In het kader van een beroep betreffende de werkingssfeer van de richtlijn inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening heeft het Hof moeten preciseren, welke behoeften van algemeen belang niet van industriële of commerciële aard zijn. Immers, enkel een instelling die in die behoeften beoogt te voorzien, kan als publiekrechtelijke instelling worden aangemerkt.
BFI, een in de inzameling en verwerking van afval gespecialiseerde onderneming, heeft zich bij de Nederlandse autoriteiten erover beklaagd, dat aan ARA NV taken op het gebied van afvalinzameling in de gemeenten Arnhem en Rheden zijn gegund. Zij was van mening, dat de betrokken gemeentelijke autoriteiten de opdracht hadden moeten plaatsen met inachtneming van de procedures die uitdrukkelijk in de communautaire richtlijn inzake overheidsopdrachten voor dienstverlening zijn voorgeschreven. Het Gerechtshof te Arnhem, waaraan het geschil was voorgelegd, besloot de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof om uitlegging van de betrokken richtlijn te verzoeken.
De richtlijn schrijft de verplichte procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening voor waaraan de aanbestedende diensten zijn onderworpen. Deze procedures zijn evenwel niet van toepassing op een aantal opdrachten die zijn gegund aan entiteiten die zelf aanbestedende diensten zijn. Daaronder noemt de richtlijn uitdrukkelijk de "publiekrechtelijke instellingen".
Om uit te maken, of de twee Nederlandse gemeenten zich met betrekking tot met de vennootschap ARA gesloten overeenkomsten op deze uitzondering konden beroepen, moest het Hof preciseren, aan welke voorwaarden een vennootschap als ARA moest voldoen om als publiekrechtelijke instelling te kunnen worden aangemerkt. In het bijzonder moest het Hof nader preciseren, of de aan ARA toevertrouwde taken betrekking hadden op de voorziening in "behoeften van algemeen belang" als bedoeld in de richtlijn.
Zo besliste het Hof, dat er onderscheid bestaat tussen behoeften van algemeen belang die wel van industriële of commerciële aard zijn, en behoeften van algemeen belang die dat niet zijn. Enkel de instellingen die in laatstgenoemde behoeften moeten voorzien, kunnen als publiekrechtelijke instellingen worden aangemerkt.
Vervolgens verklaarde het Hof, dat aan de kwalificatie van behoeften van algemeen belang als andere dan van industriële of commerciële aard niet werd afgedaan door het feit dat particuliere ondernemingen ook in dezelfde behoeften konden voorzien. Omdat het moeilijk is zich activiteiten voor te stellen die a priori niet door particuliere ondernemingen kunnen worden verricht, zou een andere uitlegging het begrip publiekrechtelijke instelling uithollen. Met name het ophalen en de verwerking van huishoudelijk afval kunnen door de overheid uit hoofde van volksgezondheid of milieubescherming als behoeften van algemeen belang in de zin van de richtlijn worden beschouwd.
Ten slotte herinnerde het Hof aan zijn eerdere rechtspraak en was het van oordeel, dat een vennootschap haar hoedanigheid van publiekrechtelijke instelling behoudt, zelfs indien zij ook activiteiten van industriële of commerciële aard verricht, en a fortiori wanneer deze activiteiten worden verricht door een aparte onderneming die tot dezelfde groep behoort. Bovendien moet het al dan niet bestaan van behoeften van algemeen belang objectief worden beoordeeld en niet aan de hand van de rechtsvorm van de bepalingen waarin die behoeften zijn geformuleerd.
|
Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt. Deze persmededeling is beschikbaar in de volgende talen : Frans, Nederlands, Engels en Duits. De volledige tekst van het arrest is te vinden op de internetpagina van het Hof www.curia.eu.int heden vanaf ongeveer 15.00 uur. Voor nadere informatie wende men zich tot mevr. Cruysmans tel. (352) 4303 3205 fax (352) 4303 2034. |