A | Terugblik op de belangrijkste arresten van het jaar

Rechtsstaat



Waarom is er een Hof van Justitie van de Europese Unie?
Bekijk de video op YouTube


In het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie wordt, net als in het Verdrag betreffende de Europese Unie, de rechtsstaat met zoveel woorden genoemd als een van de gemeenschappelijke waarden van de lidstaten waarop de Unie is gegrondvest. Het Hof van Justitie wordt steeds vaker verzocht om zich uit te spreken over de eerbiediging van de rechtsstaat door de lidstaten, zowel in het kader van beroepen wegens niet-nakoming die door de Europese Commissie tegen de lidstaten worden ingesteld als in het kader van verzoeken om een prejudiciële beslissing die door de nationale rechterlijke instanties worden ingediend. Het Hof dient dan te onderzoeken of deze fundamentele waarde op nationaal niveau wordt geëerbiedigd, onder meer op het gebied van de rechterlijke macht en meer concreet in het kader van de benoemingsprocedure van rechters of de tuchtregeling waaraan zij onderworpen zijn.

  • Het Hof heeft geoordeeld dat de opeenvolgende wijzigingen van de Poolse wet betreffende de nationale raad voor de rechtspraak neerkomen op de afschaffing van de daadwerkelijke rechterlijke toetsing van de besluiten van die raad waarbij kandidaten voor het ambt van rechter bij de hoogste rechterlijke instantie in burgerlijke en strafzaken aan de president van de Republiek worden voorgedragen, zodat zij in strijd kunnen zijn met het Unierecht. Indien een schending bewezen is, verplicht het beginsel van voorrang van het Unierecht de nationale rechter om dergelijke wijzigingen buiten toepassing te laten.
    Arrest A.B. e.a. van 2 maart 2021 (C‑824/18)

  • Een Maltese vereniging die tot doel heeft de bescherming van de rechtspleging en de rechtsstaat te bevorderen, had bij de Prim’Awla tal-Qorti Civili – Ġurisdizzjoni Kostituzzjonali (burgerlijke rechter, eerste kamer, zittend als grondwettelijk hof, Malta) de procedure voor de benoeming van Maltese rechters, zoals geregeld in de grondwet, aangevochten. Het Hof heeft geoordeeld dat nationale bepalingen van een lidstaat die de minister-president een doorslaggevende bevoegdheid verlenen bij de benoeming van rechters, maar tevens bepalen dat bij die benoeming een onafhankelijk orgaan betrokken is dat belast is met de beoordeling van de kandidaten en met het uitbrengen van een advies, niet in strijd zijn met het Unierecht.
    Arrest Repubblika/Il-Prim Ministru van 20 april 2021 (C‑896/19)

  • Het Hof heeft zich uitgesproken over een reeks Roemeense hervormingen op het gebied van de organisatie van de rechterlijke macht, de tuchtregeling voor rechters, de aansprakelijkheid van de staat en de persoonlijke aansprakelijkheid van rechters voor justitiële fouten. Het Hof achtte bepaalde aspecten van deze hervormingen in strijd met het Unierecht, zoals de oprichting van een gespecialiseerde afdeling binnen het openbaar ministerie die bevoegd is om de handelwijze van rechters te toetsen, de voorwaarden waaronder rechters persoonlijk aansprakelijk kunnen worden gesteld en de eerbiediging van hun procedurele rechten. Het riep daarbij in herinnering dat het beginsel van voorrang van het Unierecht zich verzet tegen een nationale regeling, zoals uitgelegd door het grondwettelijk hof, volgens welke een lagere rechter een met het Unierecht strijdige nationale bepaling niet op eigen gezag buiten toepassing mag laten.
    Arrest Asociaţia „Forumul Judecătorilor din România” e.a./Inspecţia Judiciară e.a. van 18 mei 2021 (C‑83/19 e.a.)

  • Het Hof heeft het beroep verworpen dat Hongarije had ingesteld tegen de resolutie van het Europees Parlement waarmee de procedure in gang was gezet om te constateren dat er een duidelijk gevaar bestond dat die lidstaat zich schuldig maakte aan een ernstige schending van de waarden waarop de Unie berust. Deze procedure kan leiden tot de schorsing van bepaalde rechten die voortvloeien uit het lidmaatschap van de betrokken lidstaat van de Unie. Onder toepassing van zijn Reglement, dat bepaalt dat voor de aanneming dan wel verwerping van een tekst alleen de voor- en tegenstemmen tellen (behoudens in de gevallen waarvoor de Verdragen in een specifieke meerderheid voorzien), heeft het Parlement na de stemming over de betrokken resolutie alleen de voor- en tegenstemmen van zijn leden meegeteld en de onthoudingen buiten beschouwing gelaten. Het Hof heeft geoordeeld dat het Parlement, in tegenstelling tot wat Hongarije in zijn beroep tot nietigverklaring had betoogd, de onthoudingen terecht niet had meegerekend bij het tellen van de in het kader van de aanneming van deze resolutie uitgebrachte stemmen.
    Arrest Hongarije/Parlement van 3 juni 2021 (C‑650/18)

  • Het Hof heeft geoordeeld dat de tuchtregeling voor de rechters van de Sąd Najwyższy (hoogste rechterlijke instantie in burgerlijke en strafzaken, Polen) en de rechters van de gewone rechterlijke instanties niet in overeenstemming met het Unierecht is. De Europese Commissie had zich tot het Hof gewend teneinde te doen vaststellen dat Polen inbreuk had gemaakt op het Unierecht door deze nieuwe tuchtregeling in te voeren en met name door een nieuwe tuchtkamer binnen de Sąd Najwyższy in te stellen. Het Hof heeft alle grieven van de Commissie gegrond verklaard: gelet op de algemene context van de ingrijpende hervormingen van de Poolse rechterlijke macht en de meer specifieke context van de oprichting van deze nieuwe kamer, heeft het Hof onder meer geconstateerd dat deze kamer niet de vereiste waarborgen voor onafhankelijkheid en onpartijdigheid biedt en vatbaar is voor directe of indirecte beïnvloeding door de Poolse wetgevende en uitvoerende macht.
    Arrest Commissie/Polen van 15 juli 2021 (C‑791/19)

  • Het Hof heeft geoordeeld dat de onvrijwillige verplaatsing van een rechter naar een andere rechterlijke instantie of naar een andere afdeling van dezelfde rechterlijke instantie de beginselen van onafzetbaarheid en onafhankelijkheid van rechters kan aantasten. Bovendien moet de beschikking waarbij een instantie die in laatste aanleg en als alleensprekende rechter uitspraak doet, het beroep van een onvrijwillig overgeplaatste rechter heeft verworpen, van nul en gener waarde worden geacht indien de fundamentele regels inzake de instelling en werking van het betrokken gerechtelijke systeem kennelijk zijn geschonden bij de benoeming van deze alleensprekende rechter.
    Arrest W. Ż. (Kamer voor bijzondere controle en publieke zaken bij de Sąd Najwyższy – Benoeming) van 6 oktober 2021 (C‑487/19)

  • Het Hof heeft geoordeeld dat de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van rechters en het vermoeden van onschuld kunnen worden ondermijnd door de thans in Polen geldende regeling op grond waarvan de minister van Justitie rechters kan detacheren bij een hogere strafrechtelijke instantie en die detachering op ieder moment en zonder motivering kan beëindigen. Het ontbreken van criteria voor deze detacheringen brengt het risico met zich mee dat politieke controle wordt uitgeoefend op de inhoud van rechterlijke beslissingen, temeer daar de minister tevens procureur-generaal is.
    Arrest Strafzaken tegen WB e.a. van 16 november 2021 (C‑748/19 e.a.)

  • Het Hof heeft zich over verschillende zaken gebogen in het kader van de hervormingen van de justitie op het gebied van de bestrijding van corruptie in Roemenië. Aan de orde was de vraag of de toepassing van de rechtspraak zoals die voortvloeit uit verschillende beslissingen van het Roemeense grondwettelijk hof met betrekking tot regels van strafprocesrecht op het gebied van fraude en corruptie mogelijkerwijs in strijd was met het Unierecht. Het Hof heeft opnieuw bevestigd dat de voorrang van het Unierecht vereist dat nationale rechterlijke instanties de bevoegdheid hebben om een beslissing van het grondwettelijk hof die strijdig met het Unierecht is, buiten toepassing te laten, zonder dat de nationale rechters hiervoor tuchtrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gehouden. Het Unierecht verzet zich tegen de toepassing van de rechtspraak van een grondwettelijk hof waarbij uitspraken van rechtsprekende formaties die onregelmatig zouden zijn samengesteld, worden vernietigd, voor zover een dergelijke vernietiging, in combinatie met de nationale verjaringsvoorschriften, tot een stelselmatig risico van straffeloosheid van ernstige fraude kan leiden.
    Arrest Euro Box Promotion e.a. van 21 december 2021 (C‑357/19 e.a.)

  • In een door een Hongaarse rechterlijke instantie ingeleide prejudiciële zaak heeft het Hof zich uitgesproken over de verenigbaarheid van de Hongaarse regeling met de Unierichtlijn betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures. De hoogste rechterlijke instantie van Hongarije had deze prejudiciële verwijzing naar het Hof onrechtmatig geoordeeld, waarna het Hof opnieuw heeft bevestigd dat het stelsel van samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof eraan in de weg staat dat een hoogste nationale rechterlijke instantie vaststelt dat een door een lagere rechter ingediend verzoek om een prejudiciële beslissing onrechtmatig is. Verder verzet het Unierecht zich tegen een tuchtprocedure die tegen een nationale rechter wordt ingeleid omdat hij het Hof om een prejudiciële beslissing heeft verzocht: een dergelijke procedure kan alle nationale rechterlijke instanties ontmoedigen om prejudiciële verzoeken in te dienen, hetgeen de uniforme toepassing van het Unierecht in gevaar zou brengen.
    Arrest IS van 23 november 2021 (C‑564/19)

Mededinging



Gerecht van de EU – Toezicht op de eerbiediging van het Unierecht door de instellingen
Bekijk de video op YouTube

De Europese Unie hanteert regels om de vrije mededinging te beschermen. Praktijken die tot doel of tot gevolg hebben dat de mededinging binnen de interne markt wordt belemmerd, beperkt of vervalst, zijn verboden. Meer concreet verbiedt het Unierecht zowel bepaalde overeenkomsten of informatie-uitwisselingen tussen een onderneming en haar concurrenten die een dergelijk doel of gevolg kunnen hebben, als het misbruik dat een onderneming van haar machtspositie op een bepaalde markt maakt. Daarnaast beoogt de concentratieverordening te voorkomen dat een overname of fusie van ondernemingen een machtspositie in het leven roept of versterkt.

