvaardige evenwicht wordt ook bijgedragen door artikel 5, lid 5, van deze richtlijn, dat, zoals in punt 37 van dit arrest is benadrukt, vereist dat de in de leden 1 tot en met 4 van artikel 5 van die richtlijn bedoelde beperkingen en restricties slechts in bepaalde bijzondere gevallen mogen worden toegepast, dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van werken of ander beschermd materiaal, en dat de wettige belangen van de rechthebbende niet onredelijk worden geschaad.

47      In dit verband komt de effectiviteit van de door richtlijn 2001/29 tot stand gebrachte harmonisatie van het auteursrecht en de naburige rechten alsmede de nagestreefde rechtszekerheid in gevaar indien het elke lidstaat, in weerwil van de in punt 41 van dit arrest in herinnering gebrachte uitdrukkelijke wil van de Uniewetgever, wordt toegestaan om afwijkingen van de in de artikelen 2 tot en met 4 van die richtlijn vastgestelde uitsluitende rechten van de auteur toe te passen die niet onder de in artikel 5 van deze richtlijn uitputtend opgesomde beperkingen en restricties vallen (arrest van 13 februari 2014, Svensson e.a., C‑466/12, EU:C:2014:76, punten 34 en 35). Uit overweging 31 van deze richtlijn blijkt namelijk duidelijk dat verschillen in beperkingen en restricties op bepaalde aan toestemming onderworpen handelingen directe negatieve gevolgen hadden voor de werking van de interne markt op het gebied van het auteursrecht en de naburige rechten, en dat de in artikel 5 van richtlijn 2001/29 opgenomen opsomming van beperkingen en restricties de goede werking van de interne markt op het oog heeft.

48      Zoals blijkt uit overweging 32 van die richtlijn zijn de lidstaten voorts gehouden om deze beperkingen en restricties op coherente wijze toe te passen. De eis om deze beperkingen en restricties coherent toe te passen zou niet kunnen worden verzekerd indien de lidstaten vrij waren om andere beperkingen en restricties toe te passen dan die welke in richtlijn 2001/29 uitdrukkelijk zijn vastgesteld (zie in die zin arrest van 12 november 2015, Hewlett-Packard Belgium, C‑572/13, EU:C:2015:750, punten 38 en 39). Het Hof heeft overigens reeds benadrukt dat geen enkele bepaling van richtlijn 2001/29 voorziet in de mogelijkheid voor de lidstaten om het toepassingsgebied van dergelijke beperkingen en restricties uit te breiden (zie in die zin arrest van 10 april 2014, ACI Adam e.a., C‑435/12, EU:C:2014:254, punt 27).

49      Gelet op het voorgaande dient op de derde vraag te worden geantwoord dat de in artikel 11 van het Handvest neergelegde informatievrijheid en persvrijheid geen rechtvaardiging kunnen bieden voor niet onder de in artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29 bedoelde beperkingen en restricties vallende afwijkingen van het uitsluitende reproductierecht van auteurs en het uitsluitende recht van mededeling van hun werken aan het publiek, zoals deze rechten respectievelijk in artikel 2, onder a), en artikel 3, lid 1, van die richtlijn zijn vastgelegd.

 Tweede vraag

50      Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de nationale rechter bij de belangenafweging die hij dient te maken tussen enerzijds de in artikel 2, onder a), en artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 bedoelde uitsluitende rechten van de auteur en anderzijds de in de uitzonderingsbepalingen van artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, en onder d), van richtlijn 2001/29 bedoelde rechten van de gebruikers van beschermd materiaal, deze bepalingen niet restrictief hoeft uit te leggen maar bij die uitlegging juist ten volle rekening mag houden met de noodzaak om de in artikel 11 van het Handvest neergelegde vrijheid van meningsuiting en informatievrijheid te eerbiedigen.

51      Zoals in punt 38 van dit arrest in herinnering is gebracht moeten de lidstaten bij de omzetting van de in artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29 bedoelde beperkingen en restricties erop toezien dat zij zich baseren op een uitlegging daarvan die het mogelijk maakt een juist evenwicht tussen de verschillende door de rechtsorde van de Unie beschermde grondrechten te verzekeren.

