Een besluit waarbij de Raad heeft ingestemd met de sluiting van de kaderovereenkomst betreffende bananen tussen, enerzijds, de Gemeenschap, en, anderzijds, Costa Rica, Colombia, Nicaragua, en Venezuela, wordt door het Hof van Justitie nietigverklaard voor zover die kaderovereenkomst sommige marktdeelnemers vrijstelt van de daarin getroffen regeling inzake de uitvoercertificaten.
Sedert 1 juli 1993 is verordening (EEG) nr. 404/93 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen van kracht. Bij deze verordening is onder meer een gemeenschappelijke regeling voor het handelsverkeer met derde landen ingesteld, die in de plaats kwam van de verschillende bestaande nationale regelingen. In deze verordening is een jaarlijks tariefcontingent voor de invoer van bananen uit derde landen en niet-traditionele ACS-bananen(1) vastgesteld en is voorzien in de heffing van invoerrechten. Daarnaast is in die verordening het tariefcontingent verdeeld als volgt: 66,5 % voor de categorie marktdeelnemers die bananen uit derde landen en/of niet-traditionele ACS-bananen hebben afgezet [categorie A], 30 % voor de categorie marktdeelnemers die bananen uit de Gemeenschap en/of traditionele ACS-bananen hebben afgezet [categorie B] en 3,5 % voor de categorie in de Gemeenschap gevestigde marktdeelnemers die vanaf 1992 zijn begonnen andere bananen dan bananen uit de Gemeenschap en/of traditionele ACS-bananen af te zetten [categorie C].
Na de inwerkingtreding van de verordening hebben de betrokken Zuid-Amerikaanse landen die bananen produceren deze nieuwe communautaire invoerregeling voor bananen bestreden in het kader van de geschillenbeslechtingsprocedure van het GATT. De Commissie van de EG is evenwel tot een akkoord gekomen met een aantal van de betrokken landen (te weten Costa Rica, Colombia, Nicaragua en Venezuela) in de vorm van een kaderovereenkomst. In die overeenkomst is voorzien in een verhoging van het globale tariefcontingent vanaf 1994 en in een verlaging van de invoerrechten binnen dat contingent, en zijn de percentages van het contingent vermeld die respectievelijk aan die Zuid-Amerikaanse landen zijn toegekend. Punt 6 bepaalt onder meer: "The supplying countries with country quotas may deliver special export certificates for up to 70 % of their quota, which, in turn, constitute a prerequisite for the issuance, by the Community, of certificates for the importation of bananas from said countries by Category A' and Category C' operators". Anders gezegd, ingevolge deze bepaling worden de marktdeelnemers van de categorieën A en C aan de regeling inzake de uitvoercertificaten onderworpen, terwijl de marktdeelnemers van categorie B daarvan zijn vrijgesteld.
Deze kaderovereenkomst is opgenomen in de lijst van de Gemeenschap voor de Uruguay-ronde. Zodoende is de kaderovereenkomst een onderdeel van de overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) geworden. Bij besluit van 22 december 1994 heeft de Raad de WTO-overeenkomst goedgekeurd.
In haar beroep tegen de Raad (ondersteund door Spanje, Frankrijk en de Commissie) verzoekt de Bondsrepubliek Duitsland (ondersteund door België) om nietigverklaring van vorenbedoeld besluit van de Raad, voor zover de Raad daarbij heeft ingestemd met de sluiting van de kaderovereenkomst betreffende bananen met Costa Rica, Colombia, Nicaragua en Venezuela. Duitsland betoogt, dat de bij de kaderovereenkomst ingevoerde regeling fundamentele rechten van de marktdeelnemers van de categorieën A en C aantast - te weten het recht van vrije beroepsuitoefening en het eigendomsrecht - en hen discrimineert ten opzichte van de marktdeelnemers van categorie B. Voorts is de kaderovereenkomst huns inziens in strijd met het vertrouwens- en het evenredigheidsbeginsel.
Het Hof van Justitie verklaart alle door Duitsland aangevoerde middelen op een na ongegrond en verwijst daarbij hoofdzakelijk naar de in zijn arrest van 5 oktober 1994, Duitsland/Raad ontwikkelde argumenten betreffende de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen (C-280/93).