  • Het Gerecht heeft het besluit van de Commissie bevestigd waarbij aan verschillende Japanse ondernemingen een geldboete van in totaal circa 254 miljoen EUR is opgelegd omdat zij gedurende verschillende perioden tussen 1998 en 2012 hadden deelgenomen aan een mededingingsregeling op de markt voor elektrolytische condensatoren van aluminium en elektrolytische condensatoren van tantaal, componenten die worden gebruikt in bijna alle elektronische producten, zoals pc’s en tablets.
    Arresten NEC/Commissie e.a. van 29 september 2021 (T‑341/18 e.a.)

  • Het Gerecht heeft het beroep verworpen dat het multinationale kabel- en telecombedrijf Altice Europe had ingesteld tegen het besluit van de Commissie waarbij aan dit bedrijf een geldboete voor een totaalbedrag van 124,5 miljoen EUR was opgelegd in het kader van de verwerving van PT Portugal. De Commissie verweet Altice Europe enerzijds dat zij de verplichting tot aanmelding van de concentratie niet was nagekomen en anderzijds dat zij het verbod om de concentratie tot stand te brengen zolang deze niet bij de Commissie was aangemeld en door haar was goedgekeurd, niet in acht had genomen. Het Gerecht was echter van oordeel dat de geldboete wegens niet- nakoming van de verplichting tot aanmelding van de concentratie diende te worden verlaagd met 6,22 miljoen EUR.
    Arrest Altice Europe/Commissie van 22 september 2021 (T‑425/18)

  • Het Gerecht heeft de besluiten bevestigd waarbij de Commissie easyJet en Lufthansa heeft toegestaan concentraties tot stand te brengen door bepaalde activa van de Air Berlin-groep te verwerven. Het verwierp het beroep van luchtvaartmaatschappij Polskie Linie Lotnicze „LOT”, een concurrent van de beide bij de concentraties betrokken ondernemingen, waarbij het onder meer onderstreepte dat de Commissie de relevante markten kan afbakenen aan de hand van stedenparen tussen een punt van vertrek en een punt van bestemming op de luchthavens waaraan de slots van Air Berlin waren gekoppeld, in plaats van elk van deze markten waarop Air Berlin en respectievelijk Lufthansa en easyJet aanwezig waren, afzonderlijk te onderzoeken.
    Arresten Polskie Linie Lotnicze „LOT”/Commissie van 20 oktober 2021 (T‑240/18 en T‑296/18)

  • Het Gerecht heeft het besluit bevestigd waarbij de Commissie had vastgesteld dat Google misbruik van haar machtspositie had gemaakt door haar eigen productvergelijker op haar algemene resultatenpagina’s te bevoordelen door de resultaten ervan beter te ranken en aantrekkelijker weer te geven dan die van concurrerende productvergelijkers. Het Gerecht bevestigde eveneens het bedrag van de geldboete, dat door de Commissie was bepaald op 2,42 miljard EUR en waarvan 523,5 miljoen EUR hoofdelijk was verschuldigd door Google en haar moedermaatschappij Alphabet.
    Arrest Google en Alphabet/Commissie (Google Shopping) van 10 november 2021 (T‑612/17)

  • Tussen 1997 en 1999 heeft de vennootschap Sumal twee vrachtwagens gekocht bij Mercedes Benz Trucks España (MBTE), een dochteronderneming van de Daimler-groep, waarvan de moedermaatschappij Daimler AG is. Bij besluit van 2016 heeft de Europese Commissie vastgesteld dat Daimler AG inbreuk had gemaakt op het Unierechtelijke kartelverbod, aangezien zij tussen januari 1997 en januari 2011 met veertien andere Europese vrachtwagenfabrikanten afspraken had gemaakt over de prijsstelling en de verhoging van de bruto-adviesprijs voor vrachtwagens in de Europese Economische Ruimte (EER). Naar aanleiding van dit besluit heeft Sumal een schadevordering tegen MBTE ingesteld ter vergoeding van de door dat kartel veroorzaakte schade. Het Hof heeft geoordeeld dat slachtoffers van een inbreuk op het mededingingsrecht van de Unie die door een moedermaatschappij is begaan, de daardoor geleden schade kunnen verhalen op haar dochteronderneming. Wel moeten zij daartoe aantonen dat de twee vennootschappen ten tijde van de inbreuk een economische eenheid vormden en dat de dochteronderneming actief is op de markt waarop de inbreuk betrekking heeft.
    Arrest Sumal van 6 oktober 2021 (C‑882/19)

Milieu

De bescherming van fauna en flora, de verontreiniging van water, lucht en bodem en de risico’s in verband met gevaarlijke stoffen zijn stuk voor stuk uitdagingen waaraan de Europese Unie het hoofd wil bieden door strenge regels uit te vaardigen.

  • In het kader van een door de Commissie ingesteld beroep wegens niet-nakoming heeft het Hof geoordeeld dat Spanje bij de schatting van de grondwateronttrekking in de regio Doñana (Spanje), waar het grootste beschermde natuurgebied van Europa gelegen is, rekening had moeten houden met de illegale wateronttrekking en de wateronttrekking die met het oog op de stedelijke bevoorrading plaatsvindt. Daarnaast heeft deze lidstaat niet de passende maatregelen genomen om de veroorzaakte verstoringen van de beschermde habitats in dit natuurpark te voorkomen.
    Arrest Commissie/Spanje van 24 juni 2021 (C‑559/19)

  • In 2019 hebben het Europees Parlement en de Raad nieuwe regels vastgesteld waarbij een verbod is ingesteld op het vissen met een elektrische pulskor. Nederland heeft het Hof verzocht om deze bepalingen nietig te verklaren, met name omdat de Uniewetgever zich niet zou hebben gebaseerd op de beste beschikbare wetenschappelijke adviezen met betrekking tot de ecologische en milieueffecten van de exploitatie van Noordzeetong. Het Hof heeft dit beroep verworpen en de geldigheid van deze regels bevestigd: de Uniewetgever beschikt op dit gebied over een ruime beoordelingsbevoegdheid en is niet verplicht zijn wetgevende keuze uitsluitend op wetenschappelijke en technische adviezen te baseren.
    Arrest Nederland/Raad van de Europese Unie en Europees Parlement van 15 april 2021 (C‑733/19)

  • Met betrekking tot het toestaan van het jagen met lijm heeft het Hof geoordeeld dat een lidstaat (in casu Frankrijk) een dergelijke methode voor het vangen van vogels die leidt tot bijvangsten die de betrokken soorten meer dan verwaarloosbare schade kunnen toebrengen, niet mag toestaan. Het traditionele karakter van een dergelijke methode is op zich niet voldoende om aan te tonen dat deze methode niet kan worden vervangen door een andere bevredigende oplossing. Het Hof heeft de voorwaarden gepreciseerd waaronder mag worden afgeweken van het in de zogeheten vogelrichtlijn neergelegde verbod om gebruik te maken van bepaalde methoden om beschermde vogels te vangen.
    Arrest One Voice en Ligue pour la protection des oiseaux (LPO)/Ministre de la Transition écologique et solidaire van 17 maart 2021 (C‑900/19)

  • In het kader van een beroep wegens niet-nakoming dat de Commissie tegen Hongarije had ingesteld wegens de stelselmatige en voortdurende overschrijding van de grenswaarden voor microdeeltjes PM10, heeft het Hof geoordeeld dat deze lidstaat inbreuk had gemaakt op de Unierechtelijke regels betreffende de luchtkwaliteit en verzuimd had de op hem rustende verplichtingen na te komen om op zijn gehele grondgebied te verzekeren dat de grenswaarde voor de daggemiddelde PM10–concentratie in acht wordt genomen en dat de periode van overschrijding van deze grenswaarde zo kort mogelijk wordt gehouden.
    Arrest Commissie/Hongarije van 3 februari 2021 (C‑637/18)

  • Het Hof heeft geoordeeld dat Duitsland tussen 2010 en 2016 inbreuk had gemaakt op de richtlijn betreffende de luchtkwaliteit door stelselmatig en voortdurend de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) te overschrijden. Duitsland heeft bovendien zijn verplichting geschonden om tijdig passende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de periode van overschrijding in de betrokken zones zo kort mogelijk is.
    Arrest Commissie/Duitsland van 3 juni 2021 (C‑635/18)

Instellingen

Het is de taak van de twee rechterlijke instanties van de Unie om na te gaan of de handelingen van de instellingen, organen en instanties van de Unie (of hun verzuim om te handelen) in overeenstemming zijn met het Unierecht. Het Hof en het Gerecht staan daarmee in voor de rechterlijke bescherming van de rechten van de justitiabelen wanneer die rechtstreeks en individueel worden geraakt door op het niveau van de Unie genomen besluiten. Daarentegen zijn alleen de nationale rechterlijke instanties bevoegd om het handelen van nationale autoriteiten te toetsen aan nationaal recht.

  • Het Gerecht heeft het besluit van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) nietig verklaard voor zover daarbij de gedeeltelijke toegang is geweigerd tot het eindverslag van zijn onderzoek betreffende projecten op het gebied van openbare verlichting die in Hongarije door de onderneming Élios zijn uitgevoerd met een financiële bijdrage van de Unie. Aangezien de Hongaarse autoriteiten de nationale onderzoeken in verband met dit verslag reeds hebben afgerond, rechtvaardigt het doel van bescherming van de onderzoeksactiviteiten niet langer dat de toegang tot het betrokken document wordt geweigerd.
    Arrest Homoki/Commissie van 1 september 2021 (T‑517/19)

  • Het Hof heeft de besluiten van de Raad over de toepassing van de brede en versterkte Partnerschapsovereenkomst met Armenië van 26 november 2017 nietig verklaard. Het heeft geoordeeld dat de Partnerschapsovereenkomst weliswaar in bepaalde opzichten verband houdt met het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, maar dat de daarin opgenomen elementen of intentieverklaringen die samenhangen met dit beleid niet volstaan om een zelfstandige component van die overeenkomst te vormen die rechtvaardigt dat de handeling van de Raad wordt gesplitst in twee afzonderlijke besluiten. Deze splitsing had er onder meer toe geleid dat voor een van de betrokken handelingen de regel van eenparigheid van stemmen was toegepast en voor de andere handeling de regel van gekwalificeerde meerderheid van stemmen.
    Arrest Commissie/Raad van 2 september 2021 (C‑180/20)

  • Het Gerecht heeft het beroep verworpen dat Roemenië had ingesteld tegen het besluit waarbij de Commissie het voorstel voor een Europees burgerinitiatief (EBI) „Cohesiebeleid voor de gelijkheid van de regio’s en het behoud van de regionale culturen” heeft geregistreerd. Het Gerecht heeft zich voor het eerst uitgesproken over de vraag of beroep kan worden ingesteld tegen een besluit van de Commissie om een dergelijk voorstel te registreren. Het betrokken EBI-voorstel was in 2013 ingediend bij de Commissie, die het aanvankelijk had afgewezen met het argument dat het kennelijk niet binnen bet kader van haar bevoegdheden viel om een voorstel voor een rechtshandeling van de Unie ter uitvoering van de Verdragen in te dienen. Het Hof had het besluit van de Commissie nietig verklaard, waarop deze het omstreden EBI- voorstel bij besluit van 30 april 2019 heeft geregistreerd.
    Arrest Roemenië/Commissie van 10 november 2021 (T‑495/19)

