BELANGRIJK: Dit communiqué wordt verspreid door de Afdeling pers en voorlichting en bindt het Hof niet. De hierna volgende samenvatting van het arrest moet worden gelezen in het licht van de volledige tekst van het arrest. Voor nadere informatie alsmede voor een exemplaar van het arrest wende men zich tot de heer Tom Kennedy - tel (*352) 4303 3355
Het Hof, verklaart voor recht:
"Artikel 6, lid 1, derde streepje, van besluit nr. 1/80 van 19 september 1980 van de Associatieraad betreffende de ontwikkeling van de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, moet aldus worden uitgelegd, dat een Turks werknemer die gedurende meer dan vier jaar legaal op het grondgebied van een Lid-Staat heeft gewerkt, vrijwillig besluit zijn arbeid op te geven om in dezelfde Lid-Staat nieuw werk te zoeken en er niet in slaagt
onmiddellijk een andere arbeidsverhouding aan te gaan, recht heeft gedurende een redelijke termijn in die Lid-Staat te verblijven om nieuwe arbeid in loondienst te zoeken, voor zover hij tot de legale arbeidsmarkt van de betrokken Lid-Staat blijft behoren en, in voorkomend geval, de voorschriften van de in die staat vigerende regeling naleeft, bijvoorbeeld door zich als werkzoekende in te schrijven en zich ter beschikking van het arbeidsbureau te stellen. Het staat aan de betrokken Lid-Staat en, bij gebreke van een regeling dienaangaande, aan de aangezochte nationale rechter om een dergelijke redelijke termijn te bepalen, die evenwel toereikend moet zijn om de reële kansen van de belanghebbende om nieuwe arbeid te vinden niet in gevaar te brengen.".
R. Tetik, Turks onderdaan, heeft vanaf september 1980 op verschillende Duitse zeeschepen als zeeman legale arbeid verricht.
Met het oog op de uitoefening van deze werkzaamheid kreeg hij van de Duitse autoriteiten opeenvolgende verblijfstitels, steeds voor bepaalde tijd en beperkt tot het verrichten van arbeid in de zeevaart. De laatste verblijfstitel was geldig tot 4 augustus 1988 en vermeldde, dat deze aan het einde van Tetik's werkzaamheden bij de Duitse zeevaart zou vervallen.
Op 20 juli 1988 gaf Tetik vrijwillig zijn arbeid als zeeman op.
Op 1 augustus 1988 begaf hij zich naar Berlijn, waar hij dezelfde dag een verblijfstitel voor onbepaalde tijd aanvroeg met het oog op de uitoefening van bezoldigde arbeid aan land. Deze aanvraag is door de bevoegde autoriteiten van het Land Berlin afgewezen. De wettigheid van de desbetreffende beschikking is door het Verwaltungsgericht en door het Oberverwaltungsgericht Berlin bevestigd.
Tetik die geen werk heeft sinds hij zijn arbeid bij de Duitse zeevaart heeft opgegeven, maakte het geschil bij het Bundesverwaltungsgericht aanhangig.
Deze rechterlijke instantie stelde vast, dat de weigering de verblijfsvergunning te verlengen in overeenstemming was met het Duitse recht, doch vroeg zich tegelijk af, of voor Tetik een gunstiger beslissing mogelijk was op grond van artikel 6 van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije en verzocht het Hof om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 6 van dit besluit.
Op 12 september 1963 is te Ankara de overeenkomst ondertekend waarbij een associatie tot stand is gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije. Deze overeenkomst is namens de Gemeenschap gesloten bij besluit 64/732/EEG van de Raad van 23 december 1963.
Volgens deze overeenkomst komen "de overeenkomstsluitende partijen (...) overeen zich te laten leiden door de artikelen 48, 49 en 50 van het Verdrag tot oprichting van de Gemeenschap, ten einde onderling geleidelijk het vrije verkeer van werknemers tot stand te brengen." De bij de overeenkomst ingestelde Associatieraad heeft op 19 september 1980 besluit nr. 1/80 betreffende de ontwikkeling van de Associatie EEG-Turkije vastgesteld.
