Ontslag van een vrouw op enig moment tijdens haar zwangerschap op grond van afwezigheden wegens een ziekte die haar oorsprong vindt in die zwangerschap, is in strijd met het gemeenschapsrecht. De periode van afwezigheid tijdens de zwangerschap kan niet in aanmerking worden genomen voor de berekening van de periode die haar ontslag naar nationaal recht rechtvaardigt.
M. Brown was bij Rentokil in dienst als chauffeur. In augustus 1990 stelde zij Rentokil ervan in kennis, dat zij zwanger was. Na 16 augustus 1990 kon zij niet meer werken wegens problemen die verband hielden met haar zwangerschap.
Volgens de arbeidsovereenkomsten van het personeel van Rentokil zou een werknemer, man of vrouw, worden ontslagen, indien hij of zij meer dan 26 weken afwezig was wegens ziekte. Ingevolge deze bepaling werd M. Brown, die haar arbeid sinds 16 augustus 1990 niet had hervat, per 8 februari 1991 ontslagen. Haar kind werd op 22 maart 1991 geboren.
Daar haar beroep tegen dit ontslagbesluit en verschillende hogere beroepen waren verworpen, wendde M. Brown zich tot het House of Lords, dat het Hof heeft verzocht om uitlegging, in deze omstandigheden, van de gemeenschapsbepalingen betreffende de gelijke behandeling van mannen en vrouwen.
In de eerste plaats heeft het Hof herinnerd aan het beginsel, dat ontslag van een werknemer wegens zwangerschap of wegens een voornamelijk op die toestand gebaseerde reden alleen vrouwen kan treffen en derhalve een rechtstreekse discriminatie op grond van geslacht vormt.
Het Hof merkt om te beginnen op, dat zwangerschap een periode is waarin stoornissen en complicaties kunnen optreden die van dien aard kunnen zijn dat een vrouw zich aan strenge medische controle moet onderwerpen en, in voorkomend geval, gedurende de gehele duur van de zwangerschap of een gedeelte daarvan absolute rust moet houden. Deze stoornissen en complicaties, die tot arbeidsongeschiktheid kunnen leiden, behoren tot de risico's die nauw verbonden zijn met zwangerschap, en zijn derhalve even specifiek als de zwangerschap zelf.
Waar het Hof reeds heeft vastgesteld, dat een bescherming tegen ontslag aan de vrouw gedurende het zwangerschapsverlof moet worden toegekend, verlangt het non-discriminatiebeginsel een soortgelijke bescherming gedurende de gehele zwangerschap.
Het ontslag van een vrouwelijke werknemer tijdens de zwangerschap wegens afwezigheden die het gevolg zijn van uit de zwangerschap voortvloeiende arbeidsongeschiktheid, hangt immers samen met het intreden van met die toestand verband houdende risico's en moet dus worden geacht hoofdzakelijk te zijn gebaseerd op de zwangerschap. Een dergelijk ontslag kan alleen vrouwen treffen en vormt derhalve een rechtstreekse discriminatie op grond van geslacht.
Afwezigheden van de vrouwelijke werknemer na het zwangerschapsverlof daarentegen kunnen voor de berekening van de periode die haar ontslag naar nationaal recht rechtvaardigt, onder dezelfde voorwaarden in aanmerking worden genomen als de afwezigheid van een man wegens een arbeidsongeschiktheid van dezelfde duur.
Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt. Deze persmededeling is beschikbaar in de officiële talen.
De volledige tekst van het arrest is te vinden op de internetpagina van het Hof www.curia.eu.int. heden vanaf ongeveer 15.00 uur.
Voor nadere informatie wende men zich tot de heer J. de Hemptinne tel (352) 4303 3205 fax (352) 4303 2500.