Het Gerecht wijst arrest in de "Karton"-zaken [beschikking 94/601/EG van de Commissie van 13 juli 1994 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EG-Verdrag (IV/C/33.833 - Karton)]
Op 13 juli 1994 gaf de Commissie beschikking 94/601/EG, waarbij zij vaststelde, dat 19 producenten die in de Gemeenschap karton leveren, inbreuk hadden gemaakt op artikel 85, lid 1, van het Verdrag, en hun om die reden een geldboete oplegde. Het totale bedrag van de geldboeten bedroeg 131 750 000 ECU, waaronder een geldboete van 22 750 000 ECU die werd opgelegd aan de Zweedse onderneming Mo Och Domsjö AB.
Volgens artikel 1 van de beschikking hebben Buchmann GmbH, Cascades SA, Enso-Gutzeit Oy, Europa Carton AG, Finnboard - the Finnish Board Mills Association, Fiskeby Board AB, Gruber & Weber GmbH & Co KG, Kartonfabriek De Eendracht NV (handelende onder de naam BPB de Eendracht NV), NV Koninklijke KNP BT NV, Laakmann Karton GmbH & Co KG, Mo Och Domsjö AB (MoDo), Mayr-Melnhof Gesellschaft mbh, Papeteries de Lancey SA, Rena Kartonfabrik AS, Sarrió SpA, SCA Holding Ltd [voorheen Reed Paper & Board (UK) Ltd], Stora Kopparbergs Bergslags AB, Enso Española SA en Moritz J. Weig GmbH & Co KG inbreuk gemaakt op artikel 85, lid 1, van het Verdrag door hun deelname, gedurende een per onderneming verschillende periode die in geen geval langer duurde dan tot april 1991, aan een overeenstemming en onderling afgestemde feitelijke gedraging die van medio 1986 stammen en waarbij de kartonleveranciers in de Europese Gemeenschap in het bijzonder gelijktijdige en uniforme prijsverhogingen in de gehele Gemeenschap planden en tenuitvoerlegden, een afspraak maakten over handhaving van de marktaandelen van de grote producenten op vaste niveaus die van tijd tot tijd konden worden gewijzigd, en in toenemende mate vanaf begin 1990 ter beheersing van het aanbod van het product in de Gemeenschap onderling afgestemde maatregelen namen teneinde de tenuitvoerlegging van deze onderling afgestemde prijsverhogingen te waarborgen.
Volgens de beschikking vond de inbreuk plaats in het kader van een organisatie met de naam "Product Group Paperboard", die bestond uit verscheidene groepen op comité's, waaronder de zogeheten "Presidents Working Group" (hierna: "PWG"), die bestond uit leidinggevende personen van de grootste kartonleveranciers in de Gemeenschap, en het "Joint Marketing Committee", dat eind 1987 is opgericht.
Alle ondernemingen tot wie de beschikking is gericht, hebben beroep tot nietigverklaring van de beschikking ingesteld, behalve Papeteries de Lancey en Rena. Verzoekster Laakmann Karton GmbH heeft haar beroep ingetrokken (zaak T-301/94).
Vier Finse ondernemingen, leden van de handelsvereniging Finnboard, die om die reden hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de betaling van de aan de vereniging opgelegde geldboete, hebben eveneens beroep tegen de beschikking ingesteld.
Tien maanden na de terechtzitting in de onderhavige procedure (die negen dagen duurde aan het begin van juli 1997) wijst het Gerecht thans zijn arresten. In het bijzonder de navolgende overwegingen verdienen de aandacht:
In één zaak (Enso Gutzeit/Commissie) stelt het Gerecht vast, dat de Commissie niet heeft aangetoond, dat de betrokken onderneming aan het kartel heeft deelgenomen. Wat deze verzoekster betreft, wordt de beschikking in haar geheel nietig verklaard.
In de zaken betreffende verzoeksters die de vergaderingen van de PWG hebben bijgewoond (dat wil zeggen Cascades, Finnboard, KNP, Mayr-Melnhof, MoDo, Sarrió, Stora en Weig), is het Gerecht van oordeel, dat de Commissie heeft bewezen, dat zij aan de bestanddelen van de inbreuk, dat wil zeggen een heimelijke verstandhouding betreffende de prijzen, een heimelijke verstandhouding betreffende machinestilstand en een heimelijke verstandhouding betreffende de marktaandelen, hebben deelgenomen.
