ARREST VAN HET GERECHT (Eerste kamer)
14 juli 1997(1)
[234sSociale politiek Europees sociaal fonds Financiële bijstand voor
beroepsopleidingsacties Beroep tot nietigverklaring Mededeling van besluit
tot goedkeuring Beschikking op aanvraag tot betaling van saldo
Rechtszekerheid Gewettigd vertrouwen Motivering"[s
In zaak T-81/95,
Interhotel, Sociedade Internacional de Hotéis, SARL, vennootschap naar Portugees
recht, gevestigd te Lissabon, vertegenwoordigd door J. M. Alarcão Júdice,
N. Morais Sarmento en G. Rodriques Martins, advocaten te Lissabon, domicilie
gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van V. Gillen, advocaat aldaar,
Boulevard de la Foire 16,
verzoekster,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A. Caeiro,
juridisch adviseur, en G. Wilms, lid van haar juridische dienst, domicilie gekozen
hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst,
Centre Wagner, Kirchberg,
verweerster,
betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking C(94)1410/11 van de
Commissie van 12 juli 1994 in dossier nr. 870840/P1, betreffende financiële bijstand
van het Europees Sociaal Fonds voor een beroepsopleidingsactie, waarvan
verzoekster in kennis is gesteld op 27 december 1994,
wijst
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: A. Saggio, president, V. Tiili en R. M. Moura Ramos,
rechters,
griffier: J. Palacio González, administrateur
gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 15 januari 1997,
het navolgende
Arrest
De feiten en het procesverloop
- Het project waarvoor financiële bijstand ten gunste van verzoekster is aangevraagd
en dat het Departamento para os Assuntos do Fundo Social Europeu (dienst belast
met de aangelegenheden van het Europees sociaal fonds; hierna: DAFSE") te
Lissabon uit hoofde van het begrotingsjaar 1987 heeft voorgesteld en
dossiernummer 870840/P1 ontving, is door de Commissie met enige wijzigingen
goedgekeurd bij een goedkeuringsbesluit van 30 april 1987. Terwijl verzoekster aan
het Europees sociaal fonds (hierna: ESF") een bedrag van 152 466 071 ESC voor
de opleiding van 284 cursisten had gevraagd, werd haar door het ESF een
financiële bijstand ten belope van 121 647 958 ESC toegekend voor de opleiding
van 277 personen.
- De Commissie deed het DAFSE een nota toekomen, getiteld bijlage <AI> bij
beschikking C(87)0860 van de Commissie" (bijlage 1 bij verweerschrift), welke de
navolgende inlichtingen bevatte:
aantal betrokken personen277
gevraagd bedrag
152 466 071 ESC
toegekend bedrag
121 647 958 ESC
niet in aanmerking komend bedrag
27 766 349 ESC
vermindering
3 051 763 ESC
totaal geweigerd bedrag
30 818 112 ESC
- Vervolgens stelde het DAFSE verzoekster op 27 mei 1987 van dit besluit op de
hoogte bij een brief, waarin het toegekende bedrag en het goedgekeurde aantal
personen werd meegedeeld (bijlage 4 bij verzoekschrift). In deze mededeling werd
eraan herinnerd, dat de bijstand van het ESF een krediet is dat wordt verleend
onder de voorwaarde dat het project wordt uitgevoerd met inachtneming van de
communautaire voorschriften en dat de niet-naleving van deze voorwaarde tot
gevolg heeft dat de voorschotten moeten worden terugbetaald en het saldo niet
wordt uitbetaald. Bovendien werd beklemtoond, dat elke wijziging ten opzichte van
hetgeen in het aanvraagdossier is voorzien, aan het DAFSE moet worden
meegedeeld.
- De actie vond plaats in 1987. Bij circulaire nr. 10/87 van 8 januari 1987, die
verzoekster naar eigen zeggen heeft ontvangen op 29 juni 1987, verzocht het
DAFSE degenen die bijstand van het ESF ontvingen, om de periodes van
praktijkopleiding zodanig te bekorten dat zij even lang duurden als het theorie-onderwijs. Om aan het bepaalde in de circulaire te voldoen heeft verzoekster het
geplande aantal uren praktijkopleiding met 36,13 % gekort. Zij stelt dat zij
eveneens op eigen initiatief op de kosten in alle rubrieken van de begroting van de
actie een evenredige korting van 36,13 % heeft toegepast.
- Verzoekster ontving een voorschot van 50 % van de bijstand van het ESF, dat wil
zeggen een voorschot van 60 823 979 ESC. Toen de actie was beëindigd, diende zij
haar aanvraag tot betaling van het saldo in, waarin zij van het ESF een bedrag van
73 496 941 ESC vorderde, dat wil zeggen het bedrag van het voorschot plus
12 672 962 ESC.
- Op 19 juli 1989 deelde het DAFSE verzoekster mee, dat volgens een bij die
mededeling gevoegde beschikking van de Commissie de bijstand van het ESF
uiteindelijk ten hoogste 42 569 539 ESC kon bedragen, op grond dat bepaalde
uitgaven betreffende de punten 14.1, 14.2, 14.3, 14.6 en 14.8 van het formulier niet
voor bijstand in aanmerking kwamen, omdat zij niet waren verminderd naar
evenredigheid van de vermindering van de opleidingsuren en bepaalde onderdelen
van het oorspronkelijke voorstel niet in acht waren genomen (14.1)".
- Naar aanleiding van een door verzoekster ingesteld beroep is deze beschikking van
de Commissie door het Hof nietig verklaard, op grond dat de Commissie de
Portugese Republiek geen gelegenheid had geboden om vóór de vaststelling van
de definitieve beschikking tot vermindering van de bijstand haar opmerkingen te
maken (arrest van 7 mei 1991, zaak C-291/89, Interhotel, Jurispr. 1991, blz. I-2257,
hierna: zaak C-291/89").
- Met het oog op de vaststelling van een nieuwe beschikking op verzoeksters
aanvraag tot betaling van het saldo deed de Commissie het DAFSE op 6 augustus
1991 een eerste ontwerpbeschikking toekomen. Per brief van 26 augustus 1991
deelde het DAFSE haar mee, dat het niet akkoord ging met enige voorgestelde
verminderingen.
- Op 9 februari 1993 vroeg verzoekster de Commissie om een nieuwe beschikking
vast te stellen binnen de door het Verdrag gestelde termijn, dat wil zeggen binnen
twee maanden te rekenen vanaf haar aanvraag.
- Naar aanleiding van de opmerkingen van het DAFSE en het in voorgaande
rechtsoverweging bedoelde verzoek, organiseerde de Commissie op 19 februari
1993 een controlebezoek, dat op 18 maart van hetzelfde jaar een vervolg kreeg, om
ter plaatse de bewijsstukken betreffende de uitvoering van de actie te onderzoeken.
Verzoekster kon tijdens dit controlebezoek worden gehoord. Volgens de Commissie
waren er weinig stukken beschikbaar en waren deze moeilijk bruikbaar, in het
bijzonder omdat verzoekster bepaalde werkzaamheden had opgedragen aan een
andere onderneming, Partex, die op haar beurt deze weer had opgedragen aan
twee opdrachtnemers, Europraxis en Fortécnica. Derhalve zijn de financiële en
boekhoudkundige bescheiden van deze laatste opdrachtnemers geverifieerd. De
resultaten van deze verificatie zijn op 24 en 26 mei 1993 onderzocht door een
werkgroep waarin de Commissie en het DAFSE vertegenwoordigd waren.
- Vervolgens zond de Commissie het DAFSE op 12 november 1993 bij nota
nr. 22917 (hierna: nota nr. 22917") een nieuwe ontwerpbeschikking toe, volgens
welke de bijstand van het ESF zou worden vastgesteld op 41 190 905 ESC, tenzij
de opmerkingen van het DAFSE een reden zouden opleveren om dit bedrag te
wijzigen.
