AFDELING PERS EN VOORLICHTING

PERSCOMMUNIQUÉ NR. 36/99

28 mei 1999

DE PRESIDENT VAN HET HOF VAN JUSTITIE LEGT DE RAAD VAN MINISTERS VAN JUSTITIE VOORSTELLEN EN BESCHOUWINGEN OVER DE TOEKOMST VAN DE RECHTSPLEGING IN DE EUROPESE UNIE VOOR


Verschillende belangrijke ontwikkelingen zullen binnenkort de werking van de communautaire rechtspleging beïnvloeden.

De achtereenvolgende inwerkingtreding van de derde fase van de Economische en monetaire unie, van het Verdrag van Amsterdam en van een aantal in kader van de derde pijler van de Europese Unie (Justitie en binnenlandse zaken) opgestelde overeenkomsten zal meebrengen, dat bij het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg meer zaken aanhangig worden gemaakt. Verder dienen in het vooruitzicht van de uitbreiding van de Unie de bepalingen betreffende de samenstelling en de werking van de instellingen opnieuw te worden bezien.

Er zijn derhalve goede gronden om thans reeds te beginnen nadenken over de toekomst van de communautaire rechtspleging in het algemeen en over de werking en de samenstelling van de communautaire rechterlijke instanties in het bijzonder. Het is met dat doel dat het Hof en het Gerecht dit document hebben opgesteld.

In dit document wijzen het Hof en het Gerecht allereerst de problemen aan die moeten worden opgelost om de communautaire rechterlijke instanties in staat te stellen hun taak ook in toekomst doeltreffend te vervullen. Die problemen betreffen vooral de toename van de geschillen, het langer worden van de duur van de procedures dat daaruit dreigt voort te vloeien, en de te verwachten werkophoping bij de vertaaldienst van de instelling.

Als eerste aanzet voor een oplossing worden de Raad drie nader uitgewerkte punten ter overweging voorgelegd.

Het Hof stelt allereerst een aantal maatregelen voor die thans reeds bij wege van aanpassing van de reglementen voor de procesvoering kunnen worden getroffen en waarmee de zaken doeltreffender kunnen worden afgedaan.

Zo stelt het Hof een versnelde of vereenvoudigde procedure voor de behandeling van spoedeisende zaken voor. Te overwegen valt, slechts voor bepaalde zaken een mondelinge behandeling te organiseren en een aantal zaken gewoon op basis van een schriftelijke procedure af te doen.

Wat de prejudiciële procedure betreft, waarmee de nationale rechters van het Hof een antwoord willen krijgen op voor hen gerezen vragen betreffende de toepassing van het gemeenschapsrecht, wenst het Hof, dat de nationale rechterlijke instanties op verzoek nadere toelichtingen kunnen verstrekken over de gestelde vragen. Het Hof overweegt overigens, vaker bij gewone beschikking te beslissen in de gevallen waarin het antwoord uit zijn bestaande rechtspraak voortvloeit.

Ten tweede noemt het Hof een aantal aanpassingen die de structuur van de rechterlijke organisatie in de Gemeenschap onverlet laten, doch een wijziging vereisen van de in de verdragen en statuten voorkomende bepalingen betreffende de instelling.

In het kader daarvan wordt allereerst beklemtoond, dat aan het Hof de bevoegdheid zou moeten worden toegekend zelf zijn reglement voor de procesvoering zelf te wijzigen teneinde het aan te passen aan de evolutie van de feiten en van het recht.

Verder wordt het idee geopperd, de hogere voorzieningen bij het Hof tegen beslissingen van het Gerecht te filtreren. Aan een dergelijke filtrage kan inzonderheid worden gedacht voor zaken die reeds een eerste keer zijn onderzocht alvorens zij aan het Gerecht worden voorgelegd, zoals de zaken betreffende het gemeenschapsmerk. Verder wordt eraan gedacht de rechtsgang in ambtenarenzaken aan te passen, met name door de oprichting van interinstitutionele kamers van beroep.

Ten slotte vestigt het Hof de aandacht op het verband tussen de toename van het aantal rechters bij toekomstige uitbreidingen en de goede werking van de rechterlijke instantie. Bij een belangrijke toename van het aantal rechters zou de voltallige formatie van het Hof immers de onzichtbare grens kunnen passeren die een collegiale rechterlijke instantie scheidt van een beraadslagende vergadering. Een dergelijke evolutie zou de samenhang van de rechtspraak in gevaar kunnen brengen. Wanneer het Hof veel meer dan vijftien rechters zou tellen, zou het zelf organisatorische maatregelen moeten bedenken om dat gevaar af te weren.

Ten slotte onderzoekt het Hof de toekomst van de rechtspleging in het algemeen en formuleert het aan aantal meer algemene beschouwingen ten behoeve van de volgende intergouvernementele conferentie.

Met betrekking tot de toekomst op lange termijn van het stelsel van prejudiciële verwijzingen beklemtoont het Hof, dat de mogelijkheid voor alle nationale rechterlijke instanties, ongeacht hun statuut, om Hof prejudiciële vragen te stellen, behouden moet blijven. Het overweegt evenwel de invoering van een filtragesysteem om de prejudiciële vragen te selecteren die wegens de ingewikkeldheid of het belang ervan beantwoording op communautair niveau behoeven.

Het Hof overweegt ten slotte de voor- en nadelen van ,,decentralisatie" van de prejudiciële procedure, te weten de oprichting in elke lidstaat van rechterlijke instanties van communautaire of nationale aard die zouden worden belast met de beantwoording van de prejudiciële vragen van de rechterlijke instanties uit hun territoriale bevoegdheidssfeer.

Op uitnodiging van het Duitse voorzitterschap van de Raad heeft de president van het Hof, de heer G. C. Rodríguez Iglesias, al deze voorstellen en beschouwingen voorgelegd aan de ministers van Justitie, in Raad bijeen te Brussel op 27 en 28 mei 1999.

Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt.

Deze persmededeling is beschikbaar in de officiële talen op de internetpagina van het Hof www.curia.eu.int.

Voor nadere informatie wende men zich tot de heer J.-M. Rachet, tel (352) 4303 3205.