Afdeling Pers en Voorlichting

PERSCOMMUNIQUÉ N° 66/02

11 juli 2002

Arrest van het Hof in zaak C-60/00


Mary Carpenter/Secretary of State for the Home Department

EEN ONDERDAAN VAN EEN LIDSTAAT, GEVESTIGD IN DEZE STAAT, DIE EEN TRANSNATIONALE ECONOMISCHE ACTIVITEIT VAN DIENSTVERLENING VERRICHT, KAN ZICH OP HET GEMEENSCHAPSRECHT BEROEPEN VOOR DE TOEKENNING VAN EEN RECHT VAN VERBLIJF IN DIE STAAT AAN ZIJN ECHTGENOOT, DIE ONDERDAAN IS VAN EEN DERDE LAND

Het besluit tot uitzetting van mevrouw Carpenter eerbiedigt niet het juiste evenwicht tussen het recht op eerbiediging van haar gezinsleven en de verdediging van de openbare orde en veiligheid.

Mevrouw M. Carpenter, van Filipijnse nationaliteit, heeft in 1994 de vergunning gekregen om het Verenigd Koninkrijk als bezoeker binnen te komen voor de duur van zes maanden. Zij is langer dan zes maanden gebleven zonder een verlenging aan te vragen, en is in mei 1996 gehuwd met de heer P. Carpenter, een Brits onderdaan.

De heer Carpenter exploiteert een bedrijf dat advertentieruimte in medische en wetenschappelijke tijdschriften verkoopt en de uitgever van deze tijdschriften allerlei diensten op het gebied van administratie en publicatie van advertenties aanbiedt. Het bedrijf is gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, waar ook sommige van zijn klanten zijn gevestigd, maar een belangrijk deel van zijn activiteit betreft adverteerders die in andere lidstaten zijn gevestigd. Daartoe begeeft de heer Carpenter zich naar die lidstaten voor de behoeften van zijn bedrijf.

In juli 1996 heeft mevrouw Carpenter bij de Secretary of State een verblijfsvergunning als echtgenoot van een Brits onderdaan aangevraagd. De bevoegde autoriteit heeft die aanvraag verworpen, en jegens haar een besluit tot uitzetting genomen, op grond dat zij de duur van haar oorspronkelijke vergunning tot binnenkomst niet in acht had genomen.

Mevrouw Carpenter betwist dit besluit. Het inmiddels aangezochte Immigration Appeal Tribunal heeft de behandeling van de zaak geschorst en zich tot het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gewend met de vraag, of het gemeenschapsrecht de echtgenote - onderdaan van een derde land - van een onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie een recht van verblijf in het Verenigd Koninkrijk, de lidstaat van herkomst van de heer Carpenter, kan verlenen.

Voor het Hof rezen twee vragen:

1. Is het gemeenschapsrecht op deze situatie van toepassing, is er met andere woorden een aanknoping?

Het staat vast, dat de beroepsactiviteit van de heer Carpenter erin bestaat, tegen vergoeding diensten te verrichten ten behoeve van onder meer in andere lidstaten gevestigde adverteerders. Hij reist beroepshalve naar die andere lidstaten of verricht grensoverschrijdende diensten vanuit het Verenigd Koninkrijk.

De heer Carpenter maakt dus gebruik van zijn recht op het vrij verrichten van diensten. De communautaire richtlijn inzake de opheffing van beperkingen van de verplaatsing en het verblijf van de werknemers van de lidstaten voor het verrichten van diensten, regelt echter de situatie van binnenkomst en verblijf, in dit kader, op het grondgebied van een andere lidstaat, maar niet het recht van verblijf van de gezinsleden van een dienstverrichter in de lidstaat van herkomst van deze laatste.

2. Kan uit het gemeenschapsrecht een recht van verblijf ten gunste van de echtgenoot worden afgeleid?

Het Hof herinnert eraan, dat de gemeenschapswetgever heeft erkend dat het belangrijk is, het gezinsleven van de onderdanen van de lidstaten te beschermen, teneinde de belemmeringen voor de uitoefening van de door het EG-Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheden op te heffen.