In de andere zaken is het Gerecht, wanneer het desbetreffende middel door de verzoeksters is aangevoerd, van oordeel dat de Commissie de betrokkenheid van de ondernemingen bij de heimelijke verstandhouding betreffende de marktaandelen niet rechtens genoegzaam heeft aangetoond. Bijgevolg verklaart het artikel 1 van de beschikking nietig, voor zover deze verzoekende ondernemingen voor een deelneming aan deze heimelijke verstandhouding aansprakelijk zijn gesteld; daarbij preciseert het Gerecht, dat de Commissie, om elk van de in een beschikking als de onderhavige genoemde ondernemingen gedurende een bepaalde periode aansprakelijk te kunnen stellen voor een geheel kartel, moet aantonen, dat elk van hen heeft ingestemd met de aanvaarding van een algemeen plan dat de bestanddelen van het kartel dekt, dan wel gedurende deze periode rechtstreeks aan al deze bestanddelen heeft deelgenomen. Een onderneming kan eveneens aansprakelijk worden gesteld voor een geheel kartel, ook al wordt aangetoond dat zij slechts rechtstreeks aan een of meer van de bestanddelen van dit kartel heeft deelgenomen, wanneer zij wist of noodzakelijkerwijze moest weten dat de heimelijke verstandhouding waaraan zij deelnam, deel uitmaakte van een algemeen plan, alsook dat dit algemene plan alle bestanddelen van het kartel dekte.
Als een van de belangrijkste punten van de arresten moet worden genoemd, dat volgens het Gerecht het door de Commissie aangehouden algemene niveau van de geldboeten gerechtvaardigd is. Het niveau van de geldboeten dat is aangehouden met betrekking tot de kopstukken en de andere ondernemingen bedroeg 9 %, respectievelijk 7,5 % van de omzet die zij in 1990 op de kartonmarkt van de Gemeenschap hadden behaald.
Gepreciseerd wordt, welke eisen aan de motivering moeten worden gesteld, wanneer de Commissie voor de vaststelling van het bedrag van de geldboeten uitgaat van criteria die door haar stelselmatig worden toegepast.
Van belang is vooral, dat de "Karton"-beschikking de eerste beschikking was waarin de Commissie het bedrag van de aan de ondernemingen opgelegde geldboeten heeft verlaagd, wanneer zij haar hun medewerking hadden verleend. Zo had de Commissie al naar de mate van medewerking van de onderneming het bedrag van de geldboeten met eenderde of tweederde verlaagd.
Dienaangaande is het Gerecht van oordeel, dat de Commissie slechts verlagingen wegens gedurende de administratieve procedure verleende medewerking mag toekennen, indien het gedrag de Commissie in staat heeft gesteld, een inbreuk met minder moeilijkheden vast te stellen en in voorkomend geval daaraan een einde te maken. Een onderneming die uitdrukkelijk verklaart, dat zij de gestelde feiten waarop de Commissie haar punten van bezwaar baseert, niet betwist, kan bijgevolg worden geacht, te hebben bijgedragen tot een verlichting van de taak van de Commissie om inbreuken op de communautaire mededingingsregels vast te stellen en tegen te gaan.
Overigens was de vaststelling door het Gerecht dat de ondernemingen die niet de vergaderingen van de PWG hadden bijgewoond, niet aansprakelijk konden worden gesteld voor een heimelijke verstandhouding betreffende de marktaandelen, geen aanleiding om het bedrag van de aan deze ondernemingen opgelegde geldboeten te verlagen.
Zowel wat het aantal verzoekende partijen betreft, als wat het totale bedrag van de geldboeten betreft, zijn de zaken waarin het Gerecht vandaag uitspraak doet, de belangrijkste zaken die sedert zijn oprichting aanhangig zijn gemaakt. Het Gerecht heeft in de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht het totale bedrag van de geldboeten verlaagd met 11 420 000 ECU (inclusief het bedrag van de aan Enso-Gutzeit opgelegde geldboete van 3 250 000, in welke zaak de beschikking geheel nietig is verklaard).
Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Gerecht van eerste aanleg niet bindt.
Beschikbare talen: Engels, Frans, Duits, Nederlands, Italiaans en Spaans.
De volledige tekst van het arrest is te vinden op de Internetpagina van het Hof http://curia.eu.int heden vanaf ongeveer 15 uur.
Voor nadere informatie wende men zich tot de heer J. de Hemptinne tel: (352) 43 03 3205 fax: (352) 43 03 2500.