Dit besluit garandeert Turkse werknemers niet een volledig vrij verkeer binnen de Gemeenschap. Zij laat namelijk de bevoegdheid van de Lid-Staten intact om zowel voor de toegang van Turkse onderdanen tot hun grondgebied als voor hun toelating tot een eerste tewerkstelling een vergunning te eisen, doch het verleent de Turkse werknemers bepaalde rechten in de Lid-Staat op het grondgebied waarvan zij wettig zijn binnengekomen en gedurende een bepaalde tijd legaal hebben gewerkt. Ingevolge artikel 6 van besluit nr. 1/80 genieten de Turkse werknemers die reeds tot de legale arbeidsmarkt van een Lid-Staat behoren, aldus het recht om arbeid in loondienst te blijven verrichten en, na vier jaar legale arbeid, het recht van vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te hunner keuze.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof impliceren de bij artikel 6 van besluit nr. 1/80 op vlak van arbeid aan de Turkse werknemer verleende rechten noodzakelijkerwijs dat de belanghebbende een recht van verblijf heeft. Deze bepaling heeft rechtstreekse werking in de Lid-Staten, zodat de Turkse werknemer die aan de voorwaarden van dit artikel voldoet, zich voor de nationale rechter daarop kan beroepen.
Het Hof stelt allereerst vast, dat het in casu gaat om de situatie van een Turks werknemer die, doordat hij gedurende nagenoeg acht jaar legale arbeid in een Lid-Staat had verricht, overeenkomstig artikel 6, lid 1, derde streepje, van besluit nr. 1/80 recht had op "vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze" in die Lid-Staat.
Uit de tekst zelf van deze bepaling blijkt namelijk dat de Turkse werknemer niet alleen het recht heeft om op een reeds bestaand arbeidsaanbod te reageren, maar ook het onvoorwaardelijke recht om elke willekeurige arbeid in loondienst naar zijn keuze te zoeken en te aanvaarden, zonder dat hem enige voorrang van de werknemers van de Lid-Staten kan worden tegengeworpen.
Verder herinnert het Hof eraan, dat het met betrekking tot het vrij verkeer van werknemers die onderdaan van de Lid-Staten zijn, reeds heeft verklaard, dat artikel 48 van het Verdrag impliceert, dat laatstgenoemden het recht hebben om in andere Lid-Staten te verblijven ten einde er werk te zoeken, en over een redelijke termijn te beschikken om zich op de hoogte te stellen van de werkaanbiedingen en daarop te reageren (arrest Antonissen).
Ingevolge de overeenkomst EEG-Turkije moeten de beginselen die zijn neergelegd in de verdragsbepalingen betreffende het vrij verkeer van werknemers die onderdaan zijn van de Lid-Staten, evenwel zoveel mogelijk tot leidraad worden genomen bij de behandeling van de Turkse werknemers die de bij besluit nr. 1/80 erkende rechten genieten.
Bijgevolg is het Hof van oordeel, dat de nuttige werking van artikel 6 van besluit nr. 1/80 noodzakelijkerwijs impliceert, dat een Turks werknemer het recht moet hebben om na ten minste vier jaar legale arbeid in een Lid-Staat om persoonlijke redenen zijn arbeid van het ogenblik op te geven en gedurende een redelijke termijn in dezelfde Lid-Staat nieuwe arbeid te zoeken, omdat zijn recht op vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze in de zin van deze bepaling anders wordt uitgehold. Gedurende die periode beschikt de belanghebbende over een verblijfsrecht.
Het staat aan de nationale autoriteiten of, bij gebrek van een regeling in die zin, aan de nationale rechter van de Lid-Staat van ontvangst de duur van de redelijke termijn te bepalen om de belanghebbende in staat te stellen andere arbeid te zoeken. Deze termijn moet evenwel toereikend zijn om het aan de Turkse werknemer verleende recht niet uit te hollen door zijn kansen op toegang tot nieuwe arbeid in gevaar te brengen.
Het Hof voegt eraan toe, dat een Turks werknemer zoals Tetik, die vrijwillig zijn arbeid opgeeft om in dezelfde Lid-Staat ander werk te zoeken, dus niet automatisch kan worden geacht de arbeidsmarkt van deze staat definitief te hebben verlaten wanneer hij er niet in slaagt onmiddellijk een nieuwe arbeidsverhouding aan te gaan na zijn vorige arbeid te hebben opgegeven, op voorwaarde evenwel dat hij blijft behoren tot de legale arbeidsmarkt door bijvoorbeeld alle door de betrokken Lid-Staat vereiste formaliteiten te vervullen om zich ter beschikking van het arbeidsbureau te stellen.