HET HOF VAN JUSTITIE WIJST VANDAAG DRIE ARRESTEN OVER DE BIJZONDERE
AANDELEN (GOLDEN SHARES) BIJ DE PRIVATISERING VAN ONDERNEMINGEN.
DE FRANSE EN PORTUGESE REGELINGEN WORDEN VEROORDEELD, DE BELGISCHE REGELING
WORDT GELDIG VERKLAARD
Deze nationale regelingen vormen in beginsel een uitzondering op het
vrije verkeer van kapitaal en bijgevolg op de vrijheid van vestiging. Zij
kunnen volgens het Hof alleen gerechtvaardigd zijn wanneer het nagestreefde
doel van algemeen of strategisch belang is en de maatregelen zijn gebaseerd
op precieze, vooraf bekende criteria waarop rechterlijke controle mogelijk
is, en niet kunnen worden vervangen door minder dwingende maatregelen.
In de loop van 1998 en 1999 heeft de Commissie beroepen wegens niet-nakoming
ingesteld tegen Portugal, Frankrijk en België omdat de regelingen van deze
landen inzake de beperking van deelnemingen bij privatisering haar in strijd
leken te zijn met de uitoefening van die fundamentele vrijheden van het gemeenschapsrecht.
- Voor Portugal gaat het over wettelijke en bestuursrechtelijke
bepalingen inzake privatiseringen die de maximale buitenlandse deelneming beperken
en een procedure van voorafgaande goedkeuring door de minister van Financiën
instellen wanneer een koper 10 % van het kapitaal van een geprivatiseerde
onderneming verwerft. Bepaalde ondernemingen uit de bank-, verzekerings-, energie- en
transportsector zijn betrokken.
- Aan Frankrijk wordt verweten dat het decreet van 1993
de Staat een bijzonder aandeel in de vennootschap Elf-Aquitaine verleent waardoor
de minister van Economische Zaken een verwerving van effecten of rechten die
geldende maxima voor aandelenbezit overschrijden, vooraf moet goedkeuren en
de mogelijkheid heeft zich te verzetten tegen de overdracht of het in zekerheid
geven van activa. Deze vennootschap is werkzaam op het gebied van de aardoliebevoorrading
van Frankrijk.
- In België, ten slotte, verlenen twee koninklijke
besluiten van 1994 de Staat een bijzonder aandeel in de Nationale Maatschappij
der Pijpleidingen en in de vennootschap Distrigas, waardoor de minister voor
Energie zich kan verzetten tegen de overdracht van technische installaties en
tegen bijzondere, gerichte beheersmaatregelen betreffende de activa van de vennootschap,
die de nationale bevoorrading met aardgas in gevaar kunnen brengen.
Het Hof van Justitie brengt in de eerste plaats in herinnering dat het
EG-Verdrag elke beperking van het kapitaalverkeer tussen lidstaten onderling
en tussen lidstaten en derde landen verbiedt en dat de richtlijn van
de Raad van 1988 voor de uitvoering van het vrije verkeer van kapitaal, een
definitie geeft van investeringen in de vorm van deelnemingen die als met de
bepalingen van het Verdrag verenigbare kapitaalbewegingen kunnen worden beschouwd.
Tegen de achtergrond van dit beginsel onderzoekt het Hof of de respectieve
bijzondere aandelen van elk van de drie landen aan deze eisen voldoen; het gaat
hierbij om:
- het verbod voor onderdanen van een lidstaat om te
investeren boven een vastgesteld aantal aandelen (in Portugal);
- de voorafgaande vergunning of kennisgeving bij overschrijding
van een maximum van deelneming of van stemrechten (in Frankrijk en Portugal);
- of een recht van verzet a posteriori tegen beslissingen
tot overdracht (in Frankrijk en België).
Het Hof komt allereerst tot de bevinding dat regelingen die het verwerven
van aandelen in de betrokken ondernemingen kunnen blokkeren en investeerders
uit andere lidstaten kunnen afschrikken, het vrije verkeer van kapitaal illusoir
dreigen te maken en wel degelijk een beperking van het kapitaalverkeer vormen.
Kunnen deze beperkingen worden aanvaard?