52      Vervolgens moeten de autoriteiten en rechterlijke instanties van de lidstaten bij de uitvoering van omzettingsmaatregelen van deze richtlijn niet alleen hun nationale recht in overeenstemming met deze richtlijn uitleggen, maar er eveneens voor zorgen dat zij zich niet baseren op een uitlegging van deze richtlijn die indruist tegen deze grondrechten of andere algemene beginselen van het Unierecht, zoals het Hof herhaaldelijk heeft geoordeeld (zie in die zin arresten van 29 januari 2008, Promusicae, C‑275/06, EU:C:2008:54, punt 70; 27 maart 2014, UPC Telekabel Wien, C‑314/12, EU:C:2014:192, punt 46, en 16 juli 2015, Coty Germany, C‑580/13, EU:C:2015:485, punt 34).

53      Natuurlijk moet een afwijking van een algemene regel, zoals de verwijzende rechter opmerkt, in beginsel strikt worden uitgelegd.

54      Hoewel artikel 5 van richtlijn 2001/29 formeel het opschrift „Beperkingen en restricties” draagt, moet echter worden opgemerkt dat die beperkingen of restricties zelf rechten bevatten voor de gebruikers van werken of ander beschermd materiaal (zie in die zin arrest van 11 september 2014, Eugen Ulmer, C‑117/13, EU:C:2014:2196, punt 43). Zoals in punt 36 van dit arrest in herinnering is gebracht, heeft dit artikel bovendien ten doel een rechtvaardig evenwicht te waarborgen tussen de rechten en belangen van de rechthebbenden, die zelf ruim worden uitgelegd (zie in die zin arrest van 16 november 2016, Soulier en Doke, C‑301/15, EU:C:2016:878, punten 30 en 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak), en de rechten en belangen van de gebruikers van werken en ander beschermd materiaal.

55      Hieruit volgt dat de uitlegging van de in artikel 5 van richtlijn 2001/29 bedoelde beperkingen en restricties, zoals in punt 36 van dit arrest in herinnering is gebracht, de nuttige werking ervan moet beschermen en het doel ervan moet eerbiedigen, wat van bijzonder belang is wanneer die beperkingen en restricties, net als die welke in artikel 5, lid 3, onder c) en d), van richtlijn 2001/29 worden bedoeld, ten doel hebben de eerbiediging van fundamentele vrijheden te waarborgen.

56      In dit verband moet daaraan worden toegevoegd dat het recht op intellectuele eigendom weliswaar door artikel 17, lid 2, van het Handvest wordt beschermd, maar dat noch uit deze bepaling, noch uit de rechtspraak van het Hof voortvloeit dat dit recht onaantastbaar is en daarom absolute bescherming moet genieten (arresten van 24 november 2011, Scarlet Extended, C‑70/10, EU:C:2011:771, punt 43; 16 februari 2012, SABAM, C‑360/10, EU:C:2012:85, punt 41, en 27 maart 2014, UPC Telekabel Wien, C‑314/12, EU:C:2014:192, punt 61).

57      Voorts is in punt 45 van dit arrest in herinnering gebracht dat artikel 5, lid 3, onder c) en d), van richtlijn 2001/29 ten doel heeft prioriteit te geven aan de uitoefening van het door artikel 11 van het Handvest gewaarborgde recht op vrije meningsuiting van de gebruikers van beschermd materiaal en het recht op persvrijheid. Dienaangaande zij onderstreept dat, voor zover dit Handvest rechten bevat die corresponderen met rechten die zijn gegarandeerd door het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: „EVRM”), artikel 52, lid 3, van het Handvest beoogt te zorgen voor de nodige samenhang tussen de in het Handvest vervatte rechten en de daarmee corresponderende rechten die door het EVRM worden gewaarborgd, zonder dat dit de autonomie van het Unierecht of van het Hof van Justitie van de Europese Unie aantast [zie naar analogie arresten van 15 februari 2016, N., C‑601/15 PPU, EU:C:2016:84, punt 47, en 26 september 2018, Staatssecretaris van Veiligheid en justitie (Schorsende werking van het hoger beroep), C‑180/17, EU:C:2018:775, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak]. Artikel 11 van het Handvest bevat rechten die corresponderen met de rechten die door artikel 10, lid 1, EVRM worden gewaarborgd (zie in die zin arrest van 14 februari 2019, Buivids, C‑345/17, EU:C:2019:122, punt 65 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

58      Zoals blijkt uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft dat Hof onder meer benadrukt dat bij de belangenafweging tussen het auteursrecht en het recht op vrijheid van meningsuiting rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat het betrokken soort „uiteenzetting” of informatie van groot belang is, met name in het kader van politieke gedachtewisselingen of een debat van algemeen belang (zie in die zin EHRM, 10 januari 2013, Ashby Donald e.a. tegen Frankrijk, CE:ECHR:2013:0110JUD003676908, § 39).

