De verlaging van het bedrag van het pensioen dat overeenkomstig de pensioenregeling van een lidstaat aan een werknemer is toegekend, als gevolg van het feit dat overeenkomstig de regeling van een andere lidstaat een ander pensioen aan zijn echtgenoot is toegekend, is in strijd met het gemeenschapsrecht, wanneer het gezinsinkomen ongewijzigd blijft
Engelbrecht heeft in Nederland en in België als werknemer gewerkt. Van 1958 tot 1993 betaalde hij bijdragen aan de Belgische en aan de Nederlandse pensioenregeling.
In mei 1993 werd hij 65 jaar en ging met pensioen. Hij ontving zowel een Belgische als een Nederlandse ouderdomsuitkering.
Ingevolge de Nederlandse wetgeving ontvangt een gehuwde die duurzaam en gezamenlijk huishouding voert met een partner jonger dan 65 jaar een ouderdomspensioen tegen "vol" tarief.
In augustus 1994 bereikte mevrouw Engelbrecht de leeftijd van 65 jaar. Van dan af ontving zij een Nederlands ouderdomspensioen.
Tot dan ontving Engelbrecht van het Nederlandse socialezekerheidsorgaan een "maandelijkse toeslag voor zijn echtgenote", die hem vanaf dat ogenblik is ontnomen. Die wijzigingen hebben het gezinsinkomen evenwel niet gewijzigd.
De overeenkomstig de Nederlandse regeling aan de echtgenote van Engelbrecht uitgekeerde ouderdomsuitkering in aanmerking nemend, besloot de Belgische pensioenkas daarop het Belgische "gezinspensioen" (tarief 75 %) om te zetten in een "alleenstaandenpensioen" (tarief 60 %).
De Belgische pensioenkas paste daarbij de nationale anticumulatiewetgeving toe, krachtens welke werknemers geen recht hebben op een gezinspensioen, indien hun echtgenoot een door een andere kas uitgekeerd pensioen of een als zodanig geldende uitkering ontvangt.
De Belgische rechter waarbij het geschil tussen Engelbrecht en de Belgische pensioenkas aanhangig is gemaakt, stelt het Hof van Justitie vragen over de verenigbaarheid van die wettelijke regeling met het beginsel van het vrij van werknemers: levert een dergelijke nationale anticumulatiewetgeving een belemmering van het vrij verkeer van werknemers op?
Het Hof wijst er om te beginnen op, dat de lidstaten bevoegd blijven om hun stelsels van sociale zekerheid in te richten. Het oordeelt evenwel, dat de uitoefening van het recht van vrij verkeer niet mag leiden tot het verlies van voordelen op het gebied van de sociale zekerheid die door de wettelijke regeling van een lidstaat zijn gewaarborgd.
De uitoefening van het recht van vrij verkeer binnen de Gemeenschap nu kan worden belemmerd, indien een sociaal voordeel dat een werknemer geniet, teloorgaat of wordt verminderd enkel en alleen doordat rekening wordt gehouden met de krachtens de wetgeving van een andere lidstaat aan zijn echtgenoot toegekende soortgelijke uitkering, hoewel het totale gezinsinkomen niet is verhoogd.
Bijgevolg is een regeling die voorziet in de verlaging van het bedrag van een aan een werknemer toegekend pensioen, gelet op een pensioen dat krachtens de regeling van een andere lidstaat aan zijn echtgenoot is toegekend, in strijd met het gemeenschapsrecht, wanneer laatstbedoeld pensioen niet tot een verhoging van het totale gezinsinkomen leidt.
Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt. Deze persmededeling is beschikbaar in het Frans, het Engels en het Nederlands.
De volledige tekst van het arrest is te vinden op de internetpagina van het Hof www.curia.eu.int. heden vanaf ongeveer 15.00 uur.
Voor nadere informatie wende men zich tot de heer J. M. Rachet, tel (352) 4303 3205 fax (352) 4303 2034.