Het Hof van Justitie veroordeelt Frankrijk omdat het na 30 december 1999 heeft
geweigerd het embargo op de invoer van correct gemerkt of geëtiketteerd Brits
rundvlees op te heffen.
Het Hof beklemtoont evenwel het belang van een betrouwbaar traceringssysteem voor de
bescherming van de volksgezondheid. Het stelt bovendien vast dat bepaalde moeilijkheden bij
de toepassing van de communautaire beschikkingen het gevolg waren van een niet zeer
duidelijke wettelijke regeling.
Sinds 1990 hebben de Raad en de Commissie in het kader van een programma ter bestrijding van
boviene spongiforme encefalopathie (BSE) diverse maatregelen genomen. Op 27 maart 1996
werd, na de ontdekking van een mogelijk verband tussen deze ziekte en een variant van de ziekte
van Creutzfeld-Jacob bij de mens, een volledig embargo ingesteld op producten van runderen uit
het Verenigd Koninkrijk in al hun vormen. Dit embargo werd vanaf juni 1998 geleidelijk
opgeheven.
Eerst werd het embargo opgeheven voor vlees en vleesproducten afkomstig van runderen die in
Noord-Ierland in het kader van een regeling betreffende voor uitvoer erkende beslagen (Export
Certified Herds Scheme - ECHS -) waren geslacht, en vervolgens stelde een beschikking van 25
november 1998 de voorwaarden vast voor de uitvoer van rundvlees en producten van runderen
uit het Verenigd Koninkrijk die onder een aan de geboortedatum van de dieren gerelateerde
uitvoerregeling (Date-Based Export Scheme - DBES -) vielen.
De voorwaarden van deze regeling hadden betrekking op de identificatie en de traceerbaarheid
van de dieren; enkel dieren geboren na 1 augustus 1996 - datum waarop het gebruik van dierlijk
meel werd verboden - waarvan de herkomst en de afstamming duidelijk konden worden
getraceerd, mochten worden uitgevoerd.
Op 23 juli 1999 heeft de Commissie, na eerst de juiste toepassing van de voorschriften inzake
bescherming te hebben gecontroleerd, de datum waarop het embargo kon worden opgeheven
alsmede de invoer van rundvlees en daarvan afgeleide producten uit het Verenigd Koninkrijk
naar de lidstaten kon worden hervat vastgesteld op 1 augustus 1999.
Met een beroep op een advies van de Agence française de sécurité sanitaire des aliments (het
Franse agentschap voor voedselveiligheid) weigerde Frankrijk deze beschikking toe te passen
en liet het enkel de doorvoer van Brits rundvlees op zijn grondgebied toe.
Op 4 januari 2000 stelde de Commissie bij het Europees Hof van Justitie beroep in tot
vaststelling dat de Franse regering haar communautaire verplichtingen niet had nagekomen
doordat zij had geweigerd vanaf 1 augustus 1999 de verkoop in Frankrijk toe te laten van Brits
rundvlees dat aan de communautaire vereisten voldeed.
Volgens de Commissie waren de lidstaten verplicht de in de communautaire beschikkingen
vastgestelde datum voor hervatting van de uitvoer na te leven, en konden zij zich dus niet
verschuilen achter twijfels of uitleggingsproblemen om deze beschikkingen niet toe te passen.
Aangezien voor de betrokken producten een communautaire harmonisatie bestaat, in de zin van
een samenhangend en volledig systeem ter bescherming van de gezondheid van mens en dier,
was het embargo niet gerechtvaardigd.
De Franse regering was met name van mening dat de DBES-regeling onbetrouwbaar was, dat een
communautaire harmonisatie op het gebied van etikettering en traceerbaarheid van Brits
rundvlees en afgeleide producten op het grondgebied van de lidstaten ontbrak, en dat de
programma's voor opsporingstests niet voldeden, zodat zij het embargo niet kon opheffen.
Dat de doeltreffendheid van de DBES-regeling in twijfel wordt getrokken, houdt in dat ook de
wettigheid van de communautaire beschikkingen waarbij deze regeling is ingevoerd, ter discussie
wordt gesteld. De Franse regering had echter in voorkomend geval destijds de passende
beroepsmogelijkheden moeten aanwenden om de wettigheid te laten toetsen van de handelingen
van de gemeenschapsinstellingen (de oorspronkelijke beschikking tot invoering van de
DBES-regeling dan wel de beschikking van 23 juli 1999 tot opheffing van het embargo); thans
is zulks in het kader van een niet-nakomingsprocedure tegen die lidstaat niet meer mogelijk.