59      Gelet op het een en ander dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat de nationale rechter zich bij de belangenafweging die hij aan de hand van alle omstandigheden van het betrokken geval dient te maken tussen enerzijds de in artikel 2, onder a), en artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 bedoelde uitsluitende rechten van de auteur en anderzijds de in de uitzonderingsbepalingen van artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, en onder d), van deze richtlijn bedoelde rechten van de gebruikers van beschermd materiaal, moet baseren op een uitlegging van deze bepalingen die, met volledige inachtneming van de bewoordingen en behoud van de nuttige werking ervan, volkomen in overeenstemming is met de door het Handvest gewaarborgde fundamentele rechten.

 Vierde vraag

60      Met zijn vierde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die de toepassing van de in dit artikel bedoelde beperking of restrictie beperkt tot situaties waarin het niet redelijkerwijs mogelijk is om vooraf te verzoeken om toestemming voor het gebruik van een beschermd werk met het oog op de verslaggeving over actuele gebeurtenissen.

61      Zoals in punt 26 van dit arrest in herinnering is gebracht, bepaalt artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, van richtlijn 2001/29 dat de lidstaten beperkingen of restricties op de in de artikelen 2 en 3 bedoelde rechten kunnen stellen met betrekking tot het gebruik van werken of ander beschermd materiaal in verband met de verslaggeving over actuele gebeurtenissen, voor zover dit uit een oogpunt van voorlichting gerechtvaardigd is en voor zover de bron – waaronder de naam van de auteur – wordt vermeld, tenzij dit niet mogelijk blijkt.

62      Zoals uit vaste rechtspraak blijkt, vereisen de eenvormige toepassing van het Unierecht en het gelijkheidsbeginsel dat de bewoordingen van een bepaling van Unierecht die, zoals artikel 5, lid 3, van richtlijn 2001/29, voor de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijst, normaliter in de gehele Europese Unie autonoom en uniform worden uitgelegd (arrest van 21 oktober 2010, Padawan, C‑467/08, EU:C:2010:620, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

63      Om te beginnen moet worden opgemerkt dat artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, van richtlijn 2001/29 geen vereiste bevat met betrekking tot de toestemming van de rechthebbende voorafgaand aan de reproductie of de mededeling aan het publiek van een beschermd werk.

64      Voor zover de bron wordt vermeld en het gebruik van het werk uit een oogpunt van voorlichting gerechtvaardigd is, vereist de in dat artikel bedoelde beperking of restrictie enkel dat dit werk wordt gebruikt „in verband met de verslaggeving over actuele gebeurtenissen”.

65      Nu richtlijn 2001/29 deze begrippen niet definieert, moet de betekenis ervan worden bepaald naar de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis ervan, met inachtneming van de context waarin zij worden gebruikt en de doelstellingen die worden nagestreefd door de regeling waarvan zij deel uitmaken (zie in die zin arrest van 3 september 2014, Deckmyn en Vrijheidsfonds, C‑201/13, EU:C:2014:2132, punt 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

66      Wat in de eerste plaats de bewoordingen van artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, van richtlijn 2001/29 betreft, moet er allereerst op worden gewezen dat de in dit artikel bedoelde „verslaggeving” moet worden opgevat als het geven van informatie over een actuele gebeurtenis. Ook al houdt een verslag van die gebeurtenis meer in dan de loutere bekendmaking daarvan, het begrip „verslaggeving” in de gebruikelijke betekenis daarvan vereist evenwel niet dat de gebruiker een gedetailleerde analyse van die gebeurtenis geeft.

67      Voorts moet het verslag betrekking hebben op een „actuele gebeurtenis”. Zoals de verwijzende rechter opmerkt, moet een actuele gebeurtenis in dit verband worden beschouwd als een gebeurtenis waarbij het publiek op het moment dat verslag ervan wordt gegeven belang heeft om daarover te worden geïnformeerd.