- Nota nr. 22917 bevat een aantal verklaringen betreffende de voorgestelde
verminderingen. Om te beginnen wordt in de nota opgemerkt, dat er verschillen
bestaan tussen de in de aanvraag tot betaling van het saldo aangegeven cursusduur,
de presentielijsten van de cursisten en de door het onderwijzend personeel
opgestelde rapporten. In de nota wordt daaraan toegevoegd, dat het niet mogelijk
was om de opsplitsing van de opleidingsduur tussen theoretische en praktische
opleiding te bevestigen. Ten slotte was het niet mogelijk gebleken om de
cursusperiode vast te stellen in termen van uren en doelstellingen.
In het bijzonder werd met betrekking tot de verschillende rubrieken van de
aanvraag tot betaling van het saldo de volgende motivering gegeven voor de
voorgestelde verminderingen:
14.1 Inkomen van cursisten
Opleidingsassistenten
3 180 878 ESC
Er is vastgesteld dat 56 cursisten geen voor bijstand in aanmerking
komende praktische opleiding hebben genoten, weshalve een
overeenkomstige vermindering door berekening gestaafd.
14.2 Voorbereiding van de cursussen
Aanwerving en selectie van cursisten
1 456 000 ESC
Er is vastgesteld dat in de factuur van Partex evenals in de aanvraag
tot betaling van het saldo werd gesproken van 490 testen tegen de
prijs van 7 000 ESC per stuk, terwijl deze werkzaamheden zijn
uitgevoerd door een derde organisatie, die Partex 282 testen in
rekening had gebracht tegen een tarief van 12 000 ESC per stuk.
Omdat Partex zelf geen extra diensten had geleverd, werd het redelijk
geacht om de kosten betreffende 282 cursisten vast te stellen op
7 000 ESC per stuk.
Reproductie van documenten
1 183 680 ESC
Deze uitgaven waren niet goedgekeurd in het besluit tot goedkeuring
en waren niet gerechtvaardigd, gelet op de bedragen die waren
aangevoerd voor onderwijsmateriaal en het soort van uitgevoerde
actie.
14.3 Uitvoering en beheer van de cursussen
Onderwijzend personeel
21 705 954 ESC
Deze rubriek betreft de salarissen, de reis- en verblijfskosten en de
voeding van het onderwijzend personeel.
Het bedrag betreffende het onderwijzend personeel is in zijn geheel
in rekening gebracht door Partex, die op haar beurt een
opdrachtnemer heeft ingeschakeld. Op grond van de verificatie bij de
opdrachtnemer kon worden vastgesteld, dat Partex een overeenkomst
had gesloten volgens welke de opdrachtnemer de organisatie van de
cursussen diende te verzorgen in het kader van de acties waartoe
enerzijds Interhotel en anderzijds een andere onderneming, Grão-Pará, zich zonder prijsverschil hadden verbonden. Het voor bijstand
in aanmerking komende maximumbedrag is voor de opleidingsacties
bepaald op basis van de kosten van de opdrachtnemer voor het
onderwijzend personeel dat de cursussen aan de cursisten van
Interhotel heeft gegeven, vermeerderd met een brutomarge van 50 %.
Het voor bijstand in aanmerking komende maximumbedrag voor de
opleidingsacties bedroeg aldus 10 613 646 ESC.
Met betrekking tot de verblijf- en voedingskosten voor het
onderwijzend personeel werd in de oorspronkelijke aanvraag
gesproken van twee specialisten en een directeur. De kosten
betreffende de eerste twee werden in het besluit tot goedkeuring
afgewezen, zodat voor het saldo enkel de kosten betreffende een
directeur werden geacht in aanmerking te komen voor bijstand. Het
desbetreffende bedrag van 462 000 ESC is berekend op basis van de
geraamde en goedgekeurde kosten van 700 ESC per dag.
Administratief personeel
2 912 955 ESC
De kosten welk in de aanvraag tot betaling van het saldo worden
vermeld, hadden betrekking op het werk van een specialist en twee
secretaresses, terwijl in het besluit tot goedkeuring slechts een bedrag
voor een secretaresse was goedgekeurd.
Verblijf-, voedings- en reiskosten van niet-onderwijzend personeel
2 409 940 ESC
De niet voor bijstand in aanmerking komende kosten voor
administratief en niet-onderwijzend en technisch personeel
(11 personen) waren in het besluit tot goedkeuring in zijn geheel
afgewezen.
Beheer en financiële controle
2 241 136 ESC
Deze uitgaven waren niet gerechtvaardigd en niet goedgekeurd in het
besluit tot goedkeuring.
Gespecialiseerde werkzaamheden
2 363 000 ESC
Deze uitgaven waren niet gerechtvaardigd en niet goedgekeurd in het
besluit tot goedkeuring.
Huurkosten en huren
4 841 969 ESC
Overeenkomstig hetgeen was voorzien en goedgekeurd in het besluit
tot goedkeuring, is voor de huur van elke reeds uitgeruste zaal slechts
8 000 ESC per dag in aanmerking genomen.
Materiaal en niet-duurzame goederen
4 550 324 ESC
Overeenkomstig hetgeen was voorzien en goedgekeurd in het besluit
tot goedkeuring werden unitaire kosten van 2 500 ESC per week en
per cursist gedurende de periode van praktische opleiding geacht voor
bijstand in aanmerking te komen.
Andere benodigdheden en diensten van derden
1 777 183 ESC
Deze uitgaven waren niet gerechtvaardigd en niet goedgekeurd in het
besluit tot goedkeuring.
14.6 Normale afschrijvingen
3 668 700 ESC
In het besluit tot goedkeuring waren de versnelde afschrijvingen
geweigerd en de wijziging daarvan in normale afschrijvingen zijn in het
kader van de aanvraag tot betaling van het saldo niet aanvaard.
14.8 Kosten van huisvesting en voeding van cursisten
5 673 000 ESC
Deze kosten waren niet voorzien of aanvaard in het besluit tot goedkeuring.
- Op verzoek van het DAFSE maakte verzoekster op 17 december 1993 haar
opmerkingen met betrekking tot deze ontwerpbeschikking kenbaar. Het DAFSE
zelf heeft zijn opmerkingen aan de Commissie doen toekomen bij brief van
7 februari 1994, waarbij het erkende dat de door de Commissie voorgestelde
verminderingen gerechtvaardigd waren.
- Aldus is de Portugese Republiek gehoord overeenkomstig artikel 6, lid 1, van
verordening (EEG) nr. 2950/83 van de Raad van 17 oktober 1983 houdende
toepassing van besluit 83/516/EEG betreffende de taken van het Europees sociaal
fonds, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 3823/85 van de Raad van
20 december 1985 in verband met de toetreding van Spanje en Portugal (PB 1983,
L 289, blz. 1, respectievelijk PB 1985, L 370, blz. 23, hierna: verordening
nr. 2950/83"). Vervolgens stelde de Commissie op 12 juli 1994 een nieuwe
beschikking (C(94)1410/11) vast, waarbij de bijstand van het ESF is teruggebrachttot 41 190 905 ESC (hierna: litigieuze beschikking"). Volgens deze beschikking
was bij onderzoek van de aanvraag tot betaling van het saldo gebleken, dat een
gedeelte van de bijstand van het ESF niet was gebruikt op de wijze die was
vastgesteld in het besluit tot goedkeuring, en wel om de redenen uiteengezet in de
hiervoor genoemde nota nr. 22917. Deze beschikking is verzoekster ter kennis
gebracht op 27 december 1994, met een begeleidingsbrief van het DAFSE.