  • Het Gerecht heeft zich uitgesproken over de vraag wanneer de termijn voor het instellen van beroep tegen een besluit betreffende een onder het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie vallende persoon begint te lopen in geval van een vergeefse kennisgeving per aangetekende brief. Bij gebreke van bepalingen die regelen vanaf welk moment de termijn begint te lopen voor de berekening van de beroepstermijn ingeval een aangetekende brief met ontvangstbewijs in geschillen die binnen de werkingssfeer van dit Statuut vallen niet wordt afgehaald, heeft het Gerecht eraan herinnerd dat de rechtszekerheid en de noodzaak om elke discriminatie of willekeurige behandeling bij de rechtsbedeling te vermijden zich ertegen verzetten dat wordt uitgegaan van het vermoeden dat de kennisgeving heeft plaatsgevonden bij het verstrijken van de bewaartermijn van de aangetekende brief die naar het adres van verzoeker is verzonden. Het Gerecht heeft tot slot geoordeeld dat het besluit ter kennis is gebracht bij e-mail (waarvan de ontvangst door verzoeker onverwijld is bevestigd), zodat de beroepstermijn is ingegaan op de datum van kennisgeving.
    Arrest Barata/Europees Parlement van 3 maart 2021 (T‑723/18)

  • In een geding tussen de Republiek Moldavië en een Oekraïense onderneming is het Hof de vraag voorgelegd of een vordering uit een contract voor de verkoop van elektriciteit kan worden aangemerkt als „investering” in de zin van het Energiehandvest (EHV). Het Hof heeft geoordeeld dat de verwerving door een onderneming van een verdragsluitende partij bij het EHV van een vordering die voortvloeit uit een contract voor de levering van elektriciteit dat geen verband houdt met een investering, en die een onderneming van een staat die geen partij bij dat verdrag is, jegens een overheidsbedrijf van een andere verdragsluitende partij bij dat verdrag heeft, geen „investering” in de zin van het EHV is. Een vordering die voortvloeit uit een contract dat louter de verkoop van elektriciteit betreft, kan namelijk niet worden geacht te zijn verleend om een economische activiteit in de energiesector uit te oefenen. Hieruit volgt dat een contract dat louter betrekking heeft op de levering van elektriciteit die door andere marktdeelnemers wordt geproduceerd, een handelstransactie is die als zodanig geen investering kan vormen.
    Arrest Moldavië/Komstroy van 2 september 2021 (C‑741/19)

  • In zijn op verzoek van het Europees Parlement uitgebrachte advies heeft het Hof aangegeven dat de Verdragen er niet aan in de weg staan dat de Raad het besluit over de sluiting door de Unie van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (het zogeheten Verdrag van Istanbul) pas vaststelt nadat de lidstaten een „gemeenschappelijk akkoord” hebben bereikt, maar dat de Raad de procedure voor de sluiting van dat verdrag niet kan wijzigen door deze sluiting afhankelijk te maken van de voorafgaande constatering dat er sprake is van een dergelijk „gemeenschappelijk akkoord”. Het Hof heeft gepreciseerd wat de juiste materiële rechtsgrondslag is voor de vaststelling van de handeling van de Raad tot sluiting van het gedeelte van het Verdrag van Istanbul waarop de voorgenomen overeenkomst betrekking heeft. Het heeft eveneens verduidelijkt dat de sluitingshandeling in twee afzonderlijke besluiten kan worden opgesplitst wanneer dat objectief nodig blijkt.
    Advies Verdrag van Istanbul van 6 oktober 2021 (1/19)

Belastingen

Om de goede werking van de interne markt te verzekeren, heeft de Europese Unie een aantal indirecte belastingen geharmoniseerd, zoals de accijnzen op energieproducten. Zo is er een richtlijn van de Unie die, door middel van de vaststelling van minimumbelastingniveaus voor onder meer motorbrandstoffen, beoogt de verschillen tussen nationale belastingniveaus te verkleinen. Daarnaast moeten ook de directe belastingen, die in beginsel onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen, zoals de vennootschapsbelasting, de basisregels van de Europese Unie in acht nemen, zoals het verbod van staatssteun. Net als in de voorgaande jaren zijn arresten gewezen in verband met de zogeheten tax rulings van sommige lidstaten die multinationale ondernemingen een bijzondere fiscale behandeling hebben gegund die door de Commissie als onverenigbaar met dit verbod is aangemerkt.

  • In het kader van een door de Commissie ingesteld beroep wegens niet-nakoming heeft het Hof vastgesteld dat Italië inbreuk op het Unierecht heeft gemaakt door een vrijstelling van accijns te verlenen voor brandstoffen voor particuliere pleziervaartuigen. De Unierichtlijn voorziet namelijk in minimumbelastingniveaus voor brandstoffen en staat vrijstellingen slechts toe voor zover het vaartuig door de eindgebruiker wordt ingezet voor commerciële doeleinden. Het feit dat de bevrachting voor de bevrachter een commerciële activiteit is, is in dit verband niet van belang.
    Arrest Commissie/Italië van 16 september 2021 (C‑341/20)

  • In het kader van door Luxemburg en Amazon ingestelde beroepen heeft het Gerecht het besluit van de Commissie nietig verklaard volgens hetwelk Luxemburg tussen 2006 en 2014 aan Amazon EU – dat destijds het hoofdkantoor van Amazon voor heel Europa was en in Luxemburg was gevestigd - met het Unierecht strijdige steun zou hebben verleend door deze onderneming door middel van tax rulings in staat te stellen om aanmerkelijk minder belasting te betalen dan andere ondernemingen. Volgens de Commissie moest Luxemburg van Amazon de onverschuldigde fiscale voordelen terugvorderen ten belope van een bedrag van circa 250 miljoen EUR, plus rente. In zijn arrest heeft het Gerecht vastgesteld dat de Commissie niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de belastbare inkomsten van Amazon EU kunstmatig waren verlaagd door middel van een overwaardering van de vergoeding voor het gebruik van bepaalde intellectuele-eigendomsrechten die zij aan een andere onderneming van het Amazon-concern had betaald.
    Arrest Luxemburg en Amazon/Commissie van 12 mei 2021 (T‑816/17 e.a.)

  • Het Gerecht heeft het beroep verworpen dat Luxemburg en de energieleverancier Engie hadden ingesteld tegen het besluit waarbij de Commissie had vastgesteld dat Luxemburg met het Unierecht strijdige staatssteun aan Engie had verleend door twee in Luxemburg gevestigde vennootschappen van deze groep door middel van tax rulings in staat te stellen de belasting over nagenoeg al hun winst te ontwijken. Volgens de Commissie moest Luxemburg circa 120 miljoen EUR aan niet-betaalde belastingen, plus rente, terugvorderen. In zijn arrest tot bevestiging van dit besluit heeft het Gerecht onderstreept dat Luxemburg heeft nagelaten vast te stellen dat Engie rechtsmisbruik heeft gepleegd, hoewel aan alle criteria hiervoor was voldaan.
    Arrest Luxemburg e.a./Commissie van 12 mei 2021 (T‑516/18 e.a.)

Intellectuele eigendom

Het Hof en het Gerecht verzekeren de uitlegging en de toepassing van de regels die de Unie heeft vastgesteld ter bescherming van de uitsluitende rechten op intellectuele scheppingen. De bescherming van intellectuele en industriële eigendom (auteursrecht, respectievelijk merkenrecht, bescherming van tekeningen en modellen, octrooirecht) verbetert het concurrentievermogen van ondernemingen door een klimaat te scheppen dat bevorderlijk is voor creativiteit en innovatie.

  • In een geding tussen de vennootschap Lego en een Duitse onderneming heeft het Gerecht geoordeeld dat het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) ten onrechte een model van een bouwsteen van een LEGO-speelgoedbouwset nietig had verklaard. Volgens het Gerecht had EUIPO de uitzonderingen op de verordening betreffende gemeenschapsmodellen naar behoren moeten onderzoeken en daarbij alle uiterlijke kenmerken van het betrokken model in aanmerking moeten nemen. Het Gerecht heeft in herinnering geroepen dat een model slechts nietig kan worden verklaard voor zover ten minste één van deze kenmerken niet uitsluitend door de technische functie van dit voortbrengsel wordt bepaald.
    Arrest Lego A/S/EUIPO en Delta Sport Handelskontor GmbH van 24 maart 2021 (T‑515/19)

  • Het Gerecht heeft de geldigheid van een driedimensionaal merk in de vorm van een lippenstift erkend. Het heeft dan ook het besluit van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) tot afwijzing van de aanvraag tot inschrijving van dit teken als Uniemerk ter aanduiding van lippenstiften nietig verklaard. Volgens het Gerecht heeft het aangevraagde merk onderscheidend vermogen, omdat het significant afwijkt van de norm en van wat gangbaar is in de betrokken sector, doordat de stift een conische vorm heeft in plaats van een cilindrische vorm die rechtop kan worden gezet.
    Arrest Guerlain van 14 juli 2021 (T‑488/20)

  • Het Gerecht heeft geoordeeld dat een audiobestand met het geluid dat ontstaat bij het openen van een drankblikje, gevolgd door een stilte en gebruis, niet als Uniemerk kan worden ingeschreven voor onder meer dranken, aangezien het geen onderscheidend vermogen heeft. Het Gerecht deelt daarmee de zienswijze van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en herinnert eraan dat een klankteken onderscheidend vermogen moet hebben om door de consument te kunnen worden opgevat als merk en niet als element van functionele aard of als aanduiding zonder eigen intrinsieke kenmerken.
    Arrest Ardagh Metal Beverage Holdings van 7 juli 2021 (T‑668/19)

  • Het Gerecht heeft het beroep verworpen dat de vennootschap Chanel had ingesteld tegen de aanvraag tot inschrijving van een merk die de vennootschap Huawei had ingediend bij het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO). Het heeft namelijk geoordeeld dat de betrokken beeldtekens niet overeenstemmend zijn. Volgens het Gerecht moeten de merken worden vergeleken zoals zij geregistreerd of aangevraagd zijn, zonder dat de oriëntatie ervan wordt gewijzigd. Het loutere feit dat de betrokken merken elk uit twee met elkaar verbonden elementen bestaan, betekent niet dat er sprake is van overeenstemmende merken, ook al delen zij de geometrische basisvorm van een cirkel die rondom deze elementen is aangebracht.
    Arrest Chanel SAS van 21 april 2021 (T‑44/20)