Volgens het Hof is alleen het middel ontleent aan schending van het algemene non-discriminatiebeginsel gegrond, wat de vrijstelling van de marktdeelnemers van categorie B van de in de kaderovereenkomst getroffen regeling inzake de uitvoercertificaten betreft.
Het Hof ziet een verschil in behandeling in het feit dat van marktdeelnemers die commerciële betrekkingen hebben met de derde landen die voor hun uitvoer aan de regeling inzake de uitvoercertificaten zijn onderworpen, sommigen verplicht zijn uitvoercertificaten te verkrijgen, en anderen niet. Deze verschillende behandeling van de marktdeelnemers van de categorieën A en C ten opzichte van die van categorie B is manifest doordat eerstgenoemden als gevolg van het feit dat zij onder de regeling inzake de uitvoercertificaten vallen, voor bananen uit de betrokken derde landen een 33 % hogere inkoopprijs moeten betalen dan laatstgenoemden.
De Raad en de Commissie hebben aangevoerd, dat dit verschil in behandeling objectief gerechtvaardigd is door de noodzaak het mededingingsevenwicht tussen deze categorieën van marktdeelnemers te herstellen.
Het Hof van Justitie stelt evenwel vast, dat de Raad had moeten aantonen, dat het evenwicht dat verbroken is door de verhoging van het tariefcontingent en de gelijktijdige verlaging van de invoerrechten, waarvan ook de marktdeelnemers van categorie B profiteren, slechts kon worden hersteld door aan de marktdeelnemers van die categorie een wezenlijk voordeel toe te kennen, dus opnieuw door middel van een verschil in behandeling ten nadele van de andere categorieën van marktdeelnemers, die reeds bij de invoering van het tariefcontingent en de desbetreffende verdelingsregeling met soortgelijke beperkingen en verschillen in behandeling te maken hadden. De Raad heeft dit bewijs evenwel niet geleverd.
Voorts erkent de Raad uitdrukkelijk, dat de regeling inzake de uitvoercertificaten niet alleen het evenwicht tussen de verschillende categorieën van de communautaire marktdeelnemers beoogt te herstellen, doch er ook toe strekt financiële hulp te verlenen aan de derde landen die partij bij de kaderovereenkomst zijn, en aldus de beperkingen te compenseren die bij verordening nr. 404/93 aan de verhandeling van bananen uit die landen zijn gesteld ten voordele van communautaire en ACS-bananen. Het Hof is van oordeel, dat de Raad hem onvoldoende gegevens heeft verstrekt die kunnen verklaren, dat de verhoging van het tariefcontingent en de verdeling ervan in nationale contingenten, alsmede de gelijktijdige verlaging van de douanerechten niet volstonden ter compensatie van de beperkingen, ingevolge verordening nr. 404/93, van de verhandeling van bananen uit de derde landen die partij bij de kaderovereenkomst zijn, en dat dit doel dus moest worden bereikt door slechts aan een deel van de uit die landen importerende marktdeelnemers een financiële last op te leggen.
Derhalve verklaart het Hof van Justitie het bestreden besluit van de Raad van 22 december 1994 nietig, voor zover de Raad daarbij heeft ingestemd met de sluiting van de kaderovereenkomst betreffende bananen tussen, enerzijds, de Gemeenschap en, anderzijds, Costa Rica, Colombia, Nicaragua en Venezuela, voor zover die kaderovereenkomst de marktdeelnemers van categorie B vrijstelt van de daarin getroffen regeling inzake de uitvoercertificaten.
Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt. Deze persmededeling is beschikbaar in de officiële talen.
De volledige tekst van het arrest is te vinden op de internetpagina van het Hof http://curia.eu.int. heden vanaf ongeveer 15.00 uur.
Voor nadere informatie wende men zich tot T. Kennedy tel (352) 4303 3355 fax (352) 4303 2500
(1) - de landen in Afrika, het Caraïbisch gebied en de Stille Oceaan die de Overeenkomst van Lomé met de EG hebben gesloten