Afdeling pers en voorlichting

PERSCOMMUNIQUÉ NR. 07/1997

5 maart 1997

Arrest van het Gerecht van eerste aanleg in zaak T-105/95
WWF (UK) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

WEIGERING VAN DE COMMISSIE OM DOCUMENTEN OPENBAAR TE MAKEN NIETIG VERKLAARD

DOCUMENTEN DIE VERBAND HOUDEN MET DE MOGELIJKE INLEIDING VAN EEN NIET-NAKOMINGSPROCEDURE VALLEN ONDER DE ABSOLUTE UITZONDERINGSGROND „ALGEMEEN BELANG" VAN DE GEDRAGSCODE INZAKE DE TOEGANG VAN HET PUBLIEK TOT DOCUMENTEN; DE COMMISSIE MOET AANGEVEN, WAAROM GEVRAAGDE DOCUMENTEN ONDER DEZE UITZONDERING VALLEN, VOOR CATEGORIEËN DOCUMENTEN; ZIJ HOEFT DIT NIET VOOR IEDER AFZONDERLIJK DOCUMENT AAN TE GEVEN


Dit communiqué is geen officieel document en uitsluitend bestemd voor de pers. Voor nadere informatie of voor een exemplaar van het arrest kunt u zich wenden tot de heer Tom Kennedy Ä tel. (*352) 4303.3355, of tot Ursula Smyth, tel. 4303-3366, of een fax sturen naar 4303-2500.


Achtergrond

In 1991 maakten de Ierse autoriteiten een plan bekend voor de bouw van een bezoekerscentrum te Mullaghmore, in het Burren National Park in het westen van Ierland. Voor dat project wilden zij structuurfondsen aanwenden. Naar aanleiding van bezwaren van onder meer WWF (World Wide Fund for Nature) stelde de Commissie een onderzoek naar het project in, maar zij kwam tot de conclusie, dat het niet in strijd was met de communautaire milieuwetgeving en dat niets de toewijzing van structuurfondsen ten behoeve van het project belette. Een beroep tot nietigverklaring dat WWF (UK) en An Taisce gezamenlijk tegen die beschikking van de Commissie instelden, werd verworpen.

Daarop verzocht de advocaat van WWF (UK) (verzoeker) de Commissie schriftelijk om toegang tot alle documenten van de Commissie die verband hielden met het onderzoek naar het Mullaghmore-project, in het bijzonder wat de vraag betreft, of voor dat project structuurfondsen mochten worden aangewend. Bij schrijven van 17 november 1994 en 24 november 1994 brachten ambtenaren van DG XI (Milieu) en DG XVI (Regionaal beleid) verzoeker op de hoogte van de afwijzing van dat verzoek.

Verzoeker legde zich niet bij deze weigering neer en zijn advocaat diende overeenkomstig de procedure van de „Gedragscode inzake de toegang van het publiek tot documenten van de Commissie en de Raad", confirmatieve aanvragen in bij de secretaris-generaal van de Commissie.

Op 2 februari 1995 schreef de secretaris-generaal verzoeker, dat de afwijzing van de aan de Directoraten-generaal XI en XVI gerichte verzoeken werd bekrachtigd, waarbij hij de door deze Directoraten-generaal gegeven motivering herhaalde.

Verzoeker wendde zich daarop tot het Gerecht van eerste aanleg met een verzoek om nietigverklaring van de in die brief vervatte beschikking.

Juridische context

Gevolg gevend aan verklaringen in het Verdrag betreffende de Europese Unie (Verdrag van Maastricht) en de conclusies van de Europese Raad te Birmingham en Edinburgh van 1992, stelden de Raad en de Commissie de bovengenoemde Gedragscode op, met het voornemen om deze vóór 1 januari 1994 ten uitvoer te leggen. Te dien einde stelde de Commissie besluit 94/90 vast, waarin de Gedragscode formeel werd goedgekeurd; de volledige tekst van de code werd in een bijlage bij dat besluit opgenomen.

De Gedragscode gaat uit van het beginsel, dat „het publiek zo ruim mogelijk toegang zal krijgen tot documenten die bij de Commissie en de Raad berusten", bevat een definitie van het woord „document", regelt de procedure voor het aanvragen van documenten alsmede de te volgen procedure voor het geval de instelling voornemens is een verzoek af te wijzen.

Ten slotte worden in de Gedragscode de gronden genoemd waarop een instelling een verzoek om toegang tot documenten kan afwijzen. In het bijzonder is bepaald: „De Instellingen weigeren de toegang tot een document als de verspreiding daarvan schade kan toebrengen aan de bescherming van het algemeen belang" (waaronder gerechtelijke procedures, inspectie- en enquêteactiviteiten). Ook is bepaald, dat de instellingen toegang kunnen weigeren „om het belang van de Instelling met betrekking tot de geheimhouding van haar beraadslagingen te beschermen".