  • Het Gerecht heeft zich uitgesproken over de mogelijkheid voor een Britse advocaat om een partij te vertegenwoordigen in een geding dat bij het Gerecht aanhangig is gemaakt in het kader van een tegen een besluit van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) ingesteld beroep. Het heeft herinnerd aan de twee cumulatieve voorwaarden waaraan moet zijn voldaan opdat een persoon andere partijen dan lidstaten en instellingen van de Unie rechtsgeldig kan vertegenwoordigen voor de rechterlijke instanties van de Unie: ten eerste moet die persoon de hoedanigheid van advocaat hebben en ten tweede moet hij bevoegd zijn om op te treden voor een rechterlijke instantie van een lidstaat of van een andere partij bij de EER-Overeenkomst. Het beroep was ingesteld na 31 december 2020, de datum waarop de overgangsperiode voorafgaand aan de definitieve uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie afliep, en viel niet onder een van de in het Terugtrekkingsakkoord bedoelde gevallen waarin een advocaat die bevoegd is om op te treden voor de rechterlijke instanties van het Verenigd Koninkrijk maar die niet heeft aangetoond dat hij tevens bevoegd is om op te treden voor een rechterlijke instantie van een lidstaat of van een andere staat die partij is bij de EER-Overeenkomst, een partij voor de rechterlijke instanties van de Unie kan vertegenwoordigen. Het beroep werd derhalve niet-ontvankelijk verklaard.
    Beschikking Daimler/EUIPO van 7 december 2021 (T‑422/21)

  • Het Hof heeft geoordeeld dat wanneer de auteursrechthouder beperkende maatregelen tegen framing heeft getroffen of opgelegd, de opneming van een werk op een website van een derde door middel van die techniek een terbeschikkingstelling van dat werk aan een nieuw publiek vormt. Voor deze mededeling aan het publiek is derhalve de toestemming van de auteursrechthouder nodig.
    Arrest VG Bild-Kunst van 9 maart 2021 (C‑392/19)

  • Het Hof heeft de voorwaarden verduidelijkt waaronder een online platform (in casu YouTube en Cyando) aansprakelijk kon worden gesteld in het kader van de regeling zoals die van kracht was vóór de invoering van de regeling van de nieuwe richtlijn inzake auteursrechten van 2019. Het Hof was van oordeel dat de exploitanten van dergelijke platforms in beginsel zelf geen mededeling aan het publiek verrichten van auteursrechtelijk beschermde content die hun gebruikers illegaal online plaatsen. Zij kunnen echter wel aansprakelijk worden gesteld voor mededelingen die in strijd met het auteursrecht zijn verricht, indien zij niet louter het platform ter beschikking stellen, maar er daarnaast toe bijdragen dat het publiek toegang tot die content wordt verstrekt.
    Arrest YouTube van 22 juni 2021 (C‑682/18)

  • In deze zaak werden de internetverbindingen van klanten van Telenet gebruikt om films uit de catalogus van de onderneming Mircom op een peer-to-peernetwerk te delen. Het Hof heeft geoordeeld dat de bescherming van de rechten van de houder van intellectuele-eigendomsrechten de systematische registratie van de IP-adressen van gebruikers en de mededeling van hun namen en postadressen aan de houder of aan een derde om een schadevordering mogelijk te maken kan rechtvaardigen. Het door de houder van intellectuele-eigendomsrechten ingediende verzoek om informatie mag echter geen misbruik vormen en moet gerechtvaardigd en evenredig zijn.
    Arrest M.I.C.M. van 17 juni 2021 (C‑597/19)

  • De eigenaar van een aantal tapasbars in Spanje maakte gebruik van het teken CHAMPANILLO om zijn horeca-etablissementen aan te duiden en te promoten. In zijn reclame-uitingen stonden twee klinkende glazen met een mousserende drank afgebeeld. Het Comité Interprofessionnel du Vin (CIVC), een orgaan dat de belangen van de champagneproducenten behartigt, wilde het gebruik van de benaming „champanillo” (dat in het Spaans „kleine champagne” betekent) doen verbieden omdat het gebruik van dit teken inbreuk zou maken op de beschermde oorsprongsbenaming (BOB) „Champagne”. Het Hof heeft gepreciseerd dat de bescherming die producten met een BOB genieten zich uitstrekt tot verboden handelingen die betrekking hebben op zowel producten als diensten.
    Arrest Comité Interprofessionnel du Vin de Champagne van 9 september 2021 (C‑783/19)

Bescherming van persoonsgegevens

De Europese Unie beschikt over regelgeving die een solide en coherente grondslag biedt voor de bescherming van persoonsgegevens, ongeacht de wijze waarop en de context waarin deze gegevens worden verzameld (online winkelen, bankleningen, sollicitaties, verzoeken om informatie van overheidsinstanties). Deze regels zijn van toepassing op openbare en particuliere personen of entiteiten die binnen of buiten de Unie zijn gevestigd, met inbegrip van bedrijven die goederen of diensten aanbieden, zoals Facebook of Amazon, wanneer zij gegevens van burgers van de Unie vragen of hergebruiken.

In 2021 heeft het Hof zich verschillende keren uitgesproken over de verantwoordelijkheden die gepaard gaan met het verzamelen en verwerken van deze gegevens, met name door nationale overheidsinstanties en particuliere bedrijven.


Het Hof in de digitale wereld
Bekijk de video op YouTube

  • Het Hof heeft geoordeeld dat de regeling van een lidstaat op grond waarvan de verkeersveiligheidsautoriteit verplicht is om gegevens die betrekking hebben op strafpunten die aan bestuurders zijn toegekend wegens verkeersovertredingen, toegankelijk te maken voor het publiek, in strijd is met het Unierecht. Volgens het Hof is namelijk niet aangetoond dat deze regeling noodzakelijk is voor de verbetering van de verkeersveiligheid. In deze zaak stond de Letse regeling inzake het wegverkeer centraal, die bepaalt dat informatie over de aan bestuurders van voertuigen toegekende strafpunten toegankelijk zijn voor het publiek en wordt verstrekt aan eenieder die erom verzoekt, zonder dat de aanvrager hoeft aan te tonen dat hij een specifiek belang heeft bij het verkrijgen van die informatie.
    Arrest Latvijas Republikas Saeima van 22 juni 2021 (C‑439/19)

  • Het Hof heeft beslist dat de toegang voor strafrechtelijke doeleinden tot een reeks elektronischecommunicatiegegevens, meer bepaald verkeers- of locatiegegevens, waaruit precieze conclusies over de persoonlijke levenssfeer van de gebruikers kunnen worden getrokken, slechts kan worden verleend ter bestrijding van ernstige criminaliteit of ter voorkoming van ernstige bedreigingen van de openbare veiligheid. Het recht van de Unie verzet zich bovendien tegen een nationale regeling die het openbaar ministerie de bevoegdheid toekent om een overheidsinstantie toegang tot die gegevens te verlenen om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen.
    Arrest H. K/Prokuratuur van 2 maart 2021 (C‑746/18)

  • In een zaak over de bescherming van persoonsgegevens waarbij Facebook Ireland betrokken was, heeft het Hof een arrest gewezen waarin het de voorwaarden heeft verduidelijkt waaronder de nationale toezichthoudende autoriteiten hun bevoegdheden inzake grensoverschrijdende gegevensverwerking kunnen uitoefenen: een dergelijke autoriteit kan onder bepaalde voorwaarden haar bevoegdheid uitoefenen om elke vermeende inbreuk op de algemene verordening gegevensbescherming (AVG) voor een rechterlijke instantie van een lidstaat te brengen, ook al is zij niet de leidende autoriteit voor die verwerking. Het Hof heeft tevens geoordeeld dat Facebook Ireland de internetgebruikers onvoldoende had geïnformeerd over de verzameling en het gebruik van de hen betreffende informatie, en dat de door hen gegeven toestemming voor die gegevensverwerking ongeldig was.
    Arrest Facebook Ireland e.a. van 15 juni 2021 (C‑645/19)

Consumentenbescherming

De bevordering van de rechten van consumenten, hun welvaart en hun welzijn zijn fundamentele waarden bij de ontwikkeling van het beleid van de Unie. Het Hof ziet toe op de toepassing van de regels ter bescherming van de consumenten, teneinde de gezondheid, veiligheid en economische en juridische belangen van de consumenten te waarborgen, ongeacht de plaats waar zij wonen of waar zij zich naartoe verplaatsen of van waaruit zij hun aankopen binnen de Unie doen.


Het Hof van Justitie waarborgt de rechten van de consumenten van de Europese Unie
Bekijk de video op YouTube


Wat doet het Hof van Justitie voor ons?
Bekijk de video op YouTube

  • Het besluit van de Commissie waarbij is vastgesteld dat de vrijstelling van de verplichting om statiegeld te heffen op de verpakking van dranken die door Duitse grenshandelszaken aan in Denemarken woonachtige klanten worden verkocht, geen staatssteun vormt, is door het Gerecht nietig verklaard. De Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te concluderen dat niet was voldaan aan de voorwaarde dat gebruik was gemaakt van staatsmiddelen.
    Arrest Dansk Erhverv/Commissie van 9 juni 2021 (T‑47/19)

  • In het kader van de verwerking van biologische levensmiddelen, zoals biologische rijst- en sojadranken, met de bedoeling deze met calcium te verrijken, heeft het Hof de toevoeging van het wier lithothamnium calcareum (lithothamnium) verboden. Het wees erop dat het Unierecht in strikte regels voor de toevoeging van mineralen, zoals calcium, bij de productie van biologische levensmiddelen voorziet. Indien het gebruik van dit wierpoeder als niet-biologisch ingrediënt van agrarische oorsprong werd toegestaan, zou dit er volgens het Hof op neerkomen dat de producenten van deze levensmiddelen deze regels zouden kunnen omzeilen.
    Arrest Natumi GmbH/Land Nordrhein-Westfalen van 29 april 2021 (C‑815/19)

  • Het Hof heeft geoordeeld dat de loutere omleiding van een vlucht naar een andere luchthaven die dicht bij de oorspronkelijk geboekte luchthaven is gelegen, geen recht op een vaste compensatie geeft. Wel moet de luchtvaartmaatschappij de passagier uit eigen beweging aanbieden om de kosten te dragen voor het vervoer naar de luchthaven waarvoor was geboekt of, in voorkomend geval, naar een andere met hem overeengekomen nabijgelegen bestemming. Om te worden vrijgesteld van haar verplichting om passagiers te compenseren in geval van langdurige vertraging bij aankomst van een vlucht, kan de luchtvaartmaatschappij zich beroepen op een buitengewone omstandigheid waardoor niet de vertraagde vlucht is getroffen, maar een eerdere vlucht die zijzelf met hetzelfde luchtvaartuig heeft uitgevoerd.
    Arrest WZ/Austrian Airlines AG van 22 april 2021 (C‑826/19)