- Onder deze omstandigheden heeft verzoekster bij op 9 maart 1995 ter griffie van
het Gerecht neergelegd verzoekschrift onderhavig beroep ingesteld. De schriftelijke
procedure heeft een normaal verloop gehad.
- Partijen zijn in hun pleidooien en hun antwoorden op de schriftelijke en
mondelinge vragen van het Gerecht gehoord ter terechtzitting van 15 januari 1997.
Conclusies
- Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:
- de litigieuze beschikking nietig te verklaren;
- de Commissie te verwijzen in de kosten.
- Verweerster concludeert dat het het Gerecht behage:
- het beroep te verwerpen;
- verzoekster te verwijzen in de kosten.
Ten gronde
- Verzoekster voert twee middelen aan: 1) schending van algemene rechtsbeginselen,
namelijk het beginsel van de bescherming van verkregen rechten, het
rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel, alsmede schending van het beginsel
van behoorlijk bestuur en de zorgvuldigheidsplicht; 2) schending van de verplichting
tot motivering.
Het middel: schending van algemene rechtsbeginselen, alsmede schending van het
beginsel van behoorlijk bestuur en de zorgvuldigheidsplicht
Korte uiteenzetting van de argumenten van partijen
- Verzoekster is van mening dat de litigieuze beschikking nietig moet worden
verklaard wegens schending van algemene rechtsbeginselen, namelijk het beginsel
van de bescherming van de verkregen rechten, het rechtszekerheids- en het
vertrouwensbeginsel, alsmede omdat de Commissie het beginsel van behoorlijk
bestuur heeft geschonden en in strijd met de zorgvuldigheidsplicht heeft gehandeld.
Zij wijst met klem op het belang van de door haar aangevoerde beginselen in het
kader van de acties van het ESF, in het bijzonder wanneer maatregelen in het
geding zijn die ertoe kunnen leiden dat de betaling van financiële steun waarop een
Lid-Staat of een particulier aanspraak maakt, kan worden onthouden (arrest Hof
van 26 mei 1982, zaak 44/81, Duitsland/Commissie, Jurispr. 1982, blz. 1855).
- Om te beginnen merkt zij op, dat zij zelf en het DAFSE in 1987 geen ervaring
hadden op dit gebied, aangezien Portugal eerst recent tot de Europese
Gemeenschappen was toegetreden. Ook wijst zij op aanpassingsproblemen die
Portugal destijds kende met betrekking tot de juridische, economische en sociale
situatie, waarmee de Commissie rekening had moeten houden. In dit verband
verwijst zij naar besluit 86/221/EEG van de Commissie van 30 april 1986 inzake de
richtsnoeren voor het beheer van het ESF gedurende de jaren 1987-1989 (PB 1986,
L 153, blz. 59; hierna: besluit 86/221"). Zelfs onder dergelijke omstandigheden had
zij de geldende regelingen en toepasselijke instructies geëerbiedigd en was haar
actie in overeenstemming met de doelstellingen van het ESF. Dienaangaande
verwijst zij naar besluit 83/516/EEG van de Raad van 17 oktober 1983 betreffende
de taken van het ESF (PB 1983, L 289, blz. 38) en naar verordening nr. 2950/83.
- Verzoekster stelt dat het goedkeuringsbesluit van de Commissie, zoals dit ter harer
kennis is gebracht, enkel stelde dat het bedrag van de bijstand van het ESF op
121 647 958 ESC en het aantal cursisten op 277 werden vastgesteld. Haars inziens
is er geen enkele reden om te denken dat enige nadere verificatie noodzakelijk
was. Zij verklaart dat zij onder deze omstandigheden het verschil tussen het in haar
aanvraag om financiële bijstand gevraagde bedrag en het in het goedkeuringsbesluit
goedgekeurde bedrag, zoals dit aan haar was meegedeeld, lineair of evenredig over
alle rubrieken heeft verdeeld.
- Verzoekster stelt dat zij de methode volgens welke zij deze verminderingen had
toegepast, heeft uiteengezet in haar aanvraag tot betaling van een voorschot,
waaraan zij in bijlage een document had gehecht, getiteld beschrijving van de
situatie", waarin de te geven opleidingsuren werden vermeld. Zij voegt eraan toe,
dat de gebruikte methode eveneens blijkt uit het kwantitatieve en kwalitatieve
evaluatierapport bij de aanvraag tot betaling van het saldo. Zij beklemtoont dat de
Commissie noch het DAFSE op dit punt bezwaar heeft gemaakt of commentaar
heeft gegeven. Het DAFSE heeft de feitelijke en boekhoudkundige juistheid van
de in het evaluatierapport verstrekte gegevens bevestigd.
- Verzoekster heeft dus gehandeld in de legitieme overtuiging dat alle uitgaven in de
oorspronkelijke aanvraag om financiële bijstand, behoudens de lineaire
vermindering die zij naar aanleiding van het goedkeuringsbesluit en de circulaire
van het DAFSE had toegepast, regelmatig waren uitgevoerd, aanvaard en derhalve
voor bijstand in aanmerking kwamen. Haars inziens zouden met elke andere
uitlegging het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel, alsmede besluit 86/221
worden geschonden.
- Volgens verzoekster is de beschikking waarbij het DAFSE haar meedeelde onder
welke voorwaarden haar project werd goedgekeurd, een bestuurshandeling waarbij
haar bepaalde rechten zijn verleend en die geldig is zelfs indien men zich op het
standpunt stelt dat zij een onderdeel vormt van een ruimere en niet afgeronde
besluitvormingsprocedure van de Commissie. De intrekking van een dergelijke
handeling is in strijd met haar gewettigde verwachtingen en verkregen rechten.
- Met betrekking tot het beweerde ontbreken van een rechtvaardiging van bepaalde
uitgaven beklemtoont zij in de eerste plaats, dat de gefactureerde bedragen in
overeenstemming zijn met de destijds normale marktprijzen, in de tweede plaats
dat de gefactureerde diensten werkelijk zijn geleverd en in de derde plaats, dat de
in de aanvraag tot betaling van het saldo aangevoerde bedragen in
overeenstemming zijn met de werkelijk door haar gedragen kosten. Ter
terechtzitting heeft zij daaraan toegevoegd, dat het in 1987, gelet op de geldende
nationale voorschriften, volstond om het contract als bewijs over te leggen en dat
eerst sedert 1988 betaalde facturen worden vereist.
- In het bijzonder wat de rechtvaardiging van de kosten in de rubriek uitvoering en
beheer van de cursussen onderwijzend personeel" betreft, is het oorspronkelijk
goedgekeurde bedrag niet overschreden. Ook heeft de Commissie met betrekking
tot de kosten zich ertoe beperkt, de door Partex aan verzoekster overgelegde
factuur te betwisten. Verzoekster beklemtoont dat de testen voor de selectie voor
de cursisten zich uitgevoerd zoals ze zijn gefactureerd. Het voor de rubriek
materiaal en niet-duurzame goederen" aangegeven bedrag is in overeenstemming
met de werkelijke kosten en had als zodanig in aanmerking moeten worden
genomen. Met betrekking tot de normale afschrijving verwijt verzoekster de
Commissie ten slotte, dat zij in het stadium van de aanvraag tot betaling van het
saldo geen rectificatie van de vergissing in de aanvraag voor financiële bijstand
heeft toegestaan.
- In ieder geval had de Commissie de eventuele onregelmatigheid van de
aangevoerde bedragen en de bewijsstukken moeten aantonen, hetgeen zij niet heeft
gedaan.