Het staat echter vast, dat de scheiding van de echtelieden als gevolg van de uitzetting van mevrouw Carpenter schade zou berokkenen aan hun gezinsleven en, bijgevolg, aan de voorwaarden voor de uitoefening van een fundamentele vrijheid door de heer Carpenter. Deze vrijheid zou immers haar volle werking niet kunnen ontplooien, indien de heer Carpenter door obstakels die in zijn land van herkomst aan de toegang en het verblijf van zijn echtgenoot in de weg worden gelegd, zou worden weerhouden om ze uit te oefenen.

Dienaangaande wijst het Hof erop, dat een lidstaat zich ter rechtvaardiging van een nationale maatregel die de uitoefening van de vrijheid van dienstverrichting kan belemmeren, slechts op redenen van algemeen belang kan beroepen, wanneer die maatregel in overeenstemming is met de fundamentele rechten waarvan het Hof de eerbiediging verzekert.

Het besluit tot uitzetting van mevrouw Carpenter vormt een inmenging in de uitoefening, door de heer Carpenter, van zijn recht op eerbiediging van zijn gezinsleven, erkend door het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dat deel uitmaakt van de grondrechten die door de communautaire rechtsorde worden beschermd. Dienaangaande wijst het Hof erop, dat het recht van een buitenlander om een bepaald land binnen te komen of er te verblijven, door dat verdrag niet wordt gewaarborgd, maar dat het uitsluiten van die persoon uit een land waar zijn naaste verwanten wonen, in bepaalde gevallen een inmenging in het recht op eerbiediging van het gezinsleven kan zijn.

In dit precieze geval eerbiedigt het besluit tot uitzetting van mevrouw Carpenter niet het juiste evenwicht tussen de betrokken belangen, namelijk enerzijds het recht van de heer Carpenter op eerbiediging van zijn gezinsleven, en anderzijds de verdediging van de openbare orde en veiligheid.

Hoewel de echtgenote van de heer Carpenter de immigratiewetten van het Verenigd Koninkrijk heeft overtreden door, na het verstrijken van haar vergunning om te verblijven als bezoeker, het nationale grondgebied niet te verlaten, zijn op haar gedrag sedert haar aankomst in het Verenigd Koninkrijk in september 1994 geen andere aanmerkingen gemaakt die doen vrezen dat zij in de toekomst een gevaar voor de openbare orde en veiligheid oplevert. Bovendien staat vast, dat het in 1996 in het Verenigd Koninkrijk voltrokken huwelijk van de echtelieden Carpenter een authentiek huwelijk is, en dat mevrouw Carpenter er nog steeds een werkelijk gezinsleven leidt en er met name zorgt voor de kinderen uit een eerste huwelijk van haar echtgenoot.


In die omstandigheden vormt het besluit tot uitzetting van mevrouw Carpenter een met het nagestreefde doel onevenredige inmenging.

Het Hof concludeert dus, dat het in het EG-Verdrag bedoelde beginsel van het vrij verrichten van diensten, gelezen tegen de achtergrond van het fundamentele recht op eerbiediging van het gezinsleven, zich ertegen verzet dat een lidstaat van herkomst van een in diezelfde lidstaat gevestigde dienstverrichter die diensten verricht ten behoeve van personen die in andere lidstaten zijn gevestigd, het verblijf op zijn grondgebied weigert aan de echtgenoot van die dienstverrichter, die onderdaan is van een derde land.


Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het
Hof van Justitie niet bindt.
Deze persmededeling is beschikbaar in het Frans, Duits, Engels, Spaans, Grieks, Italiaans, Nederlands en Portugees.

De volledige tekst van het arrest is te vinden op de
internetpagina van het Hof
www.curia.eu.int . heden vanaf ongeveer 15.00 uur.

Voor nadere informatie wende men zich tot Zaïra Penders
tel (352) 4303 3127 fax (352) 4303 3656