Afdeling pers en voorlichting

PERSCOMMUNIQUÉ nr. 01/99

19 januari 1999

Arrest van het Hof van Justitie in zaak C-348/96

Strafzaak tegen Donatella Calfa

DE LEVENSLANGE UITZETTING UIT HET GRONDGEBIED IS NIET IN OVEREENSTEMMING MET HET GEMEENSCHAPSRECHT


Het Hof van Justitie is van oordeel, dat een strafsanctie die bestaat in de automatische levenslange uitzetting uit het grondgebied van de onderdanen van andere lidstaten, die schuldig zijn verklaard aan overtreding van de narcoticawet, een belemmering van de vrijheid van dienstverrichting en van de andere door het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheden vormt, die niet door redenen van openbare orde kan worden gerechtvaardigd.

Tijdens een toeristisch verblijf in Kreta is Donatella Calfa, Italiaans onderdaan, door de strafkamer van de rechtbank te Heraklion het bezit voor haar eigen gebruik en het gebruik van verboden verdovende middelen ten laste gelegd. De strafkamer verklaarde haar schuldig aan overtreding van de narcoticawet, veroordeelde haar tot een gevangenisstraf van drie maanden en gelastte haar uitzetting voor het leven uit Griekenland.

De Griekse narcoticawet bepaalt immers, dat de rechter verplicht is de levenslange uitzetting uit het grondgebied te gelasten van een vreemdeling die wegens overtreding van deze wet worden veroordeeld, behoudens wanneer gewichtige redenen, met name van familiale aard, zich daartegen verzetten. Deze maatregel kan slechts worden ingetrokken bij discretionair besluit van de minister van Justitie, na een periode van minimaal drie jaar. Griekse onderdanen kunnen daarentegen niet voor het leven worden uitgezet. In geval van een ernstige veroordeling, dat wil zeggen een veroordeling tot een gevangenisstraf van vijf jaar of meer, kan hun ten hoogste een verbod van verblijf in bepaalde delen van het grondgebied worden opgelegd, en niet voor een periode van langer dan vijf jaar.

De Areios Pagos, waarbij Calfa cassatieberoep heeft ingesteld, heeft het Hof van Justitie ondervraagd over de verenigbaarheid van de betrokken Griekse wet met de bepalingen van het EG-Verdrag betreffende het vrij verrichten van diensten.

Het Hof herinnert eraan, dat het beginsel van het vrij verrichten van diensten impliceert dat een toerist zich vrijelijk naar een andere lidstaat kan begeven om daar een dienst te genieten, zonder daarbij door beperkingen te worden gehinderd. Hoewel het strafrecht in beginsel tot de bevoegdheid van de lidstaten behoort, mag het de door het gemeenschapsrecht gewaarborgde fundamentele vrijheden niet beperken.

Volgens het Hof vormt de in de Griekse wet neergelegde levenslange uitzetting van buitenlanders kennelijk een belemmering van de vrijheid van dienstverrichting, en van de andere door het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheden.

Het Hof onderzoekt derhalve of een dergelijke sanctie kan worden gerechtvaardigd door redenen van openbare orde, hetgeen het bestaan veronderstelt van "een werkelijke en genoegzaam ernstige bedreiging, die een fundamenteel belang van de samenleving aantast". Het merkt op, dat een lidstaat bijvoorbeeld het gebruik van verdovende middelen als een zodanig gevaar voor de samenleving kan beschouwen, dat ten aanzien van buitenlanders bijzondere maatregelen gerechtvaardigd zijn.

Het Hof herinnert er evenwel aan, dat de uitzondering betreffende de openbare orde, evenals alle afwijkingen van een fundamenteel beginsel van het Verdrag, beperkend moet worden uitgelegd. De Europese richtlijn betreffende de voor vreemdelingen geldende bijzondere maatregelen ten aanzien van verplaatsing en verblijf, stelt uitdrukkelijk grenzen aan het recht van de lidstaten om buitenlanders uit te zetten op grond van de openbare orde. Dergelijke maatregelen moeten uitsluitend op een persoonlijk gedrag van de betrokkene berusten, dat een actuele bedreiging van de openbare orde vormt. Het bestaan van strafrechtelijke veroordelingen is op zich niet voldoende.

Het Hof stelt evenwel vast, dat de in de Griekse wet neergelegde levenslange uitzetting uit het grondgebied automatisch wordt uitgesproken naar aanleiding van een strafrechtelijke veroordeling, zonder dat rekening wordt gehouden met het persoonlijk gedrag van de betrokkene, of met het bestaan van een gevaar voor de openbare orde.

Het Hof concludeert, dat een regeling zoals de betrokken Griekse regeling een belemmering van de vrijheid van dienstverrichting, het vrije verkeer van werknemers en de vrijheid van vestiging vormt, die niet op grond van de openbare orde kan worden gerechtvaardigd.

Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt. Beschikbare talen: alle officiële talen.

Voor nadere informatie kunt u zich wenden tot mw. Cruysmans, tel. (00 352) 4303-3205 fax (00 352) 4303-2034.