  • Het Hof heeft voor recht verklaard dat een staking die wordt georganiseerd door een vakbond van het personeel van een luchtvaartmaatschappij en die onder meer bedoeld is om een loonsverhoging te verkrijgen, geen „buitengewone omstandigheid” vormt die de luchtvaartmaatschappij ontslaat van haar verplichting om een compensatie bij annulering of langdurige vertraging te betalen. Het feit dat een dergelijke met inachtneming van de nationale wettelijke voorschriften georganiseerde staking niet als een buitengewone omstandigheid kan worden aangemerkt, doet geen afbreuk aan de vrijheid van ondernemerschap van de luchtvaartmaatschappij, noch aan haar recht op eigendom en haar recht op collectieve onderhandelingen.
    Arrest Airhelp Ltd/Scandinavian Airlines System SAS van 23 maart 2021 (C‑28/20)

  • Het Hof heeft geoordeeld dat een lidstaat van de eurozone zijn overheidsdiensten kan verplichten om betalingen in contanten te aanvaarden. De lidstaat kan deze betalingsmogelijkheid echter beperken om redenen van openbaar belang, met name wanneer betaling in contanten voor de betrokken overheidsdiensten tot onredelijke kosten kan leiden wegens het zeer grote aantal bijdrageplichtigen. Het Hof heeft eveneens gepreciseerd dat de verplichting om bankbiljetten te aanvaarden kan worden beperkt om redenen van openbaar belang, op voorwaarde dat deze beperkingen evenredig zijn aan de nagestreefde doelstelling van openbaar belang, wat onder meer inhoudt dat andere rechtsgeldige middelen beschikbaar moeten zijn voor het vereffenen van financiële schulden.
    Arrest Johannes Dietrich en Norbert Häring/Hessischer Rundfunk van 26 januari 2021 (C‑422/219 en C‑423/19)

  • Het Hof heeft beslist dat de Hongaarse regeling die verbiedt dat een leningsovereenkomst in vreemde valuta nietig wordt verklaard omdat deze een oneerlijk beding inzake een wisselkoersverschil bevat verenigbaar met het Unierecht is, voor zover deze regeling het mogelijk maakt om de situatie waarin de consument zich zonder dat oneerlijke beding zou hebben bevonden, juridisch en feitelijk te herstellen, zelfs wanneer nietigverklaring van de overeenkomst voordeliger zou zijn geweest voor de consument. Bovendien kan de wil die de betrokken consument kenbaar heeft gemaakt, geen voorrang hebben boven de – door de nationale rechter te verrichten – beoordeling van de vraag of de Hongaarse nationale regeling het daadwerkelijk mogelijk maakt om de situatie van deze consument juridisch en feitelijk te herstellen.
    Arrest OTP Jelzálogbank e.a. van 2 september 2021 (C‑932/19)

  • In een zaak waarin de Ierse scheepvaartmaatschappij Irish Ferries in 2018 alle overtochten gedurende het gehele seizoen had moeten annuleren als gevolg van de vertraagde oplevering van een nieuw schip en omdat er geen vervangend schip kon worden gevonden, heeft het Hof een aantal bepalingen betreffende de rechten van passagiers die over zee en binnenwateren reizen (annulering, compensatie, prijs van het vervoerbewijs ...) verduidelijkt. Het was onder meer van oordeel dat de verplichtingen tot het aanbieden van vervangend vervoer en het vergoeden van de geleden schade in geval van annulering van een vervoersdienst evenredig zijn in verhouding tot het doel dat wordt nagestreefd door de ter zake toepasselijke verordening.
    Arrest Irish Ferries van 2 september 2021 (C‑570/19)

  • Het Hof heeft zich uitgesproken over de zogeheten „zero-rating”-tariefoptie voor internet. Dit is een handelspraktijk waarbij een internetprovider een nultarief of een gunstiger tarief toepast op het gehele of een deel van het dataverkeer dat verband houdt met een toepassing of een categorie specifieke toepassingen die door de partners van die internetprovider worden aangeboden. Het was van oordeel dat dergelijke tariefopties in strijd zijn met de verordening betreffende open-internettoegang en dat hetzelfde geldt voor beperkingen op bandbreedte, tethering of roaming die voortvloeien uit de activering van een dergelijke optie.
    Arresten Vodafone en Telekom Deutschland van 2 september 2021 (C‑854/19 e.a.)

Familierecht

De Europese Unie stelt gemeenschappelijke regels op het gebied van het familierecht vast om ervoor te zorgen dat Europese burgers niet in de uitoefening van hun rechten worden belemmerd omdat zij in verschillende lidstaten van de Unie wonen of omdat zij tijdens hun leven van de ene lidstaat naar de andere zijn verhuisd.

De bepalingen inzake grensoverschrijdende geschillen tussen kinderen en hun ouders zijn te vinden in de verordening Brussel II-bis, die de hoeksteen van de justitiële samenwerking binnen de Unie in huwelijkszaken en op het gebied van de ouderlijke verantwoordelijkheid vormt.

  • Het Hof heeft zich over een geval van internationale kinderontvoering gebogen in een zaak rond een verzoek tot terugkeer naar Zweden van een kind van een Iraans stel dat was meegenomen naar Finland. Het Hof heeft geoordeeld dat er geen sprake kan zijn van ongeoorloofde overbrenging (of beslissing om het kind niet te doen terugkeren) in een situatie waarin een van de ouders, zonder instemming van de andere ouder, het kind uit de staat waar het zijn gewone verblijfplaats heeft, overbrengt naar een andere lidstaat van de Unie, nadat de bevoegde immigratieautoriteit van de staat van de verblijfplaats heeft geoordeeld dat de asielaanvragen van het kind en de betrokken ouder in die andere lidstaat moeten worden behandeld.
    Arrest A van 2 augustus 2021 (C‑262/21)

  • Aan het Hof werd een zaak voorgelegd met betrekking tot een minderjarig kind dat een burger van de Unie is en wiens door de gastlidstaat opgestelde geboorteakte twee personen van hetzelfde geslacht als ouders aanwijst. Het Hof heeft geoordeeld dat de lidstaat waarvan dit kind onderdaan is, verplicht is om hem een identiteitskaart of een paspoort te verstrekken zonder te vereisen dat zijn nationale autoriteiten eerst een geboorteakte opstellen. Deze lidstaat is tevens verplicht om het door de gastlidstaat afgegeven document te erkennen waarmee dat kind met elk van zijn beide ouders het recht kan uitoefenen om vrij op het grondgebied van de Unie te reizen en te verblijven.
    Arrest Stolichna obshtina, rayon „Pancharevo“ van 14 december 2021 (C‑490/20)

Sociale zekerheid

De regels van de Europese Unie hebben tot doel om de nationale stelsels van sociale zekerheid te coördineren, zodat mensen die naar een andere lidstaat van de Unie verhuizen hun socialezekerheidsrechten (bijvoorbeeld pensioenrechten of gezondheidszorg) niet verliezen en altijd weten welke nationale regels op hen van toepassing zijn. Met andere woorden, niemand die gebruikmaakt van zijn recht op vrij verkeer binnen Europa mag worden benadeeld ten opzichte van iemand die altijd in een en dezelfde lidstaat heeft gewoond en gewerkt. In het kader van deze regels en beginselen wil het Hof de sociale zekerheid van Europese burgers waarborgen, zonder dat dit ten koste gaat van het behoud van de overheidsfinanciën van de gastlidstaat.

  • In een zaak die betrekking had op het burgerschap en de aansluiting bij het nationale zorgverzekeringsstelsel, heeft het Hof het recht van economisch niet-actieve burgers van de Unie die in een andere lidstaat dan hun lidstaat van herkomst wonen, erkend om aangesloten te zijn bij het openbare zorgverzekeringsstelsel van de gastlidstaat. Het heeft echter gepreciseerd dat deze aansluiting niet noodzakelijkerwijs kosteloos hoeft te zijn.
    Arrest A (Openbare gezondheidszorg) van 15 juli 2021 (C‑535/19)

  • In het kader van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie is in de Britse regelgeving een nieuwe regeling voor Unieburgers opgenomen die de verlening van een verblijfsrecht niet afhankelijk stelt van de voorwaarde dat zij over voldoende bestaansmiddelen beschikken. Aan Unieburgers wordt echter wel het recht op sociale bijstand in de vorm van een zogeheten „universeel krediet” ontzegd. Het Hof heeft voor recht verklaard dat deze regeling verenigbaar is met het in het Unierecht gewaarborgde beginsel van gelijke behandeling. De bevoegde nationale autoriteiten moeten wel nagaan of de weigering om dergelijke socialebijstandsprestaties toe te kennen de Unieburger en zijn kinderen niet blootstelt aan een risico van schending van hun grondrechten.
    Arrest The Department for Communities in Northern Ireland van 15 juli 2021 (C‑709/20)

  • Het Hof heeft de criteria verduidelijkt aan de hand waarvan moet worden beoordeeld of een uitzendbureau op het grondgebied van de lidstaat waar het gevestigd is, normaliter „substantiële werkzaamheden” verricht „die verder gaan dan louter intern beheer”. Volgens het Hof „verricht” een uitzendbureau „zijn werkzaamheden normaliter” in een lidstaat als het een aanzienlijk deel van zijn werkzaamheden bestaande in de terbeschikkingstelling van uitzendkrachten verricht voor inlenende ondernemingen die in diezelfde lidstaat zijn gevestigd en aldaar hun activiteiten uitoefenen. Het volstaat niet dat een uitzendbureau zich in zijn lidstaat van vestiging bezighoudt met de werving en selectie van uitzendkrachten om het te kunnen beschouwen als een uitzendbureau dat daar „substantiële werkzaamheden” verricht.
    Arrest Team Power Europe van 3 juni 2021 (C‑784/19)

Gelijke behandeling

Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie waarborgt de gelijkheid voor de wet van eenieder als mens, als werknemer, als burger of als partij bij een gerechtelijke procedure. Zo schept richtlijn 2000/78 een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep en verzekert zij de bescherming tegen discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, leeftijd, handicap of seksuele geaardheid op dit gebied. Het Hof heeft zich over verschillende zaken gebogen waarin sprake zou zijn van directe of indirecte discriminatie, waarbij het steeds heeft benadrukt dat het beginsel van evenredigheid tussen het door de betrokken regels nagestreefde doel en het beginsel van gelijke behandeling in acht moet worden genomen.