68      Ten slotte vereist artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, van richtlijn 2001/29 dat de bron – waaronder de naam van de auteur van het beschermde werk – wordt vermeld, tenzij dit niet mogelijk blijkt, en dat het betrokken werk slechts wordt gebruikt „voor zover dit uit een oogpunt van voorlichting gerechtvaardigd is” en dit gebruik derhalve in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel. Hieruit volgt dat het gebruik van een beschermd werk niet verder mag gaan dan vanuit het oogpunt van voorlichting noodzakelijk is.

69      Het staat in casu aan de verwijzende rechter om na te gaan of de publicatie van de originele versies van het manuscript en het in de betrokken bundel gepubliceerde artikel in hun geheel en zonder de opmerkingen waarin Beck afstand doet van de inhoud van deze documenten, vanuit het oogpunt van voorlichting noodzakelijk was.

70      Wat in de tweede plaats de context van artikel 5, lid 3, onder c), van richtlijn 2001/29 betreft, moet worden benadrukt dat deze bepaling moet worden gezien in het kader van de verspreiding van informatie door de media teneinde te voldoen aan het belang van het publiek om te worden geïnformeerd over actuele gebeurtenissen, wat met name blijkt uit enerzijds de in deze bepaling gebruikte bewoordingen, waarbij het eerste genoemde geval specifiek ziet op de weergave in de pers en de publicatie van artikelen over actuele onderwerpen, en anderzijds uit de door de Uniewetgever vastgestelde beperkingen van het gebruik van het betrokken werk of beschermd materiaal, dat „uit een oogpunt van voorlichting gerechtvaardigd” moet zijn.

71      Wanneer zich een actuele gebeurtenis voordoet moet de informatie daarover in beginsel, en in het bijzonder in het kader van de informatiemaatschappij, snel kunnen worden meegedeeld, wat moeilijk verenigbaar is met een vereiste van voorafgaande toestemming van de auteur, dat het tijdig verstrekken van relevante informatie aan het publiek uiterst moeilijk, zo niet onmogelijk zou maken.

72      Wat in de derde plaats het behoud van de nuttige werking van de in artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, van richtlijn 2001/29 bedoelde beperking of restrictie betreft, zij eraan herinnerd dat deze ertoe strekt bij te dragen tot de uitoefening van de door artikel 11 van het Handvest gewaarborgde informatievrijheid en persvrijheid. Het Hof heeft reeds opgemerkt dat de pers in een democratische samenleving en een rechtsstaat tot taak heeft zonder andere dan de strikt noodzakelijke beperkingen het publiek te informeren (zie in die zin arrest van 1 december 2011, Painer, C‑145/10, EU:C:2011:798, punt 113).

73      Wanneer van de gebruiker van een beschermd werk wordt vereist dat hij toestemming vraagt van de rechthebbende wanneer dat redelijkerwijs mogelijk is, wordt voorbijgegaan aan het feit dat de in artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, van richtlijn 2001/29 bedoelde beperking of restrictie, indien de voor de toepassing daarvan gestelde voorwaarden zijn vervuld, ertoe moet leiden dat een beschermd werk kan worden gebruikt zonder dat daarvoor de toestemming van de rechthebbende hoeft te worden verkregen.

74      Gelet op een en ander dient op de vierde vraag te worden geantwoord dat artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die de toepassing van de in dit artikel vastgestelde beperking of restrictie beperkt tot situaties waarin het niet redelijkerwijs mogelijk is om vooraf te verzoeken om toestemming voor het gebruik van een beschermd werk met het oog op de verslaggeving over actuele gebeurtenissen.

 Vijfde vraag

75      Met zijn vijfde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5, lid 3, onder d), van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat het in deze bepaling genoemde begrip „citeren” betrekking heeft op een verwijzing – via een hyperlink – naar een bestand dat afzonderlijk kan worden geraadpleegd.

76      Volgens artikel 5, lid 3, onder d), van richtlijn 2001/29 kunnen de lidstaten beperkingen of restricties stellen op het in de artikelen 2 en 3 van deze richtlijn bedoelde uitsluitende reproductierecht en recht van mededeling aan het publiek waar het gaat om het citeren van werken ten behoeve van kritieken en recensies en voor soortgelijke doeleinden, mits het een werk of ander materiaal betreft dat reeds op geoorloofde wijze voor het publiek beschikbaar is gesteld, indien de bron – waaronder de naam van de auteur – wordt vermeld, tenzij dit niet mogelijk blijkt en het citeren naar billijkheid geschiedt en door het bijzondere doel wordt gerechtvaardigd.

