Het Hof van Justitie doet uitspraak over een weigering een Duitse ouderschapsuitkering te verlenen voor het kind van een langdurig werkloze migrerende werknemer
Martínez Sala is Spaans onderdaan en woont sinds 1968 in Duitsland. Zij heeft aldaar met onderbrekingen verschillende bezoldigde werkzaamheden verricht in het tijdvak 1976-1986 en vervolgens van 12 september 1989 tot en met 24 oktober 1989. Sindsdien ontvangt zij sociale bijstand krachtens het Bundessozialhilfegesetz. Tot 19 mei 1984 kreeg zij van de bevoegde instanties nagenoeg zonder hiaten verblijfsvergunningen. Daarna heeft zij enkel verklaringen ontvangen, dat verlenging van haar verblijfsvergunning was aangevraagd. Zij kon echter op grond van het Europees Verdrag betreffende sociale en medische bijstand van 11 december 1953 niet worden uitgewezen. In januari 1993, dat wil zeggen in de periode dat zij niet over een verblijfsvergunning beschikte, verzocht Martínez Sala de Freistaat Bayern om een ouderschapsuitkering voor haar in die maand geboren kind. Bij beschikking van 21 januari 1993 wees de Freistaat Bayern de aanvraag af, op grond dat zij geen Duits onderdaan was en niet beschikte over een vestigings- of verblijfsvergunning. Op 19 april 1994 ontving Martínez Sala een verblijfsvergunning tot 18 april 1995; deze is op 20 april 1995 met een jaar verlengd.
Nadat het tegen deze afwijzing ingestelde beroep was verworpen, stelde Martínez Sala hoger beroep in bij het Bayerische Landessozialgericht. Dit achtte het niet uitgesloten dat zij aanspraak op ouderschapsuitkering kon maken op grond van twee gemeenschapsverordeningen (verordening nr. 1612/68 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap en verordening nr. 1408/71 inzake de sociale zekerheid van migrerende werknemers en hun gezinnen). De Duitse rechter heeft daarom de behandeling van de zaak geschorst en het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen enkele prejudiciële vragen gesteld, die het Hof vandaag beantwoordt.
De Duitse ouderschapsuitkering is een niet op premiebetaling berustende uitkering die deel uitmaakt van een pakket van maatregelen betreffende het gezinsbeleid; zij wordt toegekend ingevolge het Bundeserziehungsgeldgesetz. Deze wet stelt daaraan bepaalde voorwaarden, onder meer dat elke vreemdeling die voor de uitkering in aanmerking wenst te komen, in het bezit moet zijn van een vestigingsvergunning (Aufenthaltsberechtigung) of verblijfsvergunning (Aufenthaltserlaubnis). Het Hof stelt vast, dat een uitkering als de Duitse ouderschapsuitkering, die zonder enige individuele en discretionaire beoordeling van de persoonlijke behoeften automatisch wordt toegekend aan personen die aan bepaalde objectieve criteria voldoen, en bedoeld is ter compensatie van de gezinslasten, binnen de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht valt.
De verwijzende rechter vraagt onder meer, of een onderdaan van een lidstaat die in een andere lidstaat woont, waar hij arbeid in loondienst heeft verricht en vervolgens sociale bijstand heeft ontvangen, werknemer is in de zin van de beide gemeenschapsverordeningen.
De gegevens die de Duitse rechter het Hof heeft verschaft, zijn niet voldoende om te kunnen nagaan, of iemand in de situatie van Martínez Sala werknemer is in de zin van een van deze verordeningen, bij voorbeeld omdat hij op zoek is naar werk. Dit punt dient derhalve door de verwijzende rechter te worden onderzocht.
Ten slotte vraagt de Duitse rechter zich af, of het gemeenschapsrecht eraan in de weg staat, dat een lidstaat van de onderdanen van de andere lidstaten eist, dat zij een formele verblijfsvergunning overleggen om in aanmerking te komen voor een ouderschapsuitkering. Deze vraag gaat ervan uit, dat het verzoekster in het hoofdgeding is toegestaan in de betrokken lidstaat te verblijven.
