Afdeling Pres en Voorlichting

PERSCOMMUNIQUÉ nr. 5/2000

10 februari 2000

Arrest van het Hof in de gevoegde zaken C-147/97 en C-148/97

Deutsche Post AG / Gesellschaft für Zahlungssysteme mbH (GZS) en Citicorp Kartenservice GmbH

HET OPLEGGEN VAN BINNENLANDSE POSTTARIEVEN VOOR POSTSTUKKEN WAARVAN GROTE HOEVEELHEDEN VIA REMAILING EEN LIDSTAAT BINNENKOMEN, DRUIST IN BEGINSEL NIET IN TEGEN HET COMMUNAUTAIRE MEDEDINGINGSRECHT


Bij gebreke van een overeenkomst tussen de posterijen van de betrokken lidstaten waarbij de "eindkosten" worden vastgesteld in verhouding tot de werkelijke kosten voor behandeling en distributie van de inkomende grensoverschrijdende post, mag de wettelijke regeling van een lidstaat zijn posterijen het recht verlenen om het binnenlandse posttarief toe te passen wanneer in die staat gedomicilieerde afzenders massaal zendingen bij de posterijen van een andere lidstaat afgeven of doen afgeven voor remailing. Zij mogen van de afzenders evenwel niet het verschil vorderen tussen de "eindkosten" (die worden betaald door de posterijen van de lidstaat van verzending) en het volledige binnenlandse posttarief; anders zouden zij misbruik maken van hun machtspositie in de zin van het communautaire mededingingsrecht

Zaak C-148/97

Citicorp Kartenservice GmbH («CKG»), gevestigd te Frankfurt am Main, is een onderneming die zich binnen de Citibankgroep bezighoudt met het verzendgereedmaken en het verzenden van rekeningafschriften, bevestigingen, afrekeningen en verzoeken om betaling of verrekening voor klanten met een Visakaart.

In 1993 richtte de Citibankgroep een centraal bureau op voor het verzendgereedmaken en verzenden van rekeningafschriften en andere uniforme bankafschriften, het Citicorp European Service Center BV («CESC»), gevestigd te Arnhem (Nederland).

Tot 30 juni 1995 vond de elektronische verwerking plaats in het rekencentrum van CKG te Frankfurt am Main. Nadat het de gegevens via elektronische weg had ontvangen, maakte CESC vervolgens afdrukken op standaardformulieren, die daarna voor verzending van een enveloppe werden voorzien en werden gefrankeerd. Die poststukken werden ten slotte voor verzending afgegeven aan de Nederlandse posterijen («PTT Post») te Arnhem. Deze laatste zond de poststukken door aan Deutsche Post voor bezorging aan de geadresseerden in Duitsland (sinds 1 juli 1995 vorden de gegevens via satelliet naar Nederland gestuurd vanuit het gegevensverwerkingscentrum van de Citibankgroep in Sioux Falls, Zuid-Dakota, Verenigde Staten).

Verder worden ongeveer tweeënveertig miljoen poststukken door CESC afgedrukt en vanuit Nederland verzonden naar geadresseerden in andere lidstaten van de Europese Unie (Frankrijk, België, Spanje, Portugal en Griekenland).

Voor de brievenpost voor in Duitsland gedomicilieerde geadresseerden ontvangt PTT Post in Nederland het gebruikelijke port voor internationale post van ongeveer 0,55 DEM. Zij betaalt aan Deutsche Post de "eindkosten", die ten tijde van de feiten tussen 0,37 en 0,40 DEM per brief bedroegen.

Deutsche Post vorderde voor de "remailing" van elke in Duitsland bezorgde brief van CKG het binnenlandse tarief van 1 DEM per brief. Voor de periode tussen 24 februari en 9 juli 1995 vorderde Deutsche Post betaling van 3 668 916 DEM.

Daar CKG weigerde het gevraagde bedrag te betalen, werd de zaak aanhangig gemaakt bij het Landgericht Frankfurt am Main.

Zaak C-147/97

Gesellschaft für Zahlungssysteme mbH («GZS») is de belangrijkste "processor" van transacties met Eurocardkredietkaarten in Duitsland. In het kader van haar processing-werkzaamheden stelt GZS voor de houders van die kaarten en voor de aangesloten ondernemingen de maandelijkse afrekeningen op, die als brievenpost worden verstuurd.

Sinds de zomer van 1995 zendt GZS haar Deense contractpartner via elektronische weg de noodzakelijke gegevens voor het opstellen van de afrekeningen voor ongeveer zeven miljoen kredietkaarthouders voor verzending door de Deense post. Deze geeft ze door aan Deutsche Post voor verdere verzending in Duitsland en bezorging aan in die lidstaat gedomicilieerde geadresseerden. De Deense posterijen ontvangen het in Denemarken gebruikelijke port voor internationale post, dat lager is dan het binnenlandse tarief in Duitsland. Zij betalen Deutsche Post de "eindkosten" van 0,36 DEM per brief.