77      Aangezien richtlijn 2001/29 het begrip „citeren” niet definieert, moeten de betekenis en de draagwijdte van dit begrip volgens in punt 65 van dit arrest in herinnering gebrachte vaste rechtspraak van het Hof worden bepaald naar de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis ervan, met inachtneming van de context waarin het wordt gebruikt en de doelstellingen die worden nagestreefd door de regeling waarvan het deel uitmaakt.

78      Wat betreft de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis van het begrip „citeren” moet worden opgemerkt dat de wezenlijke kenmerken van een citaat erin bestaan dat een gebruiker die niet de auteur van een werk is, dit werk of meer in het algemeen een passage eruit gebruikt ter illustratie van een uitlating of ter verdediging van een opvatting dan wel om een intellectuele confrontatie teweeg te brengen tussen dit werk en de uitlatingen van de gebruiker. In dit verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat de vraag of wordt geciteerd in het kader van een door het auteursrecht beschermd werk dan wel in het kader van niet door dat recht beschermd materiaal irrelevant is (arrest van 1 december 2011, Painer, C‑145/10, EU:C:2011:798, punt 136).

79      Zoals de advocaat-generaal in punt 43 van zijn conclusie in wezen heeft benadrukt, moet de gebruiker van een beschermd werk die gebruik wil maken van de beperking voor het citeren, het geciteerde werk dan ook noodzakelijkerwijs in een rechtstreeks en nauw verband brengen met zijn eigen beschouwingen om zodoende de intellectuele confrontatie met andermans werk aan te kunnen gaan, aangezien artikel 5, lid 3, onder d), van richtlijn 2001/29 dienaangaande preciseert dat er met name moet worden geciteerd ten behoeve van kritieken of recensies. Daarnaast volgt hieruit dat het gebruik van het geciteerde werk van ondergeschikt belang dient te zijn ten opzichte van de uitlatingen van die gebruiker, aangezien het beschermde werk volgens artikel 5, lid 5, van richtlijn 2001/29 niet zodanig mag worden geciteerd dat afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van werken of ander materiaal en de wettige belangen van de rechthebbende niet onredelijk worden geschaad.

80      Dit gezegd zijnde vereisen evenwel noch de bewoordingen van artikel 5, lid 3, onder d), van richtlijn 2001/29 noch het in de punten 78 en 79 van dit arrest omschreven begrip „citeren”, dat het geciteerde werk onlosmakelijk wordt geïntegreerd in het citerende werk, door bijvoorbeeld inspringende teksten of reproductie in voetnoten, zodat er dus ook kan worden geciteerd door middel van een hyperlink naar het geciteerde werk.

81      Een dergelijke mogelijkheid strookt met de context waartoe die bepaling behoort, aangezien richtlijn 2001/29 specifiek betrekking heeft op de rechtsbescherming van het auteursrecht in het kader van de interne markt met, zoals artikel 1, lid 1, van die richtlijn preciseert, bijzondere klemtoon op de informatiemaatschappij. Zoals het Hof meermaals heeft benadrukt, dragen hyperlinks bij tot de goede werking van het internet, dat van bijzonder belang is voor de door artikel 11 van het Handvest gewaarborgde vrijheid van meningsuiting en van informatie, alsmede tot de uitwisseling van meningen en informatie binnen dat netwerk, dat wordt gekenmerkt door de beschikbaarheid van immense hoeveelheden informatie (arresten van 8 september 2016, GS Media, C‑160/15, EU:C:2016:644, punt 45, en 7 augustus 2018, Renckhoff, C‑161/17, EU:C:2018:634, punt 40).

82      Bovendien wordt aan deze uitlegging geen afbreuk gedaan door de doelstelling die wordt nagestreefd door de beperking voor citaten zoals deze is vastgesteld in artikel 5, lid 3, onder d), van richtlijn 2001/29, dat ten doel heeft een rechtvaardig evenwicht te bereiken tussen het recht op vrije meningsuiting van de gebruikers van een werk of ander materiaal en het aan de auteurs toegekende reproductierecht, alsmede te verhinderen dat het aan de auteur verleende uitsluitende reproductierecht belet dat passages uit een reeds voor het publiek beschikbaar gesteld werk via het citeren ervan kunnen worden gepubliceerd en van commentaar of kritiek kunnen worden voorzien (arrest van 1 december 2011, Painer, C‑145/10, EU:C:2011:798, punten 120 en 134).