Het Hof zet uiteen, dat het gemeenschapsrecht een lidstaat weliswaar niet verbiedt, de legaal op zijn grondgebied verblijvende onderdanen van de andere lidstaten te verplichten om steeds in het bezit te zijn van een document waaruit hun verblijfsrecht blijkt, voorzover voor de eigen onderdanen een identieke verplichting geldt met betrekking tot hun identiteitskaart, maar dat hetzelfde niet noodzakelijkerwijs geldt, wanneer een lidstaat van de onderdanen van de andere lidstaten eist, dat zij om in aanmerking te komen voor een ouderschapsuitkering in het bezit zijn van een verblijfsvergunning die door de administratie moet worden afgegeven. Voor de erkenning van het recht van verblijf kan de verblijfskaart immers niet anders dan een declaratoire en bewijstechnische functie hebben. Uit de stukken van de zaak blijkt evenwel, dat voor de verlening van de ouderschapsuitkering de verblijfskaart constitutief is. Wanneer derhalve een lidstaat van een onderdaan van een andere lidstaat die in aanmerking wenst te komen voor een uitkering als de in geding zijnde ouderschapsuitkering, overlegging eist van een door zijn eigen administratie afgegeven document dat een constitutieve functie heeft, terwijl van een eigen onderdaan een dergelijk document niet wordt verlangd, dan komt dit neer op ongelijke behandeling. Binnen de werkingssfeer van het Verdrag en bij gebreke van enige rechtvaardiging vormt zulk een ongelijke behandeling een door artikel 6 EG-Verdrag verboden discriminatie.
Zou de verwijzende rechter tot de conclusie komen, dat Martínez Sala werknemer is in de zin van een van de verordeningen, dan zou de in geding zijnde ongelijke behandeling dus onverenigbaar zijn met de bepalingen van het EG-Verdrag inzake het vrije verkeer van werknemers.
Voor het geval dat dit niet zo zou zijn, heeft de Duitse regering gesteld, dat de feiten van het hoofdgeding niet binnen de werkingssfeer van het Verdrag vallen, zodat Martínez Sala zich niet op artikel 6 van het Verdrag kan beroepen. De Commissie heeft betoogd, dat verzoekster in het hoofdgeding in elk geval sinds 1 november 1993, de datum van de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de Europese Unie, een recht van verblijf ontleent aan artikel 8 A EG-Verdrag, dat luidt: Iedere burger van de Unie heeft het recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij dit Verdrag en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld. Volgens artikel 8, lid 1, EG-Verdrag is burger van de Unie een ieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit.
Het Hof heeft beklemtoond, dat in een geval als het onderhavige niet behoeft te worden onderzocht, of Martínez Sala op grond van artikel 8 A van het Verdrag aanspraak kan maken op een nieuw recht om op het grondgebied van de betrokken lidstaat te verblijven, aangezien vaststaat, dat haar verblijf aldaar reeds was toegestaan, al was haar de afgifte van een verblijfstitel geweigerd.
Als onderdaan van een lidstaat die legaal op het grondgebied van een andere lidstaat verblijft, valt Martínez Sala binnen de personele werkingssfeer van de bepalingen van het Verdrag inzake het burgerschap van de Unie.
Artikel 8, lid 2, van het Verdrag verbindt aan de status van burger van de Unie de in het Verdrag neergelegde rechten en plichten, waaronder het in artikel 6 van het Verdrag neergelegde recht om binnen de materiële werkingssfeer van het Verdrag niet te worden gediscrimineerd op grond van nationaliteit.
Derhalve kan een burger van de Europese Unie die, zoals Martínez Sala, legaal op het grondgebied van de ontvangstlidstaat verblijft, zich op artikel 6 van het Verdrag beroepen in alle binnen de materiële werkingssfeer van het gemeenschapsrecht vallende situaties, daaronder begrepen de situatie dat die lidstaat de toekenning van een uitkering die wordt verleend aan een ieder die legaal op het grondgebied van die lidstaat verblijft, vertraagt of weigert op grond dat de betrokkene niet beschikt over een document dat van de eigen onderdanen van die lidstaat niet wordt verlangd en waarvan de afgifte door de administratie van die staat kan worden vertraagd of geweigerd.
Aangezien deze ongelijke behandeling binnen de werkingssfeer van het Verdrag valt, kan zij niet worden geacht gerechtvaardigd te zijn. Verzoekster wordt immers rechtstreeks wegens haar nationaliteit gediscrimineerd en er is voor het Hof verder niets aangevoerd wat zulk een ongelijke behandeling zou kunnen rechtvaardigen.
Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt.
Deze persmededeling is beschikbaar in de officiële talen.De volledige tekst van het arrest is te vinden op de internetpagina van het Hof http://curia.eu.int heden vanaf ongeveer 15.00 uur.
Voor nadere informatie wende men zich tot M. de Hemptinne, tel. (352) 43 03 3205 fax:(352) 43 03 2500.