Afdeling pers en voorlichting

PERSCOMMUNIQUÉ NR.38/98

17 juni 1998

Arrest van het Hof in de prejudiciële zaak C-321/96

W. Mecklenburg/Kreis Pinneberg - Der Landrat

Het Hof spreekt zich voor het eerst uit over richtlijn 90/313/EEG "inzake de vrije toegang tot milieu-informatie" in geval van een Duits burger


In deze zaak is het Hof gevraagd om een uitlegging van de gemeenschapsrichtlijn "inzake de vrije toegang tot milieu-informatie" (90/313/EEG). De richtlijn bepaalt, dat de overheidsinstanties van de lidstaten "gehouden zijn op verzoek milieu-informatie -- waarvan de richtlijn een definitie geeft -- beschikbaar te stellen aan iedere natuurlijke of rechtspersoon, zonder dat deze een belang behoeft aan te tonen". De richtlijn noemt echter ook de situaties waarin de overheidsinstanties een dergelijk verzoek mogen weigeren, onder meer wanneer het verband houdt met "zaken die bij de rechter aanhangig zijn of zijn geweest, of waarvoor vooronderzoeken, disciplinaire onderzoeken of opsporingsonderzoeken lopen". Deze richtlijn werd in 1994 bij het Umweltinformationsgesetz in Duits recht omgezet. Deze wet bepaalt dat het recht op vrije toegang tot milieu-informatie onder meer is uitgesloten "tijdens een gerechtelijke procedure, een strafrechtelijk vooronderzoek of een administratieve procedure, ten aanzien van de gegevens die de autoriteiten uit hoofde van die procedure ontvangen" (art. 7 UIG).

Op basis van de richtlijn verzocht Mecklenburg op 1 januari 1993 de gemeente Pinneberg, en op 18 maart 1993 de Kreis Pinneberg, om toezending van een kopie van het standpunt dat de dienst voor landschapszorg had ingenomen in de goedkeuringsprocedure van de plannen voor de aanleg van de „westelijke rondweg". Bij beschikking van 17 mei 1993 wees de Kreis Pinneberg dit verzoek af, op grond dat het standpunt van die dienst geen „milieu-informatie" in de zin van de richtlijn was, aangezien het enkel een beoordeling inhield op basis van informatie waartoe verzoeker reeds toegang had, en de in de richtlijn voor afwijzing van het verzoek voorziene voorwaarden hoe dan ook waren vervuld, aangezien een goedkeuringsprocedure van plannen als een „opsporingsonderzoek" moest worden aangemerkt.

Het Schleswig-Holsteinische Oberverwaltungsgericht, waar thans het hoger beroep aanhangig is, had twijfels over de uitlegging van de richtlijn en heeft de behandeling van de zaak geschorst; het heeft het Hof een aantal prejudiciële vragen gesteld, die vandaag worden beantwoord.

Met zijn eerst vraag wenst de nationale rechter in wezen te vernemen, of artikel 2 van de richtlijn (dat het begrip milieu-informatie definieert) aldus moet worden uitgelegd, dat het van toepassing is op een standpunt dat een dienst voor landschapszorg in het kader van zijn deelneming aan een procedure tot goedkeuring van bouwplannen heeft ingenomen. Het Hof herinnert eraan, dat artikel 2 van de richtlijn onder dit begrip alle informatie verstaat over de toestand van de verschillende, in die bepaling genoemde sectoren van het milieu, alsmede de activiteiten of maatregelen die de toestand van die sectoren ongunstig kunnen beïnvloeden of beschermen, „met inbegrip van bestuursrechtelijke maatregelen en milieubeheersprogramma's". De gemeenschapswetgever heeft aan dit begrip dus een ruime betekenis willen geven, die zowel de gegevens als de activiteiten met betrekking tot de toestand van die sectoren omvat. Hij heeft zich ervan onthouden, een definitie te geven die enige overheidsactiviteit zou kunnen uitsluiten.

Daarom antwoordt het Hof op de eerste vraag van de Duitse rechter, dat artikel 2 van de gemeenschapsrichtlijn aldus moet worden uitgelegd, dat het van toepassing is op een standpunt dat een dienst voor landschapszorg in het kader van zijn deelneming aan een procedure tot goedkeuring van bouwplannen inneemt, indien dit standpunt vanuit het oogpunt van milieubescherming invloed kan hebben op de beslissing tot goedkeuring van die plannen.

Met zijn tweede vraag wenst de nationale rechter in wezen te vernemen, of het begrip „opsporingsonderzoek", op grond waarvan in de richtlijn een verzoek om openbaarmaking kan worden geweigerd, aldus moet worden uitgelegd, dat het mede omvat een administratieve procedure als bedoeld in het UIG, die beperkt blijft tot de voorbereiding van een bestuursrechtelijke maatregel. Het Hof stelt vast, dat deze afwijkende bepaling uitsluitend betrekking heeft op procedures met een gerechtelijk of quasi-gerechtelijk karakter, of in elk geval op procedures die, indien de administratieve of strafrechtelijke overtreding is vastgesteld, onvermijdelijk tot een strafmaatregel leiden. In die context moet het „opsporingsonderzoek" dus worden aangemerkt als de fase die onmiddellijk aan de gerechtelijke procedure of de instructie voorafgaat. De ontstaansgeschiedenis van de richtlijn en de vergelijking van het begrip "opsporingsonderzoek" in de andere versies van de officiële talen van de EG bevestigen deze uitlegging.

Mitsdien antwoordt het Hof op de tweede vraag van de Duitse rechter, dat de in de gemeenschapsrichtlijn voorziene gevallen van weigering van openbaarmaking niet een administratieve procedure als bedoeld in artikel 7 UIG omvatten, die beperkt blijft tot de voorbereiding van een bestuursrechtelijke maatregel, tenzij zij onmiddellijk aan een contentieuze of quasi-contentieuze procedure voorafgaat en voortvloeit uit de noodzaak, vóór de inleiding van de eigenlijke procedurele fase bewijzen te verkrijgen of een onderzoek naar een zaak in te stellen.

Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt. Deze persmededeling is beschikbaar in de officiële talen.

De volledige tekst van het arrest is te vinden op de internetpagina van het Hof www.curia.eu.int. heden vanaf ongeveer 15.00 uur. Voor nadere informatie wende men zich tot U. Städtler tel (352) 4303 3255.