Deutsche Post vorderde van GZS binnenlandse port ten bedrage van 623 984 DEM. Daar GZS weigerde het gevorderde bedrag te betalen, werd de zaak aanhangig gemaakt bij het Landgericht Frankfurt am Main.

Het Landgericht Frankfurt am Main verwierp de twee beroepen van Deutsche Post. In hoger beroep betwijfelde het Oberlandesgericht Frankfurt am Main, of het Wereldpostverdrag (WPV, in Duits recht omgezet bij een wet van 1989), dat de verdragsluitende staten machtigt in geval van remailing de binnenlandse tarieven toe te passen, verenigbaar was met het gemeenschapsrecht. De Duitse rechter schorste de behandeling van de zaak en stelde het Hof van Justitie prejudiciële vragen.

Het arrest van het Hof van Justitie

De Duitse rechter wenst te vernemen, of de uitoefening door een lichaam als Deutsche Post van het recht uit hoofde van het WPV om op massale afgiften bij de posterijen van een andere lidstaat zijn binnenlandse posttarieven toe te passen, indruist tegen de bepalingen van het EG-Verdrag, met name die betreffende ondernemingen die door een lidstaat zijn belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang en betreffende het misbruik van machtspositie.

Het Hof merkt allereerst op, dat een lichaam als Deutsche Post, waaraan het alleenrecht op het inzamelen, vervoeren en bestellen van poststukken is verleend, moet worden beschouwd als een onderneming waaraan de betrokken lidstaat uitsluitende rechten heeft verleend, in de zin van het EG-Verdrag.

Vervolgens herinnert het Hof eraan, dat volgens vaste rechtspraak een onderneming die op een wezenlijk deel van de gemeenschappelijke markt een wettelijk monopolie bezit, kan worden geacht een machtspositie in de zin van het EG-Verdrag in te nemen.

Volgens het Hof is één van de basisbeginselen van het WPV de verplichting van de posterijen van de verdragsluitende staat van bestemming om internationale post aan de geadresseerden op hun grondgebied te verzenden en te bestellen en daartoe de snelste middelen van hun brievenpost te gebruiken. De nakoming van de verplichtingen uit het WPV vormt voor de posterijen van de lidstaten als zodanig een dienst van algemeen economisch belang in de zin van het EG-Verdrag. Krachtens de Duitse wettelijke regeling is Deutsche Post met het beheer van die dienst belast.

Krachtens het WPV hebben de posterijen van de verdragsluitende staten in het bijzonder het recht in bepaalde gevallen op de zendingen hun binnenlandse posttarieven toe te passen.

De toekenning aan een lichaam als Deutsche Post van het recht om in dergelijke gevallen internationale zendingen als binnenlandse post te behandelen, schept een situatie waarin dat lichaam ten nadele van de gebruikers van de postdienst misbruik zou kunnen maken van de machtspositie die voortvloeit uit het haar verleende alleenrecht om die zendingen aan de betrokken geadresseerden te verzenden en te bestellen.

Derhalve moet worden onderzocht, in hoeverre de uitoefening van een dergelijk recht noodzakelijk is om een dergelijk lichaam in staat te stellen om zijn taak van algemeen belang op grond van de verplichtingen uit het WPV te vervullen en in het bijzonder dit onder economisch aanvaardbare omstandigheden te doen.

De verplichting om aan geadresseerden op Duits grondgebied zendingen te verzenden en te bestellen, die massaal bij de posterijen van andere lidstaten zijn afgegeven door eveneens op dat grondgebied gedomicilieerde afzenders, zonder dat het betrokken lichaam de mogelijkheid wordt geboden om vergoeding te verkrijgen voor alle door die verplichting veroorzaakte kosten, kan de vervulling van die taak van algemeen belang onder evenwichtige economische omstandigheden in gevaar brengen.

De behandeling van grensoverschrijdende post als binnenlandse post, en bijgevolg de heffing van de binnenlandse posttarieven, moet naar gemeenschapsrecht worden beschouwd als een maatregel die gerechtvaardigd is om Deutsche Post de haar door het WPV opgedragen taak van algemeen belang onder evenwichtige economische omstandigheden te laten vervullen.

Voor zover een deel van de kosten voor verzending en bestelling wordt gecompenseerd door de betaling van eindkosten door de posterijen van andere lidstaten, vereist de nakoming van de uit het WPV voortvloeiende verplichtingen door een lichaam als Deutsche Post daarentegen niet, dat op de massaal bij die posterijen afgegeven zendingen het volledige binnenlandse posttarief wordt toegepast. De uitoefening door een dergelijk lichaam van het recht om het volledige binnenlandse posttarief te eisen, terwijl de afzenders geen andere keuze hebben dan het volledige binnenlandse tarief te betalen, kan worden beschouwd als misbruik van een machtspositie in de zin van het communautaire mededingingsrecht.

Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt. Beschikbare talen: alle officiële talen.

De integrale tekst van het arrest is vanaf hedenmiddag circa 15.00 uur op onze Internetpagina www.curia.eu.int te raadplegen.

Voor nadere informatie kunt u zich wenden tot J.-M. Rachet, tel. (00 352) 4303-3205 fax (00 352) 4303-2034.