83      Niettegenstaande deze overwegingen en aangezien de verwijzende rechter in casu opmerkt dat het manuscript en het artikel van Beck voor het publiek beschikbaar zijn gesteld op internet door middel van hyperlinks als bestanden die afzonderlijk kunnen worden geraadpleegd, moet erop worden gewezen dat het voor de toepassing van artikel 5, lid 3, onder d), van richtlijn 2001/29, zoals in punt 76 van dit arrest in herinnering is gebracht, vereist is dat het betrokken gebruik „naar billijkheid geschiedt en door het bijzondere doel wordt gerechtvaardigd”, zodat het gebruik van dit manuscript en dit artikel met het oog op het citeren ervan niet verder mag gaan dan noodzakelijk is om het doel van het betrokken citaat te bereiken.

84      Gelet op de voorgaande overwegingen dient op de vijfde vraag te worden geantwoord dat artikel 5, lid 3, onder d), van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat een verwijzing door middel van een hyperlink naar een bestand dat afzonderlijk kan worden geraadpleegd, onder het in deze bepaling gebruikte begrip „citeren” valt.

 Zesde vraag

85      Met zijn zesde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5, lid 3, onder d), van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat een werk wordt geacht reeds op geoorloofde wijze voor het publiek beschikbaar te zijn gesteld, wanneer het in de betrokken specifieke vorm reeds met toestemming van de auteur is gepubliceerd.

86      Zoals blijkt uit artikel 5, lid 3, onder d), van richtlijn 2001/29, is de beperking voor citaten uitsluitend van toepassing wanneer het betrokken citaat betrekking heeft op een werk dat reeds op geoorloofde wijze voor het publiek beschikbaar is gesteld.

87      In dit verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat onder de Franse uitdrukking „mise à la disposition du public d’une œuvre” in de zin van artikel 5, lid 3, onder d), van richtlijn 2001/29 moet worden verstaan het toegankelijk maken van dat werk voor het publiek. Deze uitlegging wordt overigens bevestigd, niet alleen door de uitdrukking „made available to the public”, maar ook door de uitdrukking „der Öffentlichkeit zugänglich gemacht”, die in de Engelse en de Duitse versies van dat artikel worden gebruikt (arrest van 1 december 2011, Painer, C‑145/10, EU:C:2011:798, punt 128).

88      Wat betreft de vraag of een werk reeds op „geoorloofde” wijze voor het publiek beschikbaar is gesteld, heeft het Hof beklemtoond dat, voor zover de andere bij artikel 5, lid 3, onder d), van richtlijn 2001/29 gestelde voorwaarden zijn vervuld, alleen aanhalingen uit een werk dat reeds op geoorloofde wijze voor het publiek toegankelijk is gemaakt, zijn geoorloofd (zie in die zin arrest van 1 december 2011, Painer, C‑145/10, EU:C:2011:798, punt 127).

89      Derhalve moet worden geoordeeld dat een werk of een deel van een werk reeds op geoorloofde wijze voor het publiek beschikbaar is gesteld wanneer het reeds met toestemming van de rechthebbende of op grond van een gedwongen of wettelijke licentie voor het publiek toegankelijk is gemaakt.

90      In casu vraagt de verwijzende rechter zich af of het werk van Beck kan worden geacht op het moment van publicatie van zijn manuscript in 1988 als artikel in een bundel reeds op geoorloofde wijze voor het publiek beschikbaar te zijn gesteld, gelet op het feit dat de uitgever van deze bundel dit manuscript voordat het werd gepubliceerd licht had gewijzigd. Deze rechter vraagt zich af of dit manuscript op geoorloofde wijze voor het publiek beschikbaar is gesteld door de publicatie door Beck op zijn eigen website van deze documenten, met daarbij de vermelding dat hij afstand doet van dit manuscript.

91      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het aan de nationale rechter staat om in het licht van het concrete geval en met inachtneming van alle omstandigheden van het geval te beslissen of een werk op geoorloofde wijze voor het publiek beschikbaar is gesteld (zie in die zin arrest van 3 september 2014, Deckmyn en Vrijheidsfonds, C‑201/13, EU:C:2014:2132, punt 28).

