ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Derde kamer)

11 december 2008

Zaak F‑66/07

Charles Dubus en Jean Leveque

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Openbare dienst – Ambtenaren – Bevordering – Bevorderingsronde 2006 – Vermogen om in een derde taal te werken”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA, waarbij Dubus en Leveque het Gerecht vragen om nietigverklaring van het besluit om Dubus niet op te nemen op de lijst van ambtenaren die in het kader van de bevorderingsronde 2006 tot de rang C*3 zijn bevorderd en van het besluit om Leveque niet op te nemen op de lijst van ambtenaren die in het kader van de bevorderingsronde 2006 tot de rang B*8 zijn bevorderd, zoals deze besluiten zijn bekendgemaakt in Mededelingen van de administratie nr. 55‑2006 van 17 november 2006, en om de Commissie te veroordelen tot vergoeding van de door die besluiten veroorzaakte schade.

Beslissing: Het besluit van de Commissie om de naam van Dubus niet op te nemen op de lijst van ambtenaren die in het kader van de bevorderingsronde 2006 zijn bevorderd tot de rang C*3 en het besluit van de Commissie om de naam van Leveque niet op te nemen op de lijst van ambtenaren die in het kader van diezelfde ronde zijn bevorderd tot de rang B*8, worden nietig verklaard. Het beroep wordt voor het overige verworpen. De Commissie zal haar eigen en verzoekers’ kosten dragen. De Raad van de Europese Unie, interveniënt ter ondersteuning van de Commissie, zal zijn eigen kosten dragen.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Bevordering – Voorwaarden – Bewijs van vermogen om in derde taal te werken

(Ambtenarenstatuut, art. 45, lid 2; bijlagen III, art. 7, en XIII, art. 11)

2.      Ambtenaren – Beroep – Volledige rechtsmacht

(Art. 233 EG; Ambtenarenstatuut, art. 45, lid 2, en 91, lid 1)

1.      Artikel 45, lid 2, van het Statuut, in de versie voortvloeiende uit verordening nr. 723/2004 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren en van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, dat bepaalt dat de ambtenaar vóór zijn eerste bevordering moet aantonen dat hij in staat is om in een derde taal te werken, geldt pas vanaf de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen welke in onderling overleg door de instellingen worden vastgesteld.

Daar de wetgever de toepassing van artikel 45, lid 2, volgens artikel 11 van bijlage XIII bij het Statuut in elk geval heeft uitgesloten voor bevorderingen die vóór 1 mei 2006 zijn ingegaan, kan dit artikel immers niet worden toegepast vóór de inwerkingtreding van die gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen onder de door de wetgever vereiste voorwaarden, namelijk de garantie dat dit artikel in de verschillende instellingen op dezelfde wijze wordt toegepast en dat deze nieuwe statutaire verplichting de mogelijkheid inhoudt dat de ambtenaren toegang krijgen tot een opleiding in een derde taal. Een instelling kan dit artikel van het Statuut dus niet toepassen volgens de door haar alleen vastgestelde modaliteiten.

(cf. punten 29‑33)

2.      Het is juist dat het Gerecht voor ambtenarenzaken in bepaalde gevallen op grond van artikel 91, lid 1, van het Statuut volledige rechtsmacht heeft, waardoor het bij hem aanhangige geschillen van geldelijke aard volledig kan afdoen, door een uitspraak te doen over de rechten en de verplichtingen van de ambtenaar. Een verzoeker die nietigverklaring heeft gekregen van een besluit houdende weigering om hem te bevorderen, op grond dat de extra voorwaarde om te worden bevorderd, namelijk de beheersing van een derde taal, niet mocht worden gesteld, kan voor de rechter echter geen vergoeding verlangen voor de vertraging van zijn carrière die daaruit zou volgen, ook al heeft hij de vereiste anciënniteit en meer bevorderingspunten dan het vereiste aantal. Het kan immers niet worden uitgesloten dat andere overwegingen, bijvoorbeeld het feit dat het aantal bevorderbare ambtenaren dat de bevorderingsdrempel had bereikt hoger lag dan het aantal bevorderingen dat op grond van de begroting mogelijk was, zich ertegen verzetten dat de verzoeker met terugwerkende kracht wordt bevorderd. Het zijn dus de uitvoeringsmaatregelen die de administratie krachtens artikel 233 EG moet treffen om aan het arrest te voldoen die verzoeker herstel in zijn rechten moeten bieden, zo nodig door zijn loopbaan met terugwerkende kracht te reconstrueren.

(cf. punten 46‑49)

Referentie:

Hof: 18 december 2007, Weißenfels/Parlement, C‑135/06 P, Jurispr. blz. I‑12041, punten 64‑ 68

Gerecht van eerste aanleg: 15 maart 2007, Katalagarianakis/Commissie, T‑402/03, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 105 en 106