Het Hof onderzoekt in de eerste plaats de Portugese regeling en stelt vast
dat die investeerders uit andere lidstaten kennelijk discrimineert: bijgevolg
beperkt deze regeling het vrije verkeer van kapitaal, hetgeen het Hof uiteraard
veroordeelt.
Het Hof gaat vervolgens na of de rechtvaardiging die de staten voor de bij deze
regelingen ingevoerde beperkingen aangeven, namelijk dat het noodzakelijk is
enige controle te behouden in ondernemingen die werkzaam zijn op gebieden van
algemeen of strategisch belang, kan worden aanvaard. Het vrije verkeer van
kapitaal kan door een nationale regeling immers alleen volgens bepaalde modaliteiten
worden beperkt onder de dubbele voorwaarde dat de regeling is vastgesteld om
dwingende redenen van algemeen belang en evenredig is met het nagestreefde doel,
met andere woorden wanneer dit doel niet met minder restrictieve maatregelen
kan worden bereikt, en wordt bepaald aan de hand van objectieve en door de betrokken
ondernemingen gekende criteria. Deze ondernemingen moeten in voorkomend geval
kunnen opkomen tegen de beslissingen van de Staat.
Ofschoon het door Frankrijk nagestreefde doel (de verzekering van de bevoorrading
met aardolieproducten in geval van crisis) een legitiem algemeen belang is,
is het Hof van mening dat de betrokken maatregelen kennelijk verder gaan
dan hetgeen noodzakelijk is om het gestelde doel te bereiken. Aangezien
de gelaakte bepalingen immers niet vermelden onder welke bijzondere en objectieve
omstandigheden een voorafgaande goedkeuring of een recht van verzet a posteriori
zal worden toegekend of afgewezen, zijn zij in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
Voorts veroordeelt het Hof een dergelijke vaagheid en een zo ruime discretionaire
bevoegdheid, die een ernstige inbreuk vormt op het grondbeginsel van het
vrije verkeer van kapitaal.
Daarentegen is het Hof van mening dat zowel de rechtvaardiging van het
door België nagestreefde doel (het verzekeren van een minimale bevoorrading
met gas bij daadwerkelijke en ernstige bedreiging) als de voor de verwezenlijking
daarvan vastgestelde maatregelen verenigbaar zijn met de grondbeginselen
van het gemeenschapsrecht. Een voorafgaande goedkeuring wordt immers
niet vereist en voor het ingrijpen van de Belgische overheid bij de overdracht
van installaties en voor de eventuele tussenkomst in het beheer gelden strikte
termijnen in het kader van een procedure van formele, nauwkeurige motivering
waarop een doeltreffende rechterlijke controle mogelijk is. Ten slotte heeft
de Commissie niet aangetoond dat een minder dwingende regeling in de plaats
zou kunnen treden van deze bepalingen.
Aangaande het argument inzake de vrijwaring van de financiële belangen
van de Portugese Republiek herinnert het Hof aan vaste rechtspraak volgens
welke dergelijke overwegingen van economische aard ter ondersteuning van een
procedure van voorafgaande goedkeuring geen geldige rechtvaardigingsgrond kunnen
zijn voor de beperking van het vrije verkeer. Het Hof stelt derhalve de niet-nakoming
vast met betrekking tot de betrokken Portugese maatregelen.
In de laatste plaats preciseert het Hof dat, aangezien de betrokken regelingen
beperkingen van het vrije verkeer van kapitaal inhouden die onlosmakelijk zijn
verbonden met belemmeringen van de vrijheid van vestiging waarvan zij het gevolg
zijn, het niet noodzakelijk lijkt die regelingen afzonderlijk te onderzoeken
tegen de achtergrond van de verdragsregels inzake de vrijheid van vestiging.
Wat de zaak tegen het Koninkrijk België betreft, zou zelfs in de veronderstelling
dat de beschermende maatregelen de vrijheid van vestiging beperken, een dergelijke
beperking gerechtvaardigd zijn om dezelfde redenen als die waarom de beperking
van het vrije verkeer van kapitaal gerechtvaardigd is.
Hof van Justitie niet bindt. Deze persmededeling is beschikbaar in alle talen. De volledige tekst van het arrest is te vinden op de |