Het Hof van Justitie onderzoekt artikel 65 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien
Bij het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien («Octrooiverdrag») wordt een voor de verdragsluitende staten (de lidstaten van de Europese Unie, de Zwitserse Confederatie, het Vorstendom Liechtenstein, het Vorstendom Monaco en de Republiek Cyprus) gemeenschappelijk recht inzake de verlening van octrooien voor uitvindingen, «Europese octrooien» genoemd, in het leven geroepen. Die octrooien worden verleend door het Europees Octrooibureau, waarvan de officiële talen het Duits, Engels en Frans zijn. Europese octrooiaanvragen moeten in een van deze talen worden ingediend. De verlening van een Europees octrooi kan worden aangevraagd voor alle verdragsluitende staten, dan wel voor slechts een of meer van hen. Het octrooi verleent de houder vanaf de dag waarop de vermelding van de verlening ervan is gepubliceerd, in elk van de verdragsluitende staten waarvoor het is verleend, dezelfde rechten als die hij zou ontlenen aan een in die staat verleend nationaal octrooi.
Het Octrooiverdrag geeft elk van de verdragsluitende staten het recht te bepalen, dat een Europees octrooi in de betrokken staat geacht wordt van de aanvang af geen rechtsgevolgen te hebben, indien de tekst van het Europees octrooi voor die staat niet is opgesteld in de officiële taal van die staat en de aanvrager geen vertaling ervan in die taal verstrekt.
De Bondsrepubliek Duitsland heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt.
Aan BASF is door de vorige houdster een Europees octrooi betreffende een «samenstelling voor de coating van laklagen van auto's» overgedragen. De vermelding van de verlening van het octrooi, dat in het Engels was opgesteld en onder meer in Duitsland rechtsgevolgen had, is op 24 juli 1996 in het Europees octrooiblad gepubliceerd. Bij beschikking van 5 mei 1997 stelde het Duitse octrooibureau overeenkomstig de Duitse wetgeving vast, dat het octrooi moest worden geacht van de aanvang af in Duitsland geen rechtsgevolgen te hebben gehad, omdat de vorige octrooihoudster binnen de gestelde termijn niet de Duitse vertaling van het octrooischrift had ingediend.
BASF vorderde nietigverklaring van die beschikking met het betoog, dat de Duitse wetgeving in strijd was met het in het gemeenschapsrecht verankerde beginsel van vrij verkeer van goederen.
Het door BASF aangezochte Bundespatentgericht heeft de behandeling van de zaak geschorst teneinde het Hof van Justitie om een uitspraak te verzoeken.
Na de opmerkingen van BASF, de Commissie en dertien lidstaten te hebben onderzocht, stelt het Hof vast dat het beginsel van het vrije verkeer van goederen zich niet tegen een dergelijke regelgeving verzet: een regeling die de octrooihouders verplicht een vertaling van het octrooischrift in de officiële taal van de betrokken lidstaat te verstrekken, vormt geen maatregel van gelijke werking als kwantitatieve invoerbeperkingen.
Het Hof herinnert eraan, dat wanneer een uitvinder zijn uitvinding door octrooiverlening wil beschermen, hij onder meer de keus heeft om de territoriale reikwijdte van de gewenste bescherming te beperken tot één staat dan wel uit te strekken tot meerdere staten. Die keuze is in beginsel dezelfde, ongeacht of de uitvinder verzoekt om de verlening van een Europees octrooi, dan wel gebruik maakt van de thans in de lidstaten geldende stelsels van verlening van nationale octrooien. De keuze wordt gemaakt op basis van een algemene afweging van voor- en nadelen van elke optie, die onder meer ingewikkelde economische schattingen inhoudt met betrekking tot het commerciële belang van een bescherming in de verschillende staten, in vergelijking met het totale bedrag van de aan de octrooiverlening in die staten verbonden kosten, waaronder de vertaalkosten.
Ofschoon het waarschijnlijk moet worden geacht, aldus het Hof, dat er verschillen in de goederenbewegingen zullen bestaan naargelang de uitvinding in alle of slechts in sommige lidstaten is beschermd, levert zulks nog geen door het gemeenschapsrecht verboden belemmering op. Immers, de gevolgen voor het intracommunautaire handelsverkeer van een eventuele mededingingssituatie op de niet-beschermde markten, hangen vooral af van concrete, onvoorspelbare beslissingen die elk van de betrokken marktdeelnemers neemt op basis van de economische omstandigheden op de verschillende markten. In die omstandigheden moet worden vastgesteld, dat, al aangenomen dat de opsplitsing van de interne markt in bepaalde gevallen beperkende gevolgen voor het vrije verkeer van goederen kan hebben, die gevolgen te onzeker en te indirect zijn om als een belemmering in de zin van het gemeenschapsrecht te kunnen worden beschouwd.
Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt. Deze persmededeling is beschikbaar in alle officiële talen
De volledige tekst van het arrest is te vinden op de internetpagina van het Hof www.curia.eu.int. heden vanaf ongeveer 15.00 uur
Voor nadere informatie wende men zich tot J.-M. Rachet, tel. (0 03 52) 43 03 - 32 05 fax (0 03 52) 43 03 - 20 34.