- Ter terechtzitting heeft verzoekster nog verklaard, dat zij onvoorziene kosten heeft
gemaakt voor huisvesting en voeding van cursisten, omdat zij verplicht was het
aantal uren te verminderen, de actie in het hoogseizoen voor de hotels moest
organiseren en de cursisten derhalve niet in de hotels kon huisvesten, zoals wel was
voorzien.
- Ook betoogt verzoekster, dat de tijd tussen de opening van het dossier en de
vaststelling van de litigieuze beschikking ongeveer acht jaar heeft bedragen. Door
dit tijdsverloop heeft zij aanzienlijke schade geleden, omdat zij tot op heden
verplicht was hoge financiële lasten te dragen die, naar zij meende te mogen
verwachten, de Commissie op zich zou nemen. Zij verzoekt het Gerecht te
beoordelen, in hoeverre door de verstreken tijd eventueel de grenzen en beginselen
die de uitoefening van de discretionaire bevoegdheid van de Commissie beheersen,
zijn geschonden. Verder betoogt zij, dat het natuurlijk onmogelijk is om alle feiten
na een dergelijk lange tijd te reconstrueren, aangezien de verantwoordelijke
personen die de uitvoering van de opleiding hebben gevolgd, niet meer beschikbaar
zijn om informatie te verstrekken. Met betrekking tot haar verplichting om de
bewijsstukken te bewaren, betoogt verzoekster dat de termijn die gold tot 1 januari
1989, vijf jaar bedroeg en dat deze termijn pas op tien jaar is gesteld, toen de
opleidingsacties reeds voltooid waren, ook al is deze termijn inderdaad gewijzigd
voordat het controlebezoek werd uitgevoerd.
- In haar repliek betoogt verzoekster bovendien, dat de litigieuze beschikking niet is
gegeven binnen de door het Verdrag voorziene termijn binnen twee maanden na
het door haar dienaangaande ingediende verzoek.
- Verweerster stelt dat zij niet heeft verzuimd te verifiëren of de in de aanvraag tot
betaling van het saldo opgevoerde uitgaven regelmatig waren en inderdaad zijn
gedaan. Met betrekking tot de uitgaven die zij in de litigieuze beschikking heeft
afgewezen, omdat deze reeds in het besluit tot goedkeuring werden geacht niet
voor bijstand in aanmerking te komen, betoogt verweerster dat zij opnieuw tot de
conclusie is gekomen dat zij niet in aanmerking kwamen. Met betrekking tot de
andere door haar aangebrachte verminderingen verklaart zij, dat bepaalde in het
goedkeuringsbesluit goedgekeurde uitgaven in de aanvraag tot betaling van het
saldo onvoldoende met bewijsstukken waren gestaafd en in het stadium van het
eindonderzoek dus niet waren gerechtvaardigd.
- Verweerster, die opmerkt dat de voorgestelde actie zelfs niet zou zijn goedgekeurd
indien zij niet in overeenstemming met de doelstellingen van het ESF was geweest,
beklemtoont dat het in casu erom gaat, of de organisator van de actie alle op de
uitvoering daarvan toepasselijke regels in acht heeft genomen, in het bijzonder de
regels betreffende de bewijzen van de in de aanvraag tot betaling van het saldo
aangevoerde uitgaven. De Commissie is van mening dat dit niet het geval was.
- Met betrekking tot de wijze van toepassing van de verminderingen en de punten
waarop deze betrekking hebben, verklaart verweerster dat verzoekster slechts de
kosten van de voorgestelde actie had behoeven te delen door het in het voorstel
aangegeven aantal cursisten en deze uitkomst slechts had behoeven te vergelijken
met de uitkomst van de deling van de kosten van de goedgekeurde actie door het
goedgekeurde aantal cursisten, om vast te stellen dat de totale vermindering
waartoe de Commissie in het goedkeuringsbesluit had besloten, niet overeenkwam
met een eenvoudige lineaire vermindering. Indien namelijk de kosten per cursist
waren verminderd, betekende dit dat enige uitgaven volgens de Commissie niet in
aanmerking kwamen voor bijstand. Onder verwijzing naar de conclusie van
advocaat-generaal Darmon in zaak C-291/89 (punt 28) betoogt de Commissie dat
de organisator alvorens enige uitgave te doen zich ervan moet overtuigen dat de
desbetreffende rubriek door de Commissie is goedgekeurd, omdat hij anders zelf
verantwoordelijk is voor de consequenties. Volgens de Commissie is zij noch het
DAFSE overigens op de hoogte gesteld van de lineaire vermindering van de in de
oorspronkelijke aanvraag voorziene uitgaven door verzoekster. Het
evaluatierapport is niet in zijn geheel aan de Commissie toegestuurd.
- Verweerster herinnert eraan, dat in het aan het DAFSE te kennis gebrachte
goedkeuringsbesluit duidelijk het aangevraagde bedrag, het toegekende bedrag, het
bedrag van de niet in aanmerking komende uitgaven, de vermindering en het totale
geweigerde bedrag waren aangegeven. Deze bedragen vertegenwoordigden het
aandeel van de financiering van het ESF, dat wil zeggen 49,5 % van de in de
aanvraag voor bijstand voorziene totale kosten. De Commissie weet niet of het
DAFSE alle details van dit besluit ter kennis van verzoekster heeft gebracht, dan
wel of zij haar enkel de in bijlage 4 bij het verzoekschrift voorkomende nota heeft
toegezonden (zie r.o. 3, supra).
- Indien verzoekster zich niet ervan heeft overtuigd dat de desbetreffende rubriek in
het goedkeuringsbesluit was goedgekeurd, kan zij volgens verweerster geen beroep
doen op gewettigde verwachtingen en zeker niet op verkregen rechten wat de
vergoedbaarheid van een in de oorspronkelijke aanvraag voor bijstand bedoelde
uitgaven betreft.
- Ook betoogt verweerster met een beroep op de conclusie van advocaat-generaal
Darmon in zaak C-291/89 (punt 38), dat zelfs indien het DAFSE de kosten en de
financiering heeft bevestigd zoals zij in het dossier waren opgevoerd, dit snelle
onderzoek van de nationale autoriteiten voor verzoekster geen rechten kan
bevestigen die zij pas definitief verwerft na een diepgaand onderzoek door de
diensten van de Commissie (...)", en dat het onderzoek van de nationale
autoriteiten alvorens zij de aanvraag om betaling van het saldo aan de Commissie
doorzenden, geenszins vooruitloopt op de beslissing van deze instelling".
- De Commissie aanvaardt overigens niet dat een handelsonderneming die krachtens
de nationale wet juridisch verplicht is haar bescheiden gedurende tien jaar te
bewaren, met een beroep op haar eigen onachtzaamheid of die van derden op het
punt van de bewaring van bescheiden gedurende die periode de Commissie ervan
beschuldigt, dat zij haar zorgvuldigheidsplicht heeft geschonden.
- Verweerster verklaart dat de besluitvormingsprocedure een regelmatig verloop
heeft gekend, dat deze procedure niet te lang heeft geduurd en dat zij de belangen
van de organisator van de actie nauwgezet heeft geëerbiedigd.
Beoordeling door het Gerecht
- Het Gerecht merkt om te beginnen op, dat de in verordening nr. 2950/83 geregelde
procedure betreffende de bijdragen van het ESF uit meerdere etappen bestaat.
Allereerst spreekt de Commissie zich krachtens artikel 4, lid 2, uit over de door de
Lid-Staten ten gunste van ondernemingen ingediende aanvragen om bijstand
(goedkeuringsbesluit). Volgens artikel 5, leden 1 en 2, brengt de goedkeuring van
een aanvraag uitkering van een voorschot met zich mee. Wanneer de actie is
voltooit, dient de ontvanger van de financiële bijstand een aanvraag tot betaling van
het saldo in, welke een gedetailleerd verslag over de inhoud, de resultaten en de
financiële aspecten van de betrokken actie omvat. Artikel 5, lid 4, bepaalt dat de
Lid-Staat de feitelijke en boekhoudkundige juistheid van de in de
betalingsaanvragen verstrekte gegevens bevestigt.