  • In juli 2021 heeft het Hof voor recht verklaard dat de wettelijke regeling van een lidstaat op grond waarvan het absoluut onmogelijk is om een penitentiair beambte in dienst te houden van wie het gehoorvermogen niet voldoet aan minimumgehoordrempels, zonder dat deze regeling de mogelijkheid biedt om na te gaan of die beambte in staat is om zijn taken uit te voeren, in strijd met het Unierecht is. Volgens het Hof leidt deze regeling tot rechtstreekse discriminatie op grond van handicap.
    Arrest Tartu Vangla van 15 juli 2021 (C‑795/19)

  • Er zijn twee zaken aanhangig gemaakt met betrekking tot werkneemsters van islamitische overtuiging die hebben besloten een hoofddoek op de werkplek te dragen. Volgens het Hof kan het door de werkgever uitgevaardigde verbod op het dragen van elke zichtbare uitingsvorm van politieke, levensbeschouwelijke of religieuze overtuigingen op het werk worden gerechtvaardigd door een werkelijke behoefte van de werkgever om neutraal over te komen bij zijn klanten of om sociale conflicten te voorkomen. De nationale rechterlijke instanties mogen in het kader van de afstemming tussen de betrokken rechten echter rekening houden met de context van hun eigen lidstaat en met nationale bepalingen die gunstiger zijn voor de bescherming van de godsdienstvrijheid.
    Arrest WABE en MH Müller Handel van 15 juli 2021 (C‑804/18 en C‑341/19)

Staatssteun en COVID-19

  • In juni 2020 heeft Portugal bij de Commissie een steunmaatregel aangemeld ten gunste van luchtvaartmaatschappij Transportes Aéreos Portugueses SGPS SA, de moedermaatschappij en enige aandeelhouder van TAP Air Portugal, bestaande in een lening ten belope van maximaal 1,2 miljard EUR. Het Gerecht heeft het besluit van de Commissie waarbij de steunmaatregel in de context van de COVID-19-pandemie verenigbaar is verklaard met de interne markt, nietig verklaard omdat het onvoldoende was gemotiveerd. Gelet echter op diezelfde context zijn de gevolgen van de nietigverklaring opgeschort in afwachting van een nieuw besluit van de Commissie.
    Arrest Ryanair DAC/Commissie (TAP – COVID-19) van 19 mei 2021 (T‑465/20)

  • In april 2020 heeft Duitsland bij de Commissie individuele steun aangemeld ten gunste van luchtvaartmaatschappij Condor Flugdienst GmbH in de vorm van twee leningen ten bedrage van 550 miljoen EUR, waarvoor een staatsgarantie en rentesubsidie werden verleend. Het Gerecht heeft het besluit van de Commissie tot goedkeuring van de staatssteun nietig verklaard wegens ontoereikende motivering. Gelet op de door de COVID-19-pandemie gekenmerkte economische en sociale context zijn de gevolgen van de nietigverklaring echter opgeschort in afwachting van een nieuw besluit van de Commissie.
    Arrest Ryanair/Commissie (Condor – COVID-19) van 9 juni 2021 (T‑665/20)

  • Het Gerecht heeft de steunregeling in de vorm van een garantieregeling voor leningen aan luchtvaartmaatschappijen met een Zweedse exploitatievergunning die Zweden had ingevoerd om een ernstige verstoring van de economie van deze lidstaat gedurende de COVID-19-pandemie op te heffen, in overeenstemming met het Unierecht verklaard. De regeling is meer specifiek bedoeld voor luchtvaartmaatschappijen die op 1 januari 2020 in het bezit waren van een vergunning om commerciële luchtvaartactiviteiten te verrichten, met uitzondering van luchtvaartmaatschappijen die chartervluchten uitvoeren.
    Arrest Ryanair DAC/Commissie van 19 februari 2021 (T‑238/20)

  • Het Gerecht heeft de steunregeling in de vorm van uitstel van betaling van belastingen die Frankrijk voor luchtvaartmaatschappijen met een Franse vergunning in het leven had geroepen, bekrachtigd. Deze steunregeling, die betrekking heeft op de maandelijks te betalen burgerluchtvaartbelasting en de solidariteitsbelasting op vliegtickets gedurende de periode van maart tot en met december 2020, is door het Gerecht namelijk passend geoordeeld om de economische schade als gevolg van de COVID-19-pandemie te herstellen en levert dus geen met het Unierecht strijdige discriminatie op.
    Arrest Ryanair DAC/Commissie van 17 februari 2021 (T‑259/20)

  • Het Gerecht heeft de steunmaatregelen bekrachtigd die Zweden en Denemarken ten gunste van SAS hadden getroffen in de vorm van twee doorlopende kredietlijnen van elk maximaal 1,5 miljard Zweedse kronen (SEK) voor de schade die deze vliegtuigmaatschappij leed door de annulering of omboeking van vluchten naar aanleiding van de reisbeperkingen die voortvloeien uit de COVID-19-pandemie. Aangezien SAS in deze twee lidstaten een aanzienlijk groter marktaandeel heeft dan haar grootste concurrent, levert de steun volgens het Gerecht geen onrechtmatige discriminatie op.
    Arresten Ryanair DAC/Commissie van 14 april 2021 (T‑378/20 en T‑379/20)

  • Het Gerecht heeft geoordeeld dat de garantie die Finland ten gunste van Finnair heeft verstrekt zodat deze luchtvaartmaatschappij bij een pensioenfonds een lening van 600 miljoen EUR kon verkrijgen ter dekking van haar behoefte aan werkkapitaal als gevolg van de COVID-19-pandemie, in overeenstemming met het Unierecht is. De garantie was noodzakelijk, aangezien Finnair failliet dreigde te gaan wegens de plotse terugval van haar activiteiten en de onmogelijkheid om haar liquiditeitsbehoefte te dekken via de kredietmarkt.
    Arrest Ryanair DAC/Commissie van 14 april 2021 (T‑388/20)

  • Het Gerecht heeft het besluit van de Commissie bekrachtigd waarbij het aan Spanje werd toegestaan om een fonds op te richten ter ondersteuning van de solvabiliteit van niet-financiële ondernemingen die hun voornaamste activiteitencentrum in Spanje hebben, als systeemrelevant of strategisch voor de Spaanse economie worden beschouwd en tijdelijk met moeilijkheden te kampen hadden als gevolg van de COVID-19-pandemie. Het onderstreepte dat de betrokken maatregel, die bestemd is voor de vaststelling van herkapitalisatiemaatregelen en waarvoor 10 miljard EUR is uitgetrokken, weliswaar een staatssteunregeling vormt, maar evenredig en niet-discriminerend is.
    Arrest Ryanair DAC/Commissie van 19 mei 2021 (T‑628/20)

Staatssteun

Het onderzoek naar de verenigbaarheid met het Unierecht van door de lidstaten aan marktdeelnemers verleende subsidies kan een complexe en grondige beoordeling vereisen van de omstandigheden die de overheidsinstanties ertoe hebben genoopt in het spel van de mededinging in te grijpen. In 2021 hebben het Hof en het Gerecht in verschillende zaken waar grote economische belangen in het geding waren, de beoordeling van deze nationale maatregelen door de Commissie, die belast is met het toezicht op de naleving van de Unierechtelijke regels inzake staatssteun, getoetst.

  • De in Duitsland gelegen Nürburgring bestaat onder meer uit een circuit voor autoraces en een pretpark. Naar aanleiding van het faillissement van de overheidsondernemingen die het complex in eigendom hadden, is dit aan een particuliere onderneming verkocht. Hoewel andere marktdeelnemers hebben gesteld dat de verkoop onder de marktprijs en op discriminerende wijze heeft plaatsgevonden, heeft de Commissie besloten om geen formele onderzoeksprocedure in te leiden. In het kader van de in deze zaak ingestelde hogere voorzieningen heeft het Hof het besluit van de Commissie nietig verklaard, het arrest van het Gerecht vernietigd en de Commissie gelast opnieuw te onderzoeken of de verkoop van de Nürburgring de toekenning van staatssteun inhield.
    Arrest Ja zum Nürburgring e.a./Commissie van 2 september 2021 (C‑647/19 P e.a.)

  • De Commissie heeft in verschillende besluiten geconstateerd dat een scheidsrechterlijke uitspraak waarbij een vermeend preferentieel elektriciteitstarief was vastgesteld dat aluminiumproducent Mytilinaios aan DEI (een Griekse producent en leverancier van elektriciteit) diende te betalen, niet neerkwam op de verstrekking van een voordeel. Het Gerecht heeft deze besluiten nietig verklaard en overwogen dat de Commissie zorgvuldig, toereikend en omstandig had moeten onderzoeken of bij de scheidsrechtelijke uitspraak een voordeel aan Mytilinaios was toegekend, en daartoe complexe economische en technische beoordelingen had moeten verrichten.
    Arrest DEI/Commissie van 22 september 2021 (T‑639/14 e.a.)

  • Een coöperatieve vereniging en een aantal zelfstandige vissers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de Commissie om geen bezwaar te maken tegen de steun in verband met de bouw van de eerste offshore windmolenparken in Frankrijk. Het Gerecht heeft verklaard dat zij niet bevoegd zijn om een dergelijk beroep in te stellen, omdat zij zich ten eerste niet in een concurrentieverhouding met de exploitanten van deze windmolenparken bevinden en ten tweede niet hebben aangetoond dat deze steun hun situatie concreet dreigt te beïnvloeden.
    Arrest CAPA e.a./Commissie van 15 september 2021 (T‑777/19)

Sociaal recht

In 2021 is het Hof verzocht om het Unierecht op het gebied van de sociale politiek uit te leggen, met name waar het gaat om de arbeidsvoorwaarden en de sociale bescherming van werknemers. De Uniewetgever heeft in dit verband minimumvoorschriften uitgevaardigd die de lidstaten in acht dienen te nemen. Zo bepaalt het Unierecht minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid op het gebied van de organisatie van de arbeidstijd door minimale rusttijden voor werknemers voor te schrijven. Om het evenwicht tussen werk, privéleven en gezinsleven te waarborgen, voorziet het Unierecht daarnaast in voorschriften op het gebied van ouderschapsverlof. Het regelt tevens de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels teneinde de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling ten behoeve van alle werknemers van de Unie te verzekeren. Tot slot heeft het Hof verduidelijkt onder welke voorwaarden werknemers die onderdanen van derde landen zijn, recht hebben op nationale uitkeringen.


