Het Hof vervolledigt zijn rechtspraak betreffende verordening nr. 1408/71 inzake de aansluiting van werknemers bij een socialezekerheidsregeling door aan de E 101-verklaring bindende kracht toe te kennen.
Fitzwilliam Executive Search Ltd (FTS), een te Dublin gevestigde vennootschap naar Iers recht, is werkzaam als uitzendbureau. In die hoedanigheid stelt zij zowel in Ierland als in Nederland in Ierland woonachtige Ierse onderdanen te werk.
Alle arbeidsovereenkomsten zijn overeenkomsten naar Iers recht. De betrokken werknemers zijn, ook gedurende de periode van detachering in Nederland, bij de Ierse socialezekerheidsregeling aangesloten. Die aansluiting wordt bevestigd door een door het Ierse Ministerie van Sociale zaken afgegeven E 101-verklaring.
Met name omdat FTS tussen 1993 en 1996 in Nederland meer omzet had behaald dan in Ierland, verlangde de Nederlandse belastingdienst, dat zij voor de in Nederland tewerkgestelde werknemers in dat land de werkgeverspremies betaalde.
FTS betwistte dit besluit voor de Arrondissementsrechtbank, die het Hof vragen over de toepassing van het gemeenschapsrecht ter zake heeft voorgelegd.
De communautaire regeling over de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers bepaalt als algemene regel, dat dezen zijn onderworpen aan de socialezekerheidsregeling van de lidstaat op het grondgebied waarvan zij werken (ook al wonen die werknemers op het grondgebied van een andere lidstaat of is hun werkgever op het grondgebied van een andere lidstaat gevestigd).
Deze regel (de zogenoemde "werkstaatregel") bevat één uitzondering voor werknemers die op het grondgebied van een andere lidstaat worden gedetacheerd, om daar voor rekening van de onderneming en voor een duur van niet meer dan twaalf maanden werkzaamheden te verrichten.
Wat de noodzakelijke voorwaarden voor de toepassing van deze uitzondering betreft, herinnert het Hof eerst aan het doel van de communautaire regeling: werknemers die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, aan één socialezekerheidsregeling te onderwerpen, teneinde hun vrije verkeer niet te belemmeren en de uitoefening van de vrije dienstverrichting door de ondernemingen te vergemakkelijken.
Het Hof noemt nog andere voorwaarden voor de toepassing van deze uitzondering en gaat vervolgens in op de vragen betreffende, met name, de noodzaak van het bestaan en de aard van de banden van het uitzendbureau met het grondgebied van zijn lidstaat van vestiging.
Met zijn uitspraak dat een uitzendbureau op het grondgebied van zijn lidstaat van vestiging doorgaans activiteiten van betekenis moet verrichten, verplicht het Hof de bevoegde administratieve autoriteiten van de betrokken lidstaten ervoor te zorgen, dat de criteria in acht worden genomen op grond waarvan kan worden vastgesteld, of van een dergelijke activiteit sprake is (plaats van vestiging van de onderneming en haar hoofdkantoor; aantal administratieve personeelsleden dat in de lidstaat van vestiging respectievelijk de andere lidstaat werkt; plaats waar de gedetacheerde werknemers worden aangeworven; omzet die gedurende een voldoende representatieve periode in elk van de betrokken lidstaten is behaald enz.).
Samenvattend is het Hof van oordeel, dat een uitzendbureau dat werknemers vanuit een lidstaat ter beschikking stelt van op het grondgebied van een andere lidstaat gevestigde ondernemingen, om aanspraak te kunnen maken op het door de communautaire regeling geboden voordeel, zijn activiteiten gewoonlijk in eerstgenoemde lidstaat moet verrichten, hetgeen het geval is wanneer het aldaar doorgaans activiteiten van betekenis verricht.
Met betrekking tot de door de bevoegde autoriteit van een lidstaat afgegeven E 101-verklaring, waarin wordt verklaard dat de werknemer aan zijn socialezekerheidsregeling onderworpen blijft, stelt het Hof ten slotte vast, dat de verkrijging van deze verklaring een vermoeden creëert, dat de aansluiting bij de betrokken regeling regelmatig is. Het Hof herinnert er namelijk aan, dat de organen van de lidstaten op grond van het beginsel van loyale samenwerking verplicht zijn, de juistheid van de gegevens in die verklaring te garanderen. In geval van betwisting kunnen de andere betrokken lidstaten de zaak voorleggen aan de Administratieve Commissie voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers en, eventueel, een niet-nakomingsprocedure voor het Hof inleiden.
Het Hof is derhalve van oordeel, dat de E 101-verklaring, afgegeven door de bevoegde autoriteit van een lidstaat, de socialezekerheidsorganen van andere lidstaten bindt, voor zover daarin wordt verklaard, dat de door een uitzendbureau gedetacheerde werknemers zijn aangesloten bij de socialezekerheidsregeling van de lidstaat waarin dit uitzendbureau is gevestigd. Wanneer de organen van andere lidstaten echter twijfelen aan de juistheid van de feiten waarop de verklaring berust, of over de juridische beoordeling van die feiten, en dus over de overeenstemming van de gegevens met de communautaire regeling, dient het afgevende orgaan de gegrondheid van die verklaring opnieuw te onderzoeken en ze in voorkomend geval in te trekken.
Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt. Deze persmededeling is beschikbaar in alle officiële talen.
De volledige tekst van het arrest is te vinden op de internetpagina van het Hof www.curia.eu.int. heden vanaf ongeveer 15.00 uur
Voor nadere informatie wende men zich tot J.-M. Rachet, tel. (00352) 4303 - 3205 fax (00352) 4303 - 2034.