Afdeling pers en voorlichting

PERSCOMMUNIQUÉ NR. 20/97

17 APRIL 1997

Conclusie van advocaat-generaal Ruiz-Jarabo Colomer in zaak C-296/95
The Queen tegen Commissioners of Customs and Excise, ex parte EMU Tabac e.a.

OVER TABAK DIE DOOR EEN NAMENS EEN PARTICULIER OPTREDEND VERTEGENWOORDIGER IS INGEVOERD, IS ACCIJNS VERSCHULDIGD IN DE LID-STAAT VAN BESTEMMING


Advocaat-generaal Ruiz-Jarabo Colomer heeft het Hof van Justitie in overweging gegeven te verklaren, dat de communautaire voorschriften inzake accijnzen niet beletten dat in een Lid-Staat over goederen accijns wordt geheven, wanneer een in die Lid-Staat woonachtige particulier de goederen verkrijgt in een andere Lid-Staat, vanwaar de goederen naar de staat van woonplaats worden vervoerd door een vertegenwoordiger, die de aankoop en het vervoer regelt.

Achtergrond

Volgens de Court of Appeal te Londen hadden de ondernemingen, appellanten voor deze instantie, een systeem opgezet en toegepast, dat een inwoner van het Verenigd Koninkrijk de mogelijkheid bood om "vanuit zijn fauteuil" in het Verenigd Koninkrijk tabaksproducten te verkrijgen, die hij in een winkel in Luxemburg had gekocht. Aldus behoefde hij niet de in het Verenigd Koninkrijk geldende accijns te betalen, die veel hoger is dan die welke in Luxemburg moet worden betaald.

Appellanten, EMU Tabac s.à.r.l. ("de detailhandelaar"), een detailhandelaar van tabaksproducten in Luxemburg, en The Man in Black Ltd ("de vertegenwoordiger") zijn dochterondernemingen van de Enlightened Tobacco Company. Klanten bestellen via de vertegenwoordiger tot ten hoogste 800 sigaretten per bestelling. De vertegenwoordiger regelt tegen een commissie het vervoer van de goederen van Luxemburg naar het Verenigd Koninkrijk, alsmede de betaling van zowel de kleinhandelaar als de vervoerder.

De Britse Customs and Excise-autoriteiten hebben in Dover een partij via dit stelsel ingevoerde tabaksproducten in beslag genomen en vorderden betaling van de Britse accijns over deze goederen. Appellanten zijn tegen deze vordering opgekomen voor de High Court, die hun beroep afwees, en in hoger beroep heeft de Court of Appeal besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof van Justitie te verzoeken, bij wege van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de uitlegging van richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsprodukten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop.

Tijdens de schriftelijke procedure en de terechtzitting voor het Hof van Justitie zijn opmerkingen ingediend door appellanten, de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk, de regeringen van Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Nederland, Oostenrijk, Finland en Zweden, alsmede door de Commissie van de Europese Gemeenschappen en Imperial Tobacco.

De rol van de advocaat-generaal.

De advocaat-generaal heeft tot taak, het Hof bij te staan door een met redenen omklede conclusie te nemen aangaande de zaak, waarin hij ook een aanbeveling doet omtrent de wijze waarop het Hof van Justitie de door de Court of Appeal voorgelegde vragen zou dienen te beantwoorden. Hij handelt in volkomen onpartijdigheid en onafhankelijkheid. Zijn conclusie is niet bindend voor het Hof.

De conclusie

Met zijn eerste vraag wil de Court of Appeal in wezen vernemen, of de bepalingen van de richtlijn beletten dat over goederen in de Lid-Staat waarnaar zij zijn overgebracht, accijns wordt geheven, wanneer een particulier die in die staat woont, de goederen in een andere Lid-Staat heeft verkregen via een vertegenwoordiger die voor zijn rekening handelde en die het vervoer van de goederen organiseerde.