- Het door de ontvanger van de financiële bijstand ontvangen voorschot dekt
overigens 50 % van het maximum van de goedgekeurde uitgaven, zodat hij
verplicht is om zelf aanzienlijke bedragen voor te schieten, in afwachting van de
uitbetaling van het saldo, dat hij mag verwachten te ontvangen, voor zover hij kan
aantonen dat van de bijstand gebruik is gemaakt op de wijze die voor het concrete
geval is vastgesteld (arrest Hof van 4 juni 1992, zaak C-189/90, Cipeke,
Jurispr. 1992, blz. I-3573, r.o. 17).
- Bij het onderzoek van de aanvraag tot betaling van het saldo is de Commissie
verplicht te controleren of de voorwaarden waaronder de actie was goedgekeurd,
in acht zijn genomen. Artikel 6, lid 1, bepaalt dat indien van de bijstand van het
ESF geen gebruik is gemaakt op de wijze die in het besluit tot goedkeuring is
vastgesteld, de Commissie deze bijstand kan opschorten, verminderen of doenvervallen, na aan de betrokken Lid-Staat gelegenheid te hebben geboden zijn
opmerkingen te maken. Uit deze bepaling blijkt dus duidelijk dat voor de
toekenning van bijstand van het ESF als voorwaarde wordt gesteld, dat de
ontvanger de voorwaarden voor de actie naleeft, welke door de Commissie in het
besluit tot goedkeuring of door de ontvanger in de aanvraag voor bijstand ten
aanzien waarvan dit goedkeuringsbesluit is vastgesteld, worden vermeld.
- Ten slotte heeft het Hof het standpunt dat het bedrag van de in aanmerking
komende uitgaven eerst na ontvangst van een gedetailleerd verslag over de intussen
gevoerde actie nauwkeurig kan worden berekend" als niet betwistbaar aangemerkt
(arrest van 1 oktober 1987, zaak 84/85, Verenigd Koninkrijk/Commissie,
Jurispr. 1987, blz. 3765, r.o. 23). Daaruit volgt dat de Commissie over de
bevoegdheid moet beschikken om zelfs eerder goedgekeurde uitgaven alsnog te
weigeren, omdat zij onvoldoende zijn gerechtvaardigd, zonder daardoor inbreuk te
maken op de verkregen rechten van de ontvanger van de bijstand. Bijgevolg is het
essentieel, de Commissie een dergelijke beoordelingsvrijheid in te ruimen bij haar
onderzoek van de aanvraag tot betaling van het saldo, aangezien zij pas in dat
stadium de door de onderneming aangevoerde rechtvaardigingsgronden in concreto
kan controleren (zie eveneens de conclusie van advocaat-generaal Darmon in zaak
C-291/89, punten 35 en 36).
- In casu heeft de Commissie, nadat verzoekster haar aanvraag tot betaling van het
saldo had ingediend, een aantal uitgaven geweigerd om drie verschillende redenen
(zie r.o. 12, supra). In de eerste plaats zijn uitgaven geweigerd die door de
ontvanger niet waren voorzien in haar aanvraag om bijstand. In de tweede plaats
heeft de Commissie bepaalde uitgaven niet behoorlijk als met bewijsstukken
gestaafd en derhalve als niet gerechtvaardigd beschouwd. In de derde plaats heeft
zij een aantal uitgaven gesignaleerd, die niet in het goedkeuringsbesluit waren
goedgekeurd. Bijgevolg heeft zij, na het DAFSE te hebben gehoord, die op zijn
beurt verzoekster heeft gehoord, bij de litigieuze beschikking de bijstand van het
ESF verminderd tot een lager bedrag dan oorspronkelijk was toegekend. Het
DAFSE heeft deze verminderingen overigens goedgekeurd.
- Het Gerecht is van mening dat eerst de grief betreffende de schending van het
vertrouwensbeginsel dient te worden onderzocht. Elke marktdeelnemer bij wie een
instelling gegronde verwachtingen heeft gewekt, kan zich op het
vertrouwensbeginsel beroepen (arrest Gerecht van 13 juli 1995, gevoegde zaken
T-466/93, T-469/93, T-473/93, T-474/93 en T-477/93, O'Dwyer e.a., Jurispr. 1995,
blz. II-2071, r.o. 48). Voor de beoordeling van de vraag of de litigieuze beschikking
voldoet aan de vereisten van het vertrouwensbeginsel moeten de hierboven
genoemde drie categorieën van verminderingen afzonderlijk worden onderzocht.
- Uit de hierboven aangehaalde voorschriften (r.o. 42 en 43) volgt, dat de Commissie
verzoeksters aanvraag tot betaling van het saldo mocht afwijzen, voor zover daarin
om goedkeuring werd gevraagd van kosten die niet in de aanvraag om bijstand
waren voorzien, zonder dat daardoor inbreuk wordt gemaakt op het
vertrouwensbeginsel. Anderzijds was het eveneens rechtmatig, vanuit het oogpunt
van dit beginsel, om haar aanvraag tot betaling van het saldo af te wijzen, voor
zover daarin om goedkeuring werd verzocht van uitgaven die niet werden gestaafd
door bewijsstukken welke aantoonden dat zij inderdaad waren gedaan en verband
hielden met de actie zoals deze was goedgekeurd.
- De ontvanger van de bijstand dient namelijk aan te tonen dat de uitgaven
inderdaad zijn gemaakt en verband houden met de goedgekeurde actie. Hij is het
best in staat om dit te doen en moet aantonen dat hij terecht gelden uit openbare
middelen heeft verkregen. Verzoekster heeft evenwel enkel verklaard dat de
berekeningsmethode waarmee de Commissie het totale bedrag van de
goedgekeurde uitgaven heeft bepaald, willekeurig was en dat de door haar
vermelde kosten werkelijk zijn gemaakt, zonder evenwel bewijsstukken of wat dan
ook te verstrekken waarmee kon worden aangetoond dat de inlichtingen en
vaststellingen waarvan de Commissie is uitgegaan, onjuist waren. Daaruit volgt dat
verzoeksters argumenten betreffende de rechtvaardiging van de in de aanvraag tot
betaling van het saldo aangegeven uitgaven niet kunnen worden aanvaard.
- Met betrekking tot deze eerste twee categorieën van verminderingen is het
vertrouwensbeginsel dus niet geschonden.
- Met betrekking tot de derde categorie van verminderingen zij er om te beginnen
aan herinnerd, dat in de mededeling van het goedkeuringsbesluit door het DAFSE
slechts het totale toegekende bedrag en het goedgekeurde aantal personen wordt
meegedeeld (zie r.o. 3, supra). Aldus zijn de beoordelingen van de Commissie in
het kader van het goedkeuringsbesluit betreffende de vergoedbaarheid van de
voorgestelde uitgaven niet voor de voltooiing van de opleidingsactie op zodanige
wijze ter kennis van verzoekster gebracht, dat zij had kunnen vaststellen, hoe zij
per rubriek waren opgesplitst. Tijdens de uitvoering van de actie heeft verzoekster
dus niet kunnen vaststellen welke posten waren goedgekeurd, geweigerd en
verminderd.
