VOORLICHTINGSDIENST

PERSCOMMUNIQUÉ NR. 22/98

2 APRIL 1998

Arrest van het Hof in zaak C-296/95

The Queen / Commissioners of Customs and Excise, ex parte EMU Tabac e.a.

BIJ DE AANKOOP VAN SIGARETTEN VOOR EIGEN GEBRUIK VAN PARTICULIEREN DOOR EEN VERTEGENWOORDIGER IS ACCIJNS VERSCHULDIGD IN HET LAND VAN INVOER


Wanneer accijnsproducten, zoals tabak en sigaretten, worden gekocht in één lidstaat en vervolgens naar een andere lidstaat worden gebracht door een marktdeelnemer die daarvoor een commissie ontvangt, die tevoren in laatstgenoemde lidstaat klanten heeft benaderd en die het vervoer en de invoer van de goederen organiseert, is de accijns verschuldigd in de staat van invoer.

EMU Tabac, een detailhandelaar van tabaksproducten in Luxemburg, en The Man in Black Ltd zijn dochterondernemingen van Enlightened Tobacco Company. Zij ontwikkelden en hanteerden een systeem waardoor een in het Verenigd Koninkrijk verblijvend persoon "vanuit zijn luie stoel" tabaksproducten kon betrekken bij EMU in Luxemburg.

Met dit systeem werd beoogd de koper vrij te stellen van de in het Verenigd Koninkrijk verschuldigde accijns, die veel hoger is dan in Luxemburg. De klanten konden maximum 800 sigaretten tegelijk bestellen via The Man in Black, die zorgde voor het vervoer van de goederen van Luxemburg naar het Verenigd Koninkrijk, EMU Tabac en de vervoerder betaalde, en daarvoor een commissie ontving.

In de loop van 1995 namen de Commissioners of Customs and Excise (de Britse douane) in Dover een aantal partijen ingevoerde tabaksproducten in beslag, waartoe zij ingevolge de Britse wet bevoegd zijn wanneer accijns verschuldigd is.

In het kader van een tegen de Britse douane ingeleide procedure van rechterlijke toetsing stelden de twee ondernemingen, dat aangezien er sprake was van invoer voor eigen gebruik door particulieren die in het Groothertogdom Luxemburg accijns hadden betaald, de betrokken producten waren vrijgesteld van accijns in het Verenigd Koninkrijk, zodat de inbeslagneming onwettig was.

De Court of Appeal of England and Wales stelde het Hof van Justitie daarop vragen over de uitlegging van de accijnsrichtlijn. In de procedure bij het Hof van Justitie hebben elf lidstaten dienaangaande opmerkingen ingediend.

In antwoord op die vragen beklemtoont het Hof allereerst, dat de richtlijn onderscheid maakt tussen goederen die voorhanden worden gehouden voor handelsdoeleinden en goederen die voorhanden worden gehouden voor persoonlijk gebruik.

Ten einde het strikt persoonlijke karakter van het voorhanden houden van de in artikel 8 van de richtlijn bedoelde accijnsproducten te kunnen vaststellen, moeten zij door een particulier en voor eigen behoefte zijn verkregen en door die particulier zijn vervoerd.

Volgens de betrokken ondernemingen is aan die voorwaarden voldaan, wanneer de producten zijn gekocht door een vertegenwoordiger die ook het vervoer ervan regelt.

Het Hof stelt vast, dat waar de gemeenschapswetgever in de richtlijn de mogelijkheid van een tussenkomst van een vertegenwoordiger voor ogen stond, hij dit uitdrukkelijk heeft aangegeven, maar dat in dit geval geen van de taalversies uitdrukkelijk in een dergelijke tussenkomst voorziet.

Verder merkt het Hof op, dat het door de detailhandelaar en de vertegenwoordiger ontwikkelde systeem kan vallen onder de artikelen 10 (verkoop op afstand) en 7 van de richtlijn; in deze artikelen is bepaald dat accijns moet worden betaald in de staat van bestemming.

Met betrekking tot het argument dat er dan sprake zou zijn van een dubbele accijnsheffing merkt het Hof op, dat de richtlijn uitdrukkelijk bepaalt, dat in dat geval de accijns die is voldaan in de lidstaat waar de goederen zijn gekocht, wordt teruggegeven.

Dit niet-officiële document is bestemd voor de media en bindt het Hof van Justitie niet.

De integrale tekst van het arrest vindt u vandaag vanaf 15 uur op de website http://curia.eu.int . Voor meer informatie kunt u zich wenden tot de heer J. de Hemptinne, tel: (352) 4303 3205.