De advocaat-generaal was van mening dat het antwoord op deze vraag enerzijds afhing van de betekenis van de woorden "door particulieren verkregen producten" in artikel 8 van de richtlijn, en anderzijds van het in dat artikel gestelde vereiste, dat de producten door de betrokken particulier zelf worden vervoerd. Artikel 8 stelt als algemeen beginsel, dat de accijns wordt geheven in de Lid-Staat waar de producten worden verkregen.

Met betrekking tot de woorden "door particulieren verkregen producten" merkte de advocaat-generaal in de eerste plaats op, dat termen in fiscale regelingen, zoals de onderhavige richtlijn, een specifieke betekenis kunnen hebben, die niet behoeft overeen te komen met de betekenis die deze termen in het burgerlijk recht of handelsrecht hebben. In het bijzonder was hij van mening, dat het begrip particulier, op wiens aankopen artikel 8 van de richtlijn betrekking had, de inschakeling van derden uitsloot.

Artikel 8 stelt dan ook enkel regelen betreffende handelingen die de particulier voor eigen rekening verricht, waarbij hij actief betrokken is bij een aantal achtereenvolgende activiteiten (reis naar een andere Lid-Staat, aankoop van producten waarover accijns verschuldigd is en vervoer naar zijn eigen land), die hij voor zichzelf moet uitvoeren. Voor transacties die niet aan deze vereisten voldoen - zoals in casu het geval was - kan geen aanspraak op de in dit artikel vervatte regel worden gemaakt.

Voor het begrip "vervoerde producten" legde de advocaat-generaal artikel 8 eerst letterlijk uit, waarbij hij ook de in de verschillende taalversies gebruikt termen met elkaar vergeleek. Volgens hem moest bij een letterlijke uitlegging van de bepaling degene die het vervoer verrichtte, duidelijk de particuliere koper zijn en niet iemand anders. De in de meeste taalversies gebezigde term "door hen vervoerd" of "door henzelf vervoerd" doelde in wezen op vervoer dat door de betrokken persoon wordt verricht en niet louter georganiseerd.

De tekst van de bepaling spreekt dus letterlijk van vervoer door de particulier zelf en niemand anders. Zijns inziens betekende dit, dat de particulier die producten koopt waarover accijns verschuldigd is, zelf naar een ander land is gereisd en deze heeft meegenomen. Deze uitlegging werd bevestigd na onderzoek van dezelfde uitdrukking binnen de legislatieve context van de richtlijn, met inbegrip van een vergelijking met artikel 9, dat betrekking heeft op producten die voor commerciële doeleinden voorhanden worden gehouden, en grotendeels zinledig zou worden, indien een stelsel van aankoop en vervoer als in het hoofdgeding aan de orde is, algemene praktijk zou worden.

Het enige verschil tussen de bewoordingen van de door de Court of Appeal voorgelegde tweede vraag en die van de eerste vraag, was dat in de tweede vraag uitdrukkelijk werd verklaard, dat het een "commercieel ontwikkeld en geëxploiteerd systeem" is. De advocaat-generaal was van mening dat het door hem in overweging gegeven antwoord op de eerste vraag a fortiori moest gelden voor het in de tweede vraag beschreven geval.

Ten slotte onderzocht de advocaat-generaal een aantal door appellanten aangevoerde argumenten, die hij afwees. Hij concludeerde dat het antwoord op de prejudiciële vragen diende te bevestigen, dat in de door de Court of Appeal beschreven omstandigheden accijns moet worden geheven in de Lid-Staat van bestemming.

Nadat tijdens de terechtzitting van heden conclusie is genomen, zal het Hof over de zaak beraadslagen en zal het arrest wijzen op een datum die te zijner tijd aan de partijen en het publiek bekend zal worden gemaakt.

Dit perscommuniqué is een niet-officieel stuk, dat enkel voor de pers bestemd is. Het is beschikbaar in alle officiële talen. Voor nadere informatie alsmede voor een exemplaar van de conclusie wende men zich tot de heer Tom Kennedy, tel 00352 4303 3355, of fax 00352 4303 2500.