- Eveneens staat vast dat verzoekster na ontvangst van bovengenoemde beknopte
mededeling, in plaats van zich ervan te vergewissen of bepaalde uitgaven werden
geacht niet voor bijstand in aanmerking te komen, heeft besloten om het verschil
tussen het aangevraagde en het goedgekeurde bedrag, dat wil zeggen het totaal van
de verminderingen, evenredig over alle rubrieken van haar aanvraag om bijstand
te verdelen. Bovendien heeft zij in alle rubrieken van haar aanvraag om bijstand
andere verminderingen aangebracht overeenkomstig de bovengenoemde circulaire
van het DAFSE (zie r.o. 4). Het in de aanvraag tot betaling van het saldo
gevorderde bedrag, dat wil zeggen 73 496 941 ESC, was namelijk veel lager dan het
door de Commissie in het goedkeuringsbesluit goedgekeurde bedrag, namelijk
121 647 958 ESC.
- De rechtvaardiging van de derde categorie van verminderingen dient te worden
onderzocht met inachtneming van het feit dat niet alle details van het
goedkeuringsbesluit aan verzoekster ter kennis zijn gebracht, zodat zij niet tijdig op
de hoogte is gesteld van de per rubriek toegepaste verminderingen. De vraag is
dus, of de omstandigheid dat de voorwaarden van een goedkeuringsbesluit, die niet
voor de voltooiing van de actie aan de ontvanger van de bijstand zijn meegedeeld,
zodat deze daarmee geen rekening kon houden, de conclusie van de Commissie
kan rechtvaardigen, dat de uitgaven die in de aanvraag om bijstand zijn voorzien
doch in het goedkeuringsbesluit zijn geweigerd, niet voor bijstand in aanmerking
komen, zelfs indien de ontvanger bewijsstukken overlegt waaruit blijkt dat zij
werkelijk zijn gemaakt.
- In casu vereiste de regeling weliswaar niet dat de details van het
goedkeuringsbesluit aan de betrokkenen werden meegedeeld, doch in feite waren
deze inlichtingen niettemin onontbeerlijk voor deze laatste om de voorwaarden
waaronder de bijstand was toegekend, te kunnen naleven wat de uitgaven betreft
ten aanzien waarvan de Commissie betoogt dat zij niet waren goedgekeurd in het
goedkeuringsbesluit.
- Het Gerecht is van mening dat de ontvanger van bijstand niet kan worden geacht
bij lezing van een besluit in de vorm waarin het in casu ter kennis van verzoekster
is gebracht, te begrijpen dat de door de Commissie toegepaste verminderingen
betrekking hadden op bepaalde rubrieken. Integendeel, de betrokkene mag in
redelijkheid denken en aannemen dat een algemene vermindering is toegepast en
dat bijgevolg slechts een algemeen plafond voor de uitgaven is voorgeschreven. In
een dergelijke situatie kan de Commissie bij onderzoek van de aanvraag tot
betaling van het saldo de uitgaven die in de aanvraag van bijstand waren voorzien,
doch die beweerdelijk in het goedkeuringsbesluit waren geweigerd, slechts als niet
voor bijstand in aanmerking komend beschouwen, indien het goedkeuringsbesluit
met voldoende bijzonderheden ter kennis van de ontvanger is gebracht. Aan deze
voorwaarde wordt slechts voldaan indien de mededeling de verminderingen per
rubriek aangeeft of althans de inlichtingen bevat die de Commissie in casu aan het
DAFSE heeft verstrekt, namelijk het aantal betrokken personen, het toegekende
bedrag, het bedrag van de niet in aanmerking komende uitgaven, het bedrag van
de andere verminderingen en het totale geweigerde bedrag. Op grond van in het
bijzonder het rechtszekerheidsbeginsel moet de ontvanger van de bijstand, om te
kunnen worden verplicht de voorwaarden van het goedkeuringsbesluit op het punt
van de verminderingen per rubriek na te leven, in staat zijn bij de uitvoering van
de opleidingsactie vast te stellen, welke posten zijn goedgekeurd, welke zijn
geweigerd en welke zijn verminderd.
- Aangezien verzoekster op de hoogte is gesteld van de vaststelling van een besluit
dat gedeeltelijk gunstig voor haar was, doch waarvan de inhoud haar niet in zijn
geheel is meegedeeld, kan haar bijgevolg niet worden verweten dat zij destijds niet
in reactie op het goedkeuringsbesluit het DAFSE om nadere gegevens omtrent de
verdeling van het toegekende bedrag heeft verzocht.
- Het Gerecht stelt vast dat het goedkeuringsbesluit in de vorm waarin het ter kennis
van verzoekster is gebracht, geen enkele aanwijzing omtrent de verdeling van de
toegepaste verminderingen bevatte. Mitsdien moet het worden geacht bij
verzoekster gegronde verwachtingen te kunnen hebben gewekt, zodat zij in de
mening kon verkeren dat er geen andere verminderingen waren en dat zij het
totaal van de verminderingen evenredig over alle rubrieken mocht verdelen, zoals
zij in casu heeft gedaan.
- Bovendien kan de Commissie zich niet op de voorwaarden van een besluit
beroepen, dat zij niet aan de ontvanger van de steun ter kennis heeft gebracht. In
dit verband is het van geen belang dat het DAFSE aan verzoekster heeft
meegedeeld dat haar project was goedgekeurd. Wanneer de Commissie namelijk
niet de noodzakelijke voorzorgsmaatregelen neemt om te verzekeren dat de
ontvanger van bijstand van het EFS op de hoogte wordt gesteld van de bij het
goedkeuringsbesluit gestelde voorwaarden, kan zij in redelijkheid niet verwachten
dat de betrokkene deze naleeft.
- Het Gerecht concludeert dat voor zover door bewijsstukken wordt aangetoond dat
dergelijke uitgaven werkelijk zijn gedaan en verband houden met de actie, het in
strijd met het vertrouwensbeginsel is dat de Commissie in het stadium van het
onderzoek van de aanvraag tot betaling van het saldo de aanvraag heeft afgewezen
voor zover deze betrekking had op uitgaven die in de aanvraag om bijstand waren
voorzien doch die beweerdelijk niet waren goedgekeurd in het goedkeuringsbesluit,
zonder dat dit aan de ontvanger van de bijstand ter kennis was gebracht.
- Het onderhavige middel betreffende schending van het vertrouwensbeginsel moet
derhalve worden aanvaard, voor zover het betrekking heeft op de verminderingen
die de Commissie heeft aangebracht om de enkele reden dat de kosten niet waren
goedgekeurd in het goedkeuringsbesluit.
- Om de hiervoor uiteengezette redenen dient de litigieuze beschikking nietig te
worden verklaard, voor zover de Commissie de in verzoeksters aanvraag tot
betaling van het saldo gevorderde bedragen heeft verminderd op de enkele grond
dat de desbetreffende kosten niet waren goedgekeurd in het goedkeuringsbesluit.
- Met betrekking tot de andere verminderingen, die zijn aangebracht op grond dat
de desbetreffende kosten niet waren voorzien of met bewijsstukken waren gestaafd,
dient daarentegen te worden geoordeeld, dat zij, anders dan verzoekster beweert,
geen inbreuk maken op het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van de
bescherming van verkregen rechten, of op het beginsel van behoorlijk bestuur en
de zorgvuldigheidsplicht.
- Het rechtszekerheidsbeginsel verlangt namelijk in het bijzonder, dat een regeling
van de Gemeenschap de betrokkenen in staat stelt om zijn rechten en
verplichtingen ondubbelzinnig te kennen en dienovereenkomstig zijn voorzieningen
te treffen (zie in deze zin arrest Hof van 13 februari 1996, zaak C-143/93, Van Es
Douane Agenten e.a., Jurispr. 1996, blz. I-431, r.o. 27). Hoewel dit beginsel onder
meer een rol speelt bij het onderzoek van de wettigheid van beschikkingen
betreffende de terugvordering van uitkeringen, kan er geen sprake zijn van een
schending van dit beginsel wanneer, zoals in casu, de geldende regeling duidelijk
voorziet in de mogelijkheid dat financiële bijstand wordt teruggevorderd wanneer
de voorwaarden waaronder de steun is verleend, niet zijn nageleefd. Zoals reeds
is opgemerkt, is een van deze voorwaarden het vereiste dat de kosten zijn voorzien
en dat zij behoorlijk met bewijsstukken zijn gestaafd.
