Daar eerstgenoemde lidstaten zich aan laatstgenoemde moeten conformeren, dienen zij over meerdere jaren eigen BTW-middelen met vertragingsrente terug te betalen.
Diensten zijn onderworpen aan BTW onder de in de gemeenschapsregeling ("Zesde BTW-richtlijn") omschreven voorwaarden. Het gaat om economische activiteiten die worden verricht om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen.
Publiekrechtelijke lichamen zijn vrijgesteld; zij behoeven geen BTW te betalen voor zover zij de betrokken economische activiteiten als overheid verrichten in het kader van het specifiek voor hen geldende juridische regiem (zelfs indien zij daarvoor rechten, heffingen, bijdragen of retributies innen).
De Commissie verzoekt het Hof vast te stellen, dat Frankrijk, Nederland, Griekenland, Ierland en het Verenigd Koninkrijk het gemeenschapsrecht schenden door de tolgelden voor wegen en autosnelwegen niet aan BTW te onderwerpen.
Het Hof wijst om te beginnen op de zeer ruime werkingssfeer van deze regeling, die van toepassing is ongeacht het oogmerk of het resultaat van de betrokken economische activiteit. In die omstandigheden is het Hof van oordeel, dat de exploitanten van autosnelwegen wel degelijk een economische activiteit in de zin van de gemeenschapsregeling verrichten: zij stellen wegeninfrastructuur tegen vergoeding ter beschikking van de weggebruikers. Deze particuliere of publiekrechtelijke marktdeelnemers verrichten derhalve een dienst onder bezwarende titel. Het Hof erkent dus, dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de verrichte diensten - terbeschikkingstelling van wegeninfrastructuur - en de ontvangen tegenwaarde in geld, de betaling van tol.
Het Hof onderzoekt vervolgens, of deze vijf lidstaten in aanmerking komen voor de vrijstelling krachtens welke de publiekrechtelijke lichamen niet als belastingplichtigen worden aangemerkt voor de handelingen die zij als overheid verrichten.
Het Hof heeft geoordeeld, dat voor deze vrijstelling cumulatief aan twee voorwaarden moet zijn voldaan:
Het Hof stelt vast, dat zowel in Frankrijk, als in Ierland en als in het Verenigd Koninkrijk het aan weggebruikers ter beschikking stellen van wegeninfrastructuur tegen betaling van tol, althans gedeeltelijk, door particuliere marktdeelnemers wordt verricht. In die omstandigheden is de vrijstelling van BTW niet van toepassing.
Het Hof moet voor deze drie lidstaten uitmaken of, na een inbreuk op het gemeenschapsrecht is vastgesteld, Frankrijk, Ierland en het Verenigd Koninkrijk de ten onrechte niet geheven BTW moeten betalen zodat de Gemeenschap geen financieel verlies lijdt. De BTW is immers een van de eigen middelen van de Gemeenschappen, waarvan de regeling voorziet in het innen van vertragingsrente in geval van niet-betaling.
Met betrekking tot de financiële gevolgen van zijn beslissing stelt het Hof vast, dat de drie lidstaten de eigen BTW-middelen, vermeerderd met vertragingsrente, alsnog moeten betalen, doch slechts
gelet op de tijdstippen waarop de verschillende beroepen zijn ingesteld.
In Nederland en in Griekenland was of is het heffen van autowegentol nog steeds voorbehouden aan publiekrechtelijke lichamen, te weten het Wegschap Tunnel Dordtse Kil en het Nationaal Wegenbouwfonds; de Commissie heeft evenwel niet aangetoond, dat deze dit onder dezelfde voorwaarden deden als een particuliere marktdeelnemer. Daarom zijn Nederland en Griekenland niet veroordeeld.
N.B.: de zaken over de Portugese (C-276/98) en de Spaanse (C-83/99) tolgelden zijn nog aanhangig bij het Hof
Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt. Deze persmededeling is beschikbaar in de volgende talen: Frans, Engels, Nederlands en Grieks.
De volledige tekst van het arrest is te vinden op de internetpagina van het Hof www.curia.eu.int heden vanaf ongeveer 15.00 uur.
Voor nadere informatie wende men zich tot de heer J.-M. Rachet, Tel. (352) 4303 3205 fax (352) 4303 2034.