Het Hof van Justitie op de werkplek – bescherming van de rechten van werknemers
Bekijk de video op YouTube

  • Naar aanleiding van vragen van een Roemeense rechterlijke instantie over de uitlegging van de richtlijn betreffende de organisatie van de arbeidstijd heeft het Hof de situatie onderzocht van deskundigen die door de Academia de Studii Economice din București (ASE) waren aangesteld op basis van een veelvoud aan arbeidsovereenkomsten en die op bepaalde dagen de in het kader van de basisarbeidsduur gewerkte acht uren combineerden met de in het kader van een of meerdere projecten gewerkte uren. Het Hof verklaarde voor recht dat wanneer een werknemer met dezelfde werkgever meerdere arbeidsovereenkomsten heeft gesloten, de minimale dagelijkse rusttijd van toepassing is op al deze overeenkomsten gezamenlijk en niet op elk van die overeenkomsten afzonderlijk.
    Arrest Academia de Studii Economice din Bucureşti/Organismul Intermediar pentru Programul Operaţional Capital Uman – Ministerul Educaţiei Naţionale van 17 maart 2021 (C‑585/19)

  • In het kader van een geding tussen een voormalig onderofficier in het Sloveense leger en het ministerie van Defensie over de bezoldiging van zijn wachtdienst heeft het Hof de gevallen gepreciseerd waarin de richtlijn betreffende de organisatie van de arbeidstijd niet van toepassing is op de activiteiten van militairen. Verder heeft het vastgesteld dat deze richtlijn zich er niet tegen verzet dat een wachtdienst gedurende welke een militair verplicht is om in de kazerne te blijven waar hij is geplaatst, maar daar geen daadwerkelijke arbeid verricht, op een andere wijze wordt bezoldigd dan voor een wachtdienst gedurende welke hij daadwerkelijk arbeid verricht.
    Arrest Ministrstvo za obrambo van 15 juli 2021 (C‑742/19)

  • In een prejudiciële zaak die aanhangig was gemaakt door een Luxemburgse rechterlijke instantie, heeft het Hof uitlegging gegeven aan de richtlijn tot uitvoering van de herziene raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof. Het heeft opgemerkt dat een lidstaat het recht op ouderschapsverlof niet afhankelijk mag stellen van de voorwaarde dat de ouder de hoedanigheid van werknemer had op het moment van de geboorte of adoptie van zijn kind. Wel mag een lidstaat voorschrijven dat de ouder gedurende een periode van ten minste twaalf maanden onmiddellijk voorafgaand aan het begin van dit ouderschapsverlof ononderbroken is tewerkgesteld.
    Arrest XI/Caisse pour l’avenir des enfants van 25 februari 2021 (C‑129/20)

  • In Italië is de toekenning van een geboortetoelage en een moederschapsuitkering geweigerd aan meerdere onderdanen van derde landen die in het bezit waren van een gecombineerde arbeidsvergunning die zij krachtens de nationale wetgeving tot omzetting van een richtlijn van de Unie hadden verkregen, omdat deze personen niet de status van langdurig ingezetene hadden. Naar aanleiding van een prejudicieel verzoek van de Corte costituzionale (grondwettelijk hof, Italië) heeft het Hof geoordeeld dat deze onderdanen van derde landen recht hadden op de uitkeringen waarin de Italiaanse regelgeving voorziet.
    Arrest O. D. e.a./Istituto nazionale della previdenza sociale (INPS) van 2 september 2021 (C‑350/20)

Bankenunie

De bankenunie is een essentieel onderdeel van de economische en monetaire unie van de Unie. Zij is ontstaan als reactie op de financiële crisis van 2008 en de daaruit voortvloeiende problematiek rond overheidsschulden in de eurozone. De bankenunie moet ervoor zorgen dat de banksector in de eurozone en in de Europese Unie in ruimere zin stabiel, veilig en betrouwbaar is en aldus bijdraagt tot algemene financiële stabiliteit, dat de banken financiële crisissen kunnen doorstaan en dat niet- levensvatbare banken worden afgewikkeld zonder dat een beroep wordt gedaan op belastinggeld en dit op zo’n manier dat de gevolgen voor de economie van de Unie minimaal zijn. Alle lidstaten van de eurozone maken deel uit van de bankenunie en lidstaten buiten de eurozone kunnen zich bij de bankenunie aansluiten via een nauwe samenwerking met de Europese Centrale Bank (ECB). Het Hof en het Gerecht dienen zich regelmatig uit te spreken over kwesties met betrekking tot de bankenunie.

  • In juni 2018 heeft het Letse openbaar ministerie de president van de centrale bank van Letland strafrechtelijk vervolgd wegens verschillende corruptiedelicten. Deze president was in die hoedanigheid ook lid van de algemene raad en van de raad van bestuur van de Europese Centrale Bank (ECB). Gelet op deze bijzondere omstandigheid vroeg de Letse rechter zich af of de betrokkene immuniteit genoot op grond van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat de ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie vrijstelling van rechtsvervolging verleent voor alles wat zij in hun officiële hoedanigheid hebben gedaan. Het Hof heeft geoordeeld dat de vrijstelling van rechtsvervolging niet van toepassing is wanneer een strafrechtelijke autoriteit vaststelt dat de president van de centrale bank van een lidstaat handelingen duidelijk niet in zijn officiële hoedanigheid heeft verricht. De president van een centrale bank handelt niet in zijn officiële hoedanigheid wanneer hij fraude pleegt, zich schuldig maakt aan corruptie of geld witwast.
    Arrest LG Ģenerālprokuratūra van 30 november 2021 (C‑3/20)

  • In 2016 heeft de Europese Bankautoriteit (EBA) richtsnoeren inzake producttoezicht- en governanceregelingen voor retailbanken uitgevaardigd. In een op haar website gepubliceerde kennisgeving heeft de Autorité de contrôle prudentiel et de résolution (ACPR, Frankrijk) verklaard zich aan deze richtsnoeren te zullen houden, waarmee deze van toepassing werden op alle financiële instellingen die aan haar toezicht waren onderworpen. De Fédération bancaire française (FBF) heeft de Franse raad van state om nietigverklaring van deze kennisgeving verzocht omdat de EBA niet bevoegd zou zijn om dergelijke richtsnoeren uit te vaardigen. Deze rechterlijke instantie heeft het Hof prejudiciële vragen gesteld over de rechtsmiddelen die openstaan om het toezicht op de rechtmatigheid van de omstreden richtsnoeren te verzekeren en over de geldigheid ervan. Het Hof heeft verklaard dat deze geldigheid kan worden getoetst in het kader van de prejudiciële verwijzingsprocedure en dat de richtsnoeren geldig zijn.
    Arrest FBF van 15 juli 2021 (C‑911/19)

Beperkende maatregelen en buitenlands beleid

Beperkende maatregelen of „sancties” zijn een essentieel onderdeel van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) van de Europese Unie. Zij worden opgelegd als onderdeel van een geïntegreerd en alomvattend beleid dat onder meer een politieke dialoog omvat. De Unie maakt gebruik van dit instrument om de waarden, de kernbelangen en de veiligheid van de Unie te beschermen, geschillen te voorkomen en de internationale veiligheid te versterken. Sancties hebben namelijk tot doel om een verandering in het beleid of de handelwijze van de betrokken personen of entiteiten tot stand te brengen en zodoende bij te dragen tot de verwezenlijking van de GBVB-doelstellingen.

  • „Secundaire sancties” berusten op het vermogen van de Amerikaanse regering om de suprematie van haar financiële stelsel aan te wenden om buitenlandse entiteiten ertoe te dwingen geen – voor het overige rechtmatige – transacties aan te gaan met personen die aan die sancties onderworpen zijn. Het Unierecht verbiedt deze entiteiten om gevolg te geven aan dergelijke sancties, behoudens toestemming van de Europese Commissie wanneer niet-inachtneming van buitenlandse wetgevingen de belangen van deze entiteiten ernstig zou schaden. Deutsche Telekom had eenzijdig, zonder uitdrukkelijke motivering en zonder toestemming van de Commissie, de overeenkomsten voor het verstrekken van diensten opgezegd die zij met het Duitse filiaal van de Iraanse bank Melli, die eigendom is van de Iraanse Staat, had gesloten. Het Hof heeft geoordeeld dat het Unierechtelijke verbod om gevolg te geven aan de door de Verenigde Staten aan Iran opgelegde secundaire sancties in een civiele procedure kan worden ingeroepen, ook al is geen specifiek verzoek gedaan of geen specifieke instructie gegeven door een instantie van de Verenigde Staten om de sancties na te leven. De Duitse rechter waartoe de Iraanse bank zich heeft gewend, moet het doel van dit verbod afwegen tegen de waarschijnlijkheid dat Deutsche Telekom economisch verlies zou lijden en tegen de omvang van dit verlies ingeval deze onderneming haar handelsbetrekkingen met bovengenoemde bank niet kon beëindigen.
    Arrest Bank Melli Iran van 21 december 2021 (C‑124/20)

  • Gelet op de verslechtering van de toestand op het gebied van de democratie, de rechtsstaat en de mensenrechten heeft de Raad van de Europese Unie in 2017 een verordening vastgesteld waarbij beperkende maatregelen aan Venezuela zijn opgelegd. Dit land heeft het Gerecht vervolgens om nietigverklaring van deze maatregelen verzocht, maar het Gerecht was van oordeel dat Venezuela geen procesbevoegdheid had en dus niet tegen deze verordening kon opkomen. In het kader van de daartegen ingestelde hogere voorziening heeft het Hof daarentegen geoordeeld dat deze lidstaat wel degelijk kon opkomen tegen een verordening die beperkende maatregelen jegens deze lidstaat invoert, en heeft het de zaak dan ook terugverwezen naar het Gerecht voor een uitspraak ten gronde op het beroep tot nietigverklaring.
    Arrest Venezuela/Raad van 22 juni 2021 (C‑872/19)

Europese strafrechtelijke ruimte

De Europese strafrechtelijke ruimte berust op verschillende pijlers: de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen, de onderlinge aanpassing van het strafrecht van de lidstaten, de integratie van de verschillende actoren en ten slotte de versterking van de internationale samenwerking op dit gebied. Zo heeft het streven van de Europese Unie om zich te ontwikkelen tot een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht ertoe geleid dat niet langer uitleveringen plaatsvinden tussen de lidstaten. Deze zijn vervangen door een systeem van overlevering tussen de rechterlijke autoriteiten. Het Europees aanhoudingsbevel is de eerste concrete uitdrukking op strafrechtelijk gebied van het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen, dat de hoeksteen vormt van de justitiële samenwerking tussen de lidstaten. Het is een rechterlijke beslissing die door een lidstaat wordt uitgevaardigd met het oog op de aanhouding en de overlevering door een andere lidstaat van een persoon die gezocht wordt met het oog op strafvervolging of uitvoering van een tot vrijheidsbeneming strekkende straf of maatregel. Beslissingen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel moeten op nationaal niveau voldoende worden gecontroleerd. Daarbij kunnen er interpretatieproblemen rijzen. Om die op te lossen, wordt een beroep gedaan op het Hof van Justitie.