- Eveneens verkrijgt de ontvanger van bijstand wiens aanvraag door de Commissie
is goedgekeurd niet daardoor enig definitief recht op volledige betaling van de
bijstand, indien hij bovengenoemde voorwaarden niet in acht neemt.
- Wat het beginsel van behoorlijk bestuur en de zorgvuldigheidsplicht betreft, is het
Gerecht van oordeel, dat de Commissie blijk heeft gegeven van behoorlijk bestuur
en zorgvuldigheid, door alle stukken van het dossier nauwkeurig te onderzoeken
en in dat kader contact op te nemen met de opdrachtnemers om inlichtingen in te
winnen en bewijsstukken te vergaren die verzoekster niet kon verstrekken.
Aangezien verzoekster deze grief niet nader heeft uitgewerkt en aldus niet heeft
verklaard waaruit deze gestelde schendingen bestonden, kan deze in elk geval niet
worden aanvaard.
- Met betrekking tot het argument betreffende de lange periode die sedert de
opening van het dossier zou zijn verstreken, is het Gerecht van mening dat voor het
onderzoek van dit argument in casu relevant is de periode tussen 7 mei 1991, de
datum waarop het arrest ter nietigverklaring in zaak C-291/89 is uitgesproken, en
12 juli 1994, de datum van vaststelling van de litigieuze beschikking, dat wil zeggen
een termijn van 38 maanden of meer dan drie jaar. Aangezien de Commissie
namelijk verplicht was, na de nietigverklaring van de eerste beschikking door het
Hof alle op het moment van de vaststelling van de handeling beschikbare gegevens
opnieuw te onderzoeken en een nieuwe beschikking te geven op de aanvraag tot
betaling van het saldo, is de periode vóór de nietigverklaring van de eerste
beschikking van de Commissie op de aanvraag tot betaling van het saldo niet
relevant voor de beoordeling van de regelmatigheid van de litigieuze beschikking.
- De vraag of de termijn redelijk is, moet per geval worden beoordeeld. Na de
nietigverklaring van de eerste beschikking door het Hof was de Commissie
verplicht, alle op het moment van de vaststelling van de handeling beschikbare
gegevens opnieuw te onderzoeken en een nieuwe beschikking te geven op de
aanvraag tot betaling van het saldo. Er moet dus rekening worden gehouden met
de verschillende etappes van de besluitvormingsprocedure in onderhavige zaak. Het
dossier moest opnieuw worden samengesteld. Dit werk, dat werd bepaald en
beïnvloed door vermoedens van onregelmatigheden, omvatte een onderzoeksbezoek
aan Portugal, bezoeken aan opdrachtnemers, een analyse van verzamelde gegevens
en verschillende raadplegingen van de Portugese autoriteiten. De nationale
autoriteiten hebben eveneens verzoekster gehoord omtrent de
beschikkingsontwerpen van de Commissie. Gelet op de hiervoor uiteengezette
bijzondere omstandigheden, is het Gerecht van mening, dat de procedure veel tijd
heeft genomen, doch niet zo veel dat de termijn onredelijk was.
- Bij een beroep tot nietigverklaring kan in elk geval een zelfs onredelijke termijn op
zich de litigieuze beschikking niet onwettig maken en aldus een grond opleveren
om deze nietig te verklaren wegens schending van het rechtszekerheidsbeginsel.Een vertraging in de afwikkeling van de procedure tot uitvoering van een arrest tast
op zichzelf de geldigheid van de na afloop daarvan vastgestelde handeling niet aan,
omdat het, indien deze handeling nietig werd verklaard op de enkele grond dat zij
te laat was vastgesteld, onmogelijk zou zijn om een geldige handeling vast te stellen,
aangezien de handeling die in de plaats zou moeten komen van de nietig
verklaarde handeling, niet minder verlaat kan worden vastgesteld dan deze laatste
handeling (zie naar analogie arrest Gerecht van 18 juni 1996, zaak T-150/94, Vela
Palacios, JurAmbt blz. II-877, r.o. 44).
- Om dezelfde redenen verwerpt het Gerecht ten slotte verzoeksters argument dat
de litigieuze beschikking nietig is omdat zij niet binnen een termijn van twee
maanden na het door verzoekster daartoe ingediende verzoek is gegeven. Het
volstaat vast te stellen dat de omstandigheid dat verzoekster de Commissie
krachtens artikel 175, derde alinea, van het Verdrag heeft uitgenodigd om te
handelen, enkel ten gevolge had, dat zij een beroep wegens nalaten zou kunnen
instellen, indien de betrokken instelling niet binnen de bij artikel 175, tweede
alinea, van het Verdrag voorgeschreven termijn van twee maanden, te rekenen
vanaf deze uitnodiging, haar standpunt had bepaald. In casu heeft verzoekster geen
beroep wegens nalaten ingesteld binnen de termijn van twee maanden te rekenen
vanaf het verstrijken van de termijn waarin de instelling haar standpunt had moeten
bepalen. In elk geval kan een latere beschikking niet onregelmatig zijn op de
enkele grond dat zij na het verstrijken van deze termijn is vastgesteld, omdat een
dergelijk resultaat, zo het werd aanvaard, in dat stadium definitief zou beletten dat
enige geldige beschikking wordt vastgesteld.
Het middel: schending van de motiveringsplicht
- Gelet op het voorgaande behoeft het middel betreffende de schending van de
motiveringsplicht slechts te worden onderzocht, voor zover het beroep nog niet is
toegewezen, dat wil zeggen voor zover het betrekking heeft op de verminderingen
die zijn aangebracht op grond dat de uitgaven niet waren voorzien in de aanvraag
om bijstand of niet door bewijsstukken waren gestaafd.
Korte uiteenzetting van de argumenten van partijen
- Volgens verzoekster bevat de litigieuze beschikking geen toereikende motivering
met betrekking tot de verlagingen die zijn voorgeschreven op grond dat de uitgaven
betreffende de rubrieken uitvoering en beheer van de cursussen onderwijzend
personeel", voorbereiding van de cursussen, materiaal en niet-duurzame goederen
en de normale afschrijvingen niet waren gerechtvaardigd en derhalve niet voor
bijstand in aanmerking kwamen. Met betrekking tot de rubriek uitvoering en
beheer van de cursussen onderwijzend personeel" heeft de Commissie geen
verklaring gegeven voor het willekeurige criterium op grond waarvan zij het
aanvaardbare totale bedrag heeft kunnen vaststellen. Eveneens heeft de Commissie
zich met betrekking tot de voorbereiding van de cursus ertoe beperkt, de door
Partex aan verzoekster overgelegde factuur te betwisten, zonder toereikende
redenen te verstrekken. In de rubriek materiaal en niet-duurzame goederen"
kwam het aangegeven bedrag overeen met de werkelijke kosten en had dit bedrag
als zodanig in aanmerking moeten worden genomen. De Commissie heeft haar
standpunt dienaangaande evenwel niet gemotiveerd.