92      De nationale rechter dient in het hoofdgeding in het bijzonder na te gaan of de uitgever op het moment van de eerste publicatie van het manuscript van Beck als artikel in een bundel contractueel of anderszins over het recht beschikte om de betrokken redactionele wijzigingen aan te brengen. Indien dat niet het geval is, moet worden geoordeeld dat het werk zoals het in de genoemde bundel is gepubliceerd, bij gebreke van toestemming van de rechthebbende, niet op geoorloofde wijze voor het publiek beschikbaar is gesteld.

93      Niettemin blijkt ook dat het manuscript en het artikel van Beck nadien door de houder van het auteursrecht zelf op zijn eigen website zijn gepubliceerd. De verwijzende rechter geeft evenwel aan dat bij de publicatie van deze documenten op de website van Beck op de achterkant van elke bladzijde van deze documenten een vermelding was aangebracht waarin Beck afstand deed van de inhoud van deze documenten. Door deze publicatie zijn deze documenten dus slechts op geoorloofde wijze voor het publiek beschikbaar gesteld voor zover de vermeldingen met de distantiëring daarop waren aangebracht.

94      Gelet op de reeds in punt 83 van dit arrest in herinnering gebrachte overwegingen staat het, wat de toepassing van artikel 5, lid 3, onder d), van richtlijn 2001/29 betreft, hoe dan ook aan de verwijzende rechter om na te gaan of de publicatie van de originele versies van het manuscript en van het in de betrokken bundel gepubliceerde artikel, zonder de vermeldingen waarin Beck afstand doet van de inhoud van deze documenten, naar billijkheid is geschied en werd gerechtvaardigd door het bijzondere doel dat met het betrokken citaat werd nagestreefd.

95      Gelet op wat voorafgaat, dient op de zesde vraag te worden geantwoord dat artikel 5, lid 3, onder d), van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat een werk wordt geacht reeds op geoorloofde wijze voor het publiek beschikbaar te zijn gesteld, wanneer het in de betrokken specifieke vorm reeds met toestemming van de rechthebbende of op grond van een gedwongen of wettelijke licentie voor het publiek toegankelijk is gemaakt.

 Kosten

96      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Grote kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, en onder d), van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet aldus worden uitgelegd dat het geen volledige harmonisatie van de draagwijdte van de daarin vervatte beperkingen of restricties tot stand brengt.

2)      De in artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde informatievrijheid en persvrijheid kunnen geen rechtvaardiging bieden voor niet onder de in artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29 bedoelde beperkingen en restricties vallende afwijkingen van het uitsluitende reproductierecht van auteurs en het uitsluitende recht van mededeling van hun werken aan het publiek, zoals deze rechten respectievelijk in artikel 2, onder a), en artikel 3, lid 1, van die richtlijn zijn vastgelegd.

3)      De nationale rechter moet zich bij de belangenafweging die hij aan de hand van alle omstandigheden van het betrokken geval dient te maken tussen enerzijds de in artikel 2, onder a), en artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 bedoelde uitsluitende rechten van de auteur en anderzijds de in de uitzonderingsbepalingen van artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, en onder d), van deze richtlijn bedoelde rechten van de gebruikers van beschermd materiaal, baseren op een uitlegging van deze bepalingen die, met volledige inachtneming van de bewoordingen en behoud van de nuttige werking ervan, volkomen in overeenstemming is met de door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde fundamentele rechten.

4)      Artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die de toepassing van de in dit artikel bedoelde beperking of restrictie beperkt tot situaties waarin het niet redelijkerwijs mogelijk is om vooraf te verzoeken om toestemming voor het gebruik van een beschermd werk met het oog op de verslaggeving over actuele gebeurtenissen.

5)      Artikel 5, lid 3, onder d), van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat een verwijzing door middel van een hyperlink naar een bestand dat afzonderlijk kan worden geraadpleegd, onder het in deze bepaling gebruikte begrip „citeren” valt.

6)      Artikel 5, lid 3, onder d), van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat een werk wordt geacht reeds op geoorloofde wijze voor het publiek beschikbaar te zijn gesteld, wanneer het in de betrokken specifieke vorm reeds met toestemming van de rechthebbende of op grond van een gedwongen of wettelijke licentie voor het publiek toegankelijk is gemaakt.

ondertekeningen


*      Procestaal: Duits.