Wat de traceerbaarheid van producten betreft, die een essentiële voorwaarde van de
DBES-regeling is en die volgens Frankrijk niet verder zou reiken dan de Britse uitsnijderijen,
beklemtoont het Hof dat deze noodzakelijk is tot aan het verkooppunt, zodat een partij met een
dier dat niet aan de voorwaarden van de DBES-regeling voldoet uit de markt kan worden
genomen.
Het Hof stelt echter vast dat deze traceerbaarheid op 23 juli 1999, datum van de beschikking van
de Commissie tot opheffing van het embargo, niet was verzekerd, met name niet voor
vleesproducten en DBES-producten die worden uitgesneden, be- of verwerkt, dan wel
herverpakt.
Tussen het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en de Commissie werd op 24 november 1999 een
memorandum van overeenstemming gesloten. Daarin was bepaald dat de rechtstreeks in
Frankrijk aangevoerde producten aan een specifieke identificatie konden worden onderworpen.
De andere lidstaten moesten dwingende maatregelen treffen om alle uit Groot-Brittannië
verzonden vlees of afgeleide producten te merken en te etiketteren en om ervoor te zorgen dat
na het uitsnijden, het be- of verwerken dan wel het herverpakken op hun grondgebied deze
merking behouden bleef. De verbetering van het traceringssysteem was afhankelijk van de
wederzijdse bijstand tussen lidstaten, hoewel bepaalde lidstaten duidelijk te kennen hadden
gegeven dat zij een afzonderlijke merking van Brits rundvlees uitsloten.
De in het kader van de DBES-regeling vastgestelde communautaire regeling inzake
traceerbaarheid was in feite niet dwingend. Andere communautaire voorschriften voorzagen
voorts enkel in een mogelijkheid voor de lidstaten om een etiketteringsregeling voor rundvlees
op te leggen. Eerst op 17 juli 2000 werd een alomvattende verplichte tracerings- en
etiketteringsregeling ingevoerd voor vanaf 1 september 2000 geslachte dieren.
Toen de Commissie op 23 juli 1999 besloot het embargo op te heffen, stond het dus aan de
lidstaten om de maatregelen te treffen die nodig waren voor de merking en de traceerbaarheid.
Volgens het Hof zijn de argumenten van Frankrijk op dit punt terzake dienend, voorzover zij
betrekking hebben op de aan de DBES-regeling onderworpen Britse runderproducten die op het
grondgebied van een andere lidstaat zijn uitgesneden, be- of verwerkt, dan wel herverpakt en
vervolgens naar Frankrijk zijn uitgevoerd, zonder dat zij zijn voorzien van een speciaal merk aan
de hand waarvan zij, wanneer partijen eventueel uit de markt worden genomen, kunnen wordengeïdentificeerd. Het Hof stelt echter vast dat de Commissie niet bewijst dat Frankrijk zich om
die reden heeft verzet tegen de invoer van vlees of producten van runderen uit andere lidstaten,
en verwerpt het beroep op dat punt.
Het Hof oordeelt daarentegen dat Frankrijk zijn verplichtingen niet is nagekomen, doordat het
de verkoop op zijn grondgebied niet heeft toegelaten van onder de DBES-regeling vallende
producten die correct zijn gemerkt of geëtiketteerd. De voorschriften inzake traceerbaarheid
bestonden immers reeds sinds 1 juni 1998, dit wil zeggen sinds de invoering van de
ECHS-regeling. Sinds het memorandum van overeenstemming van 24 november 1999 was
Frankrijk volledig op de hoogte van zijn verplichtingen en kon het de traceerbaarheid van
rechtstreeks op zijn grondgebied aangevoerde producten regelen. Na verloop van een redelijke
termijn moest de Franse regering het embargo opheffen, en volgens het Hof is zij dus haar
verplichtingen niet nagekomen vanaf 30 december 1999, de door de Commissie vastgestelde
uiterste datum waarop Frankrijk aan zijn verplichtingen moest voldoen.
Aangezien het beroep van de Commissie echter niet in zijn geheel is toegewezen, en voorts
bepaalde toepassingsproblemen het gevolg waren van een niet zeer duidelijke
gemeenschapsregeling, beslist het Hof dat Frankrijk twee derde en de Commissie een derde van
de proceskosten zullen dragen.
Hof van Justitie niet bindt. Deze persmededeling is beschikbaar in alle talen.
De volledige tekst van het arrest is te vinden op de
Voor nadere informatie wende men zich tot Zaïra Penders
Beelden van de uitspraak zijn beschikbaar op Europe by Satellite |