- Verweerster weerlegt de verwijten die verzoekster haar maakt met betrekking tot
de motivering van de beschikking. Zij verklaart dat zij aan het DAFSE het
goedgekeurde totale bedrag alsmede het bedrag van de vermindering voor elke
aanvraag om bijstand heeft meegedeeld. In casu heeft zij het DAFSE de in
rechtsoverweging 2 bedoelde nota doen toekomen. Deze procedure is te verklaren
door het feit dat de Commissie binnen korte termijn enige duizenden aanvragen
om bijstand moest behandelen en dat het haar, zoals het Hof reeds heeft erkend,
derhalve niet mogelijk was om binnen zo korte tijd de redenen te preciseren
waarom zij bepaalde uitgaven achtte niet voor bijstand in aanmerking te komen
(arresten Hof van 25 oktober 1984, zaak 185/83, Rijksuniversiteit te Groningen,
Jurispr. 1984, blz. 3623, en 7 februari 1990, zaak C-213/87, Gemeente Amsterdam
en VIA, Jurispr. 1990, blz. I-221). De Commissie voegt daaraan toe, dat toen het
DAFSE de Commissie in 1988 verzocht om een opsplitsing van de verminderingen
per rubriek, zij adequaat op dit verzoek heeft geantwoord.
- In haar memories zet verweerster omstandig uiteen, welke verminderingen zij bij
de bestreden beschikking heeft aangebracht. In deze uiteenzetting wordt in
hoofdzaak de redenering, vervat in nota nr. 22917, uiteengezet.
Beoordeling door het Gerecht
- Volgens vaste rechtspraak heeft de verplichting tot motivering van een individuele
beschikking tot doel, de gemeenschapsrechter in staat te stellen de wettigheid van
de beschikking te onderzoeken en de betrokkene voldoende gegevens te
verschaffen om na te gaan of de beschikking gegrond is dan wel eventueel een
gebrek vertoont op grond waarvan de wettigheid kan worden betwist. De omvang
van de motiveringsplicht is afhankelijk van de aard van de betrokken handeling en
van de omstandigheden waarin deze is vastgesteld (arrest Cipeke, reeds
aangehaald, r.o. 14).
- Ter beoordeling van de vraag of de motivering van de litigieuze beschikking
toereikend en dus in overeenstemming met het Verdrag en de rechtspraak was,
moeten de verminderingen die zijn aangebracht op grond dat de uitgaven niet in
de aanvraag om bijstand waren voorzien, en de verminderingen die zijn
aangebracht op grond dat zij niet met bewijsstukken waren gestaafd, afzonderlijk
worden onderzocht.
- Met betrekking tot de weigering van de uitgaven die niet zijn voorzien in de
oorspronkelijke aanvraag om bijstand, ofwel de bovengenoemde eerste categorie,
is het Gerecht van mening dat verzoekster, die deze aanvraag heeft ingediend, na
ontvangst van nota nr. 22917 en de bestreden beschikking voldoende opheldering
heeft verkregen omtrent de motieven voor de vermindering of intrekkingen door
de Commissie. De in deze beide documenten vervatte inlichtingen waren voldoende
om verzoekster te laten begrijpen dat de Commissie in de bestreden beschikking
verminderingen had voorgeschreven in de rubrieken huurkosten en huren",
materiaal en duurzame goederen" en huisvesting en voeding [van de cursisten]"
en dat zij de rubriek normale afschrijvingen" in zijn geheel had geschrapt, omdat
de desbetreffende uitgaven niet in verzoeksters aanvraag om bijstand waren
voorzien. Onder deze omstandigheden is het Gerecht in staat zijn toetsing eveneens
met betrekking tot dit onderdeel van de litigieuze beschikking uit te oefenen.
- Verzoeksters grief is dus ongegrond, voor zover deze betrekking heeft op de
motivering van deze eerste categorie van verminderingen.
- Met betrekking tot bovengenoemde tweede categorie, dat wil zeggen de
verminderingen die zijn aangebracht op grond dat bepaalde uitgaven niet behoorlijk
met bewijsstukken waren gestaafd, is het Gerecht van mening dat de litigieuze
beschikking eveneens toereikend is gemotiveerd. Uit nota nr. 22917 blijkt namelijk
duidelijk, dat de verminderingen betreffende de rubrieken bezoldiging van de
cursisten", voorbereiding van de cursisten, aanwerving en selectie van cursisten",
reproductie van documenten", beheer en financiële controle", gespecialiseerde
werkzaamheden" en andere benodigdheden", alsmede een gedeelte van de
rubriek uitvoering en beheer van de cursussen onderwijzend personeel" zijn
aangebracht wegens het feit dat de overgelegde bewijsstukken ontoereikend waren.
De gebruikte methodes en berekeningen zijn voldoende duidelijk uiteengezet om
verzoekster in staat te stellen de regelmatigheid ervan te beoordelen en, in
voorkomend geval, deze te betwisten door overlegging van adequate bewijsstukken.
- Verzoeksters grief is eveneens ongegrond, voor zover deze betrekking heeft op de
motivering van deze tweede categorie van verminderingen.
- Daaruit volgt dat het middel betreffende de ontoereikende motivering, in de mate
waarin het diende te worden onderzocht, in zijn geheel moet worden afgewezen.
- Het beroep tot nietigverklaring dient derhalve voor het overige te worden
verworpen.
Kosten
- Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het
ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd.
- In casu zijn de conclusies tot nietigverklaring van verzoekster, die heeft gevorderd
dat de Commissie in de kosten wordt verwezen, gedeeltelijk gegrond verklaard. Het
Gerecht is van mening dat hoewel verzoekster voor een gedeelte van haar
vordering in het ongelijk is gesteld, bij de beslissing omtrent de kosten eveneens
rekening dient te worden gehouden met het verloop van de
besluitvormingsprocedure, zoals hiervoor beschreven, waardoor verzoekster lang in
onzekerheid bleef verkeren over haar recht op het gehele bedrag van de haar
toegekende financiële bijstand. Onder deze omstandigheden kan het verzoekster
niet kwalijk worden genomen, dat zij bij het Gerecht beroep heeft ingesteld om het
gedrag van de Commissie te laten toetsen en daaraan conclusies te laten verbinden.
Vastgesteld dient dus te worden, dat het gedrag van verweerster heeft bijgedragen
tot het ontstaan van het geschil.
- Bijgevolg dient niet alleen toepassing te worden gegeven aan artikel 87, lid 2, van
het Reglement voor de procesvoering, doch eveneens aan lid 3, tweede alinea, van
dit artikel, volgens hetwelk het Gerecht een partij, ook wanneer zij in het gelijk
wordt gesteld, kan veroordelen tot vergoeding van de door haar toedoen aan haar
wederpartij opgekomen kosten (zie mutatis mutandis arrest Hof van 27 januari
1983, zaak 263/81, List, Jurispr. 1983, blz. 103, r.o. 30 en 31, en arrest Gerecht van
16 oktober 1996, zaak T-336/94, Efisol, Jurispr. 1996, blz. I-0000, r.o. 38 en 39), en
dient de Commissie te worden verwezen in alle kosten.
- Bijgevolg dient de Commissie naast haar eigen kosten in alle kosten van
verzoekster te worden verwezen.
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer),
rechtdoende:
- Verklaart beschikking C(94)1410/11 van de Commissie van 12 juli 1994 in
dossier nr. 870840/P1, betreffende financiële bijstand van het Europees
Sociaal Fonds voor een beroepsopleidingsactie, waarvan verzoekster in
kennis is gesteld op 27 december 1994, nietig voor zover deze
verminderingen in de door verzoekster in haar aanvraag tot betaling van
het saldo gevorderde bedragen voorschrijft om de enkele reden dat de
desbetreffende kosten niet waren goedgekeurd in het goedkeuringsbesluit.
- Verwerpt het beroep voor het overige.
- Verstaat dat de Commissie haar eigen kosten, alsmede alle kosten van
verzoekster zal dragen.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 14 juli 1997.
De griffier
De president
H. Jung
A. Saggio
1: Procestaal: Portugees.
Jurispr.