Het Hof spreekt zich uit over een prejudiciële zaak betreffende een importeur van bananen uit derde landen
De toepasselijke bepalingen zijn dezelfde als in zaak C-122/95, waarin het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen eveneens vandaag arrest wijst, en zijn beschreven in het perscommuniqué nr. 12/98. Zoals in dat perscommuniqué wordt gezegd, gaat het in die zaak om de EEG-verordening van 1993 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen en om de kaderovereenkomst betreffende bananen tussen de Gemeenschap, enerzijds, en Costa Rica, Colombia, Nicaragua en Venezuela, anderzijds. In de onderhavige zaak komen daar de bepalingen van het GATT bij, alsook verordening (EG) nr. 478/95 van 1995 tot vaststelling van de toepassingsbepalingen voor de regels betreffende de gemeenschappelijke ordening van de markt voor bananen. In die verordening is het tariefcontingent vastgesteld op basis van de kaderovereenkomst - dus ook de in het perscommuniqué nr. 12/98 beschreven verschillende behandeling van de marktdeelnemers van de categorieën A, B en C is er in overgenomen.
T. Port GmbH & Co (hierna "Port"), te Hamburg, is een traditioneel importeur van bananen uit derde landen ["marktdeelnemer van categorie A"]. Port verkreeg voor 1993 en 1994 certificaten voor de invoer van bananen uit derde landen. Het aantal daarvan was bepaald op basis van de hoeveelheden die Port tijdens de referentiejaren 1989, 1990 en 1991 had verkocht. Reeds in 1994 verzocht Port om extra certificaten met een beroep op de onbillijkheid van de situatie. In het kader van die procedure gelaste het Hessische Verwaltungsgerichtshof bij beschikking van 9 februari 1995 de bevoegde autoriteit, Port voor 1995 extra invoercertificaten te geven en legde het het Hof prejudiciële vragen voor betreffende de regeling voor onbillijke gevallen (arrest Hof van 26 november 1996, Port, C-68/95).
Na die certificaten te hebben gebruikt, verzocht Port het Hauptzollamt (douanekantoor) in 1995 achtereenvolgens om inklaring van verschillende partijen bananen uit Ecuador, met vrijstelling van de verplichting invoercertificaten over te leggen en de verschuldigde douanerechten te voldoen. Tegen de weigeringen van het Hauptzollamt diende Port klacht in. In het kader van die geschillen wendde het Finanzgericht Hamburg zich met nieuwe prejudiciële vragen (C-182/95, Port) tot het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. Het Hof schorste die procedure tot na de uitspraak van het Duitse Bundesverfassungsgerichtshof, waartoe Port zich eveneens had gewend.
Via een maatregel in kort geding is Port erin geslaagd zonder overlegging van invoercertificaten en tegen een verlaagd recht bananen uit Ecuador in te voeren. Thans verzet Port zich ook tegen de beschikkingen van augustus en september 1995, waarbij het Hauptzollamt de douanerechten op die bananen uit Ecuador navordert. Het geadieerde Finanzgericht Hamburg besloot tot opschorting van de tenuitvoerlegging van die beschikkingen betreffende de douanerechten en legde bovendien prejudiciële vragen voor aan het Hof van Justitie, dat daar vandaag op antwoordt.
De Duitse rechter ziet drie problemen. Zijns inziens is met name de EEG-basisverordening van 1993 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen in strijd met een aantal fundamentele bepalingen van het GATT, die voorrang zouden hebben. In samenhang met dit probleem rijst voorts de vraag, of een gemeenschapsburger zich in rechte op de bepalingen van het GATT kan beroepen, anders gezegd, de vraag of, en zo ja, in welke mate het GATT rechtstreekse werking heeft. Tenslotte moet volgens hem worden uitgemaakt, of de gemeenschapsverordening tot vaststelling van de toepassingsbepalingen, waarin het tariefcontingent op basis van de kaderovereenkomst is vastgesteld, geldig is - deze verordening zou in strijd kunnen zijn met het GATT en onverenigbaar met het algemene beginsel van het verbod van discriminatie tussen producenten of consumenten.
De verhouding tussen bepaalde EEG-verordeningen en het GATT
De geschillen betreffen het jaar 1995. Ecuador is pas in 1996 lid van de WTO en dus partij bij het GATT geworden. Deze toetreding heeft geen terugwerkende kracht, zodat het eerste aan het Hof voorgelegde probleem zonder voorwerp is.
De rechtstreekse werking van de bepalingen van het GATT
Gelet op de voorgaande vaststelling dient het Hof zich evenmin over dit probleem uit te spreken.
De geldigheid van de EG-verordening tot vaststelling van de toepassingsbepalingen betreffende het in overeenstemming met voormelde kaderovereenkomst vastgestelde tariefcontingent voor bananen
Volgens de verwijzende rechter is deze verordening in strijd met artikel XIII van het GATT, omdat de algemene regeling inzake verdeling van de quota geen rekening houdt met de eerdere invoer. Het Hof verwijst naar zijn op de chronologie van de feiten gebaseerde redenering en stelt vast, dat het zich over dit probleem niet behoeft uit te spreken.
Volgens de verwijzende rechter is de bij de verordening ingevoerde regeling voor de verdeling van het tariefcontingent in strijd met het algemene non-discriminatiebeginsel.
Het Hof sluit zich aan bij dat standpunt. Zoals reeds gezegd, neemt deze verordening de in de kaderovereenkomst met Costa Rica, Colombia, Nicaragua en Venezuela voorkomende verschillende behandeling van de marktdeelnemers van de categorie A, B en C over. Zij is in strijd met het communautaire non-discriminatiebeginsel om de redenen die in het arrest van heden in de zaak C-122/95 zijn uiteengezet (zie perscommuniqué nr. 12/98).
Om die redenen beantwoordt het Hof de vragen van de verwijzende rechter als volgt:
Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt. Deze persmededeling is beschikbaar in de officiële talen.
De volledige tekst van het arrest is te vinden op de internetpagina van het Hof http://curia.eu.int. heden vanaf ongeveer 15.00 uur.
Voor nadere informatie wende men zich tot T. Kennedy tel (352) 4303 3355 fax (352) 4303 2500