Beoordeling door het Gerecht

Het Gerecht onderzocht eerst de aan het besluit 94/90 toe te kennen rechtskracht en vervolgens de draagwijdte van de uitzonderingen waarin de Gedragscode voorziet. Volgens het Gerecht heeft de Commissie met de vaststelling van het besluit, aan burgers die toegang verlangen tot in haar bezit zijnde documenten te kennen gegeven, dat hun aanvragen zullen worden behandeld volgens de daartoe geregelde procedures, voorwaarden en uitzonderingen. Ofschoon besluit 94/90 in feite een aantal verplichtingen behelst die de Commissie vrijwillig op zich heeft genomen voor interne doeleinden, kan het niettemin aan derden rechten verlenen die door de Commissie moeten worden geëerbiedigd.

Wat betreft de draagwijdte die aan de in de Gedragscode neergelegde uitzonderingen toekomt, moeten, aldus het Gerecht, de gronden waarop een verzoek om toegang tot documenten van de Commissie kan worden afgewezen, zodanig worden uitgelegd, dat verwezenlijking van de doelstelling van doorzichtigheid, zoals verlangd in de verklaringen van de Lid-Staten en de Europese Raad, niet onmogelijk wordt gemaakt.

Volgens het Gerecht bevat de Gedragscode twee categorieën uitzonderingen op het algemene beginsel dat de burger toegang heeft tot documenten van de Commissie; aangezien de eerste categorie in dwingende bewoordingen is omschreven, is de Commissie verplicht om toegang tot documenten die onder een van de in deze categorie opgenomen uitzonderingen vallen, te weigeren, wanneer wordt aangetoond dat de betrokken omstandigheden zich voordoen.

Voor de tweede categorie daarentegen stelt het Gerecht vast, dat de Commissie een beoordelingsvrijheid heeft die haar de mogelijkheid biedt om toegang tot documenten met betrekking tot haar beraadslagingen in voorkomend geval af te wijzen. Het Gerecht benadrukt evenwel, dat de Commissie deze bevoegdheid moet uitoefenen door het belang van de burger om toegang te krijgen tot die documenten, daadwerkelijk af te wegen tegen haar eigen eventueel belang om de geheimhouding van haar beraadslagingen te beschermen.

Volgens het Gerecht laat het onderscheid tussen deze twee categorieën uitzonderingen in de Gedragscode zich verklaren door de aard van de belangen die elk van deze categorieën respectievelijk beoogt te beschermen. De eerste categorie, de „absolute uitzonderingen", beschermt de belangen van derden of van het publiek in het algemeen, terwijl bij de tweede categorie, die betrekking heeft op de interne beraadslagingen van de instelling, enkel het belang van de instelling in het geding is.

Hiervan uitgaande onderzocht het Gerecht, of de documenten met betrekking tot een onderzoek naar een mogelijke inbreuk op het gemeenschapsrecht voldeden aan de voorwaarden waaraan moet worden voldaan opdat de Commissie zich kan beroepen op de uitzondering ter bescherming van het algemeen belang, die tot de eerste categorie behoort.

In dit verband is het Gerecht van oordeel, dat de vertrouwelijkheid die de Lid-Staten in dergelijke gevallen van de Commissie mogen verwachten, een rechtvaardiging biedt, uit hoofde van de bescherming van het algemeen belang, om toegang tot documenten met betrekking tot onderzoeken die eventueel tot een niet-nakomingsprocedure zouden kunnen leiden, te weigeren, zelfs indien na sluiting van dat onderzoek geruime tijd is verstreken.

Het Gerecht merkt vervolgens op, dat de Commissie er niet mee kon volstaan, de mogelijke inleiding van een niet-nakomingsprocedure aan te voeren ter rechtvaardiging Ä uit hoofde van de bescherming van het algemeen belang Ä voor het weigeren van toegang tot alle in de aanvraag van een burger genoemde documenten. Volgens het Gerecht is de Commissie gehouden om ten minste onder verwijzing naar categorieën documenten de redenen te noemen waarom zij meent, dat de in de aanvraag genoemde documenten verband houden met de eventuele inleiding van een niet-nakomingsprocedure. Zij dient daarbij aan te geven, waarop de betrokken documenten betrekking hebben, en in het bijzonder of zij inspectie- en onderzoeksactiviteiten betreffen in verband met een mogelijke procedure wegens schending van het gemeenschapsrecht.

Na onderzoek van de bewoordingen van de bestreden beschikking en de brieven van DG XVI en DG XI, concludeert het Gerecht, dat de beschikking van de Commissie niet voldoet aan het motiveringsvereiste van artikel 190 van het Verdrag, en met name niet vermeldt op welke van de in de Gedragscode genoemde uitzonderingen de Commissie zich beroept en onder welke categorie of categorieën de documenten vallen. De bestreden beschikking is derhalve nietig verklaard.