  • In een zaak die betrekking had op de tenuitvoerlegging in Ierland van een door het Verenigd Koninkrijk vóór zijn terugtrekking uit de Europese Unie uitgevaardigd Europees aanhoudingsbevel, heeft het Hof geoordeeld dat de in het Terugtrekkingsakkoord opgenomen bepalingen inzake het Europese aanhoudingsbevel die gelden in de betrekkingen met het Verenigd Koninkrijk en de bepalingen inzake het nieuwe overleveringsmechanisme die zijn vervat in de tussen de Europese Unie en deze derde staat gesloten handels- en samenwerkingsovereenkomst, bindend zijn voor Ierland. Het feit dat deze bepalingen in deze akkoorden zijn opgenomen rechtvaardigde niet dat een aanvullende rechtsgrondslag betreffende de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht voor de sluiting van deze akkoorden werd gehanteerd, zodat deze bepalingen niet vereisten dat Ierland de keuze kreeg om al dan niet door deze bepalingen gebonden te zijn.
    Arrest Governor of Cloverhill Prison e.a. van 16 november 2021 (C‑479/21 PPU)

B | KERNCIJFERS VAN DE GERECHTELIJKE WERKZAAMHEDEN

Hof van Justitie

Tot het Hof van Justitie kan men zich hoofdzakelijk wenden met:

  • verzoeken om een prejudiciële beslissing, wanneer een nationale rechter twijfelt over de interpretatie van de wetgeving of besluiten van de Unie of over de geldigheid daarvan. De nationale rechter schorst dan de behandeling van de bij hem lopende zaak en wendt zich tot het Hof van Justitie, dat zich uitspreekt over de uitlegging van de betrokken bepalingen of over de geldigheid daarvan. Op basis van de informatie in de beslissing van het Hof van Justitie kan de nationale rechter het aan hem voorgelegde geschil dan beslechten. In zaken waarin een antwoord op zeer korte termijn noodzakelijk is (bijvoorbeeld asielzaken of zaken over grenscontroles of kinderontvoering, etc.), kan een prejudiciële spoedprocedure („PPU”) worden gevolgd;
  • hogere voorzieningen, dat wil zeggen beroepen tegen de beslissingen van het Gerecht: indien nodig, kan het Hof van Justitie dan een beslissing van het Gerecht vernietigen;
  • rechtstreekse beroepen, die meestal gericht zijn op:
    • de ongeldigverklaring van wetgeving of besluiten van de Unie („beroep tot nietigverklaring”), of
    • de vaststelling dat een lidstaat het Unierecht niet heeft nageleefd („beroep wegens niet-nakoming”). Wanneer een lidstaat niet de nodige maatregelen treft om te voldoen aan een arrest waarbij een niet-nakoming is vastgesteld, kan dit ertoe leiden dat het Hof van Justitie hem een geldstraf oplegt in een tweede beroep, de zogenoemde „dubbele niet-nakoming”;
  • verzoeken om advies over de verenigbaarheid met de EU-Verdragen van een overeenkomst die de Unie met een derde land of een internationale organisatie wil sluiten. Dit verzoek kan worden ingediend door een lidstaat of door een Europese instelling (Parlement, Raad of Commissie).

838 nieuwe zaken

Prejudiciële procedures 567 waarvan 9 PPU

Lidstaten waarvan de meeste verzoeken afkomstig zijn: Duitsland 106 Bulgarije 58 Italië 46 Roemenië 38 Oostenrijk 37

rechtstreekse beroepen 29 waarvan22 niet-nakomingsberoepen en 1 dubbel niet-nakomingsberoep”

232 hogere voorzieningen tegen beslissingen van het Gerecht

12 aanvragen voor rechtsbijstand

Een partij die niet in staat is om de proceskosten te dragen, kan kosteloze rechtsbijstand aanvragen.

772 afgesloten zaken

Prejudiciële procedures

547 waarvan 9 PPU

30 rechtstreekse beroepen

(niet-nakomingen zijn vastgesteld tegen 11 lidstaten)

1 verzoek om een advies

183 hogere voorzieningen tegen beslissingen van het Gerecht

waarvan 23 tot vernietiging van de beslissing van het Gerecht hebben geleid

Gemiddelde procesduur: 16.6 maanden

3.7 maanden Gemiddelde duur van de prejudiciële spoedprocedures

1 113 Aanhangige zaken op 31 december 2021

Voornaamste behandelde onderwerpen:

Landbouw 24

Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht 136

Consumentenbescherming 63

Douane-unie 17

Milieu 45

Vrijheden van verkeer en vestiging en interne markt 77

Intellectuele en industriële eigendom 49

Sociaal recht64

Staatssteun en mededinging 115

Belastingen 80

Vervoer 61

Leden van het Hof van Justitie

Het Hof van Justitie bestaat uit 27 rechters en 11 advocaten-generaal.

De rechters en advocaten-generaal worden in onderlinge overeenstemming door de regeringen van de lidstaten benoemd na raadpleging van een comité dat van advies moet dienen over de geschiktheid van de voorgestelde kandidaten voor de uitoefening van de betrokken ambten. Zij worden benoemd voor zes jaar en kunnen worden herbenoemd.

Zij worden gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en aan alle gestelde eisen voldoen om in hun onderscheiden landen de hoogste rechterlijke ambten te bekleden, of die bekendstaan als kundige rechtsgeleerden.

K. Lenaerts

President

L. Bay Larsen

Vicepresident

A. Arabadjiev

President van de Eerste kamer

A. Prechal

President van de Tweede kamer

K. Jürimäe

President van de Derde kamer

C. Lycourgos

President van de Vierde kamer

E. Regan

President van de Vijfde kamer

M. Szpunar

Eerste advocaat-generaal

S. Rodin

President van de Negende kamer

I. Jarukaitis

President van de Tiende kamer

N. Jääskinen

President van de Achtste kamer

I. Ziemele

President van de Zesde kamer

J. Passer

President van de Zevende kamer

J. Kokott

Advocaat-generaal

M. Ilešič

Rechter

J.-C. Bonichot

Rechter

T. von Danwitz

Rechter

M. Safjan

Rechter

F. Biltgen

Rechter

M. Campos Sánchez-Bordona

Advocaat-generaal

P. G. Xuereb

Rechter

N. J. Cardoso da Silva Piçarra

Rechter

L. S. Rossi

Rechter

G. Pitruzzella

Advocaat-generaal

P. Pikamäe

Advocaat-generaal

A. Kumin

Rechter

N. Wahl

Rechter

J. Richard de la Tour

Advocaat-generaal

A. Rantos

Advocaat-generaal

D. Gratsias

Rechter

M. L. Arastey Sahún

Rechter

A. M. Collins

Advocaat-generaal

M. Gavalec

Rechter

N. Emiliou

Advocaat-generaal

Z. Csehi

Rechter

O. Spineanu-Matei

Rechter

T. Ćapeta

Advocaat-generaal

L. Medina

Advocaat-generaal

A. Calot Escobar

Griffier

Samenstelling van het Hof van Justitie

(Protocollaire rangorde op 31 december 2021)

Eerste rij, van links naar rechts:

Eerste advocaat-generaal M. Szpunar, kamerpresidenten C. Lycourgos en A. Prechal, vicepresident L. Bay Larsen, president K. Lenaerts, kamerpresidenten A. Arabadjiev, K. Jürimäe, E. Regan en S. Rodin

Tweede rij, van links naar rechts:

Rechters T. von Danwitz en M. Ilešič, kamerpresidenten J. Passer, N. Jääskinen, I. Jarukaitis en I. Ziemele, advocaat-generaal J. Kokott, rechter J. C. Bonichot

Derde rij, van links naar rechts:

Advocaat-generaal P. Pikamäe, rechters L. S. Rossi, P. G. Xuereb, F. Biltgen en M. Safjan, advocaat-generaal M. Campos Sánchez-Bordona, rechter N. J. Piçarra, advocaat-generaal G. Pitruzzella

Vierde rij, van links naar rechts:

Rechters M. L. Arastey Sahún, advocaat-generaal A. Rantos, rechter N. Wahl en A. Kumin, advocaat-generaal J. Richard de la Tour, rechter D. Gratsias, advocaat-generaal A. M. Collins

Vijfde rij, van links naar rechts:

Advocaat-generaal L. Medina, rechter O. Spineanu-Matei, advocaat-generaal N. Emiliou, rechters M. Gavalec en Z. Csehi, advocaat-generaal T. Ćapeta, griffier A. Calot Escobar

Gerecht

Natuurlijke personen of rechtspersonen (bedrijven, verenigingen etc.) en de lidstaten kunnen in eerste aanleg bij het Gerecht rechtstreekse beroepen instellen tegen wetgeving of besluiten van de instellingen, organen en instanties van de Europese Unie. Het Gerecht neemt ook kennis van rechtstreekse beroepen ter vergoeding van schade die door de instellingen of hun personeelsleden is veroorzaakt. Een groot deel van de rechtszaken bij het Gerecht is van economische aard: intellectuele eigendom (merken, tekeningen en modellen van de Europese Unie), mededinging, staatssteun, bankentoezicht en toezicht op de financiële sector.

Het Gerecht is ook bevoegd om in ambtenarenzaken uitspraak te doen over geschillen tussen de Europese Unie en haar personeelsleden.

Tegen de beslissingen van het Gerecht kan een tot rechtsvragen beperkte hogere voorziening worden ingesteld bij het Hof van Justitie. In zaken die reeds tweemaal zijn onderzocht (door een onafhankelijke kamer van beroep en vervolgens door het Gerecht), laat het Hof van Justitie de hogere voorziening uitsluitend toe wanneer daarbij een vraag aan de orde komt die belangrijk is voor de eenheid, de samenhang of de ontwikkeling van het Unierecht.

882 nieuwe zaken

785 rechtstreekse beroepen

including 80 staatssteun- en mededingingszaken (waaronder 4 beroepen die door de lidstaten zijn ingesteld)

308 intellectuele- en industriële-eigendomszaken

81 EU-ambtenarenzaken

316 andere rechtstreekse beroepen (waaronder 11 beroepen die door de lidstaten zijn ingesteld)

70 aanvragen voor rechtsbijstand

Een partij die niet in staat is om de proceskosten te dragen, kan kosteloze rechtsbijstand aanvragen.

951 afgesloten zaken

836 rechtstreekse beroepen

including 81 staatssteun- en mededingingszaken

307 intellectuele- en industriële-eigendomszaken

128 EU-ambtenarenzaken

320 andere rechtstreekse beroepen

Gemiddelde procesduur 17.3 maanden

29% Percentage beslissingen waartegen hogere voorziening bij het Hof van Justitie is ingesteld

1 428 Aanhangige zaken op 31 december 2021

Hoofdzakelijk behandelde onderwerpen:

Toegang tot documenten 44

Landbouw 23

Mededinging 96

Economisch en monetair beleid 179

Milieu 16

Intellectuele en industriële eigendom 320

Aanbestedingen 25

Beperkende maatregelen 51

EU-Ambtenarenstatuut 133

Staatssteun 273

Leden van het Gerecht

Sinds 1 september 2019 is het Gerecht samengesteld uit twee rechters per lidstaat. De rechters worden in onderlinge overeenstemming door de lidstaten voor zes jaar benoemd en kunnen worden herbenoemd. De rechters wijzen uit hun midden de president en de vicepresident aan voor een periode van drie jaar. Deze periode kan worden verlengd. Zij handelen volledig onpartijdig en onafhankelijk.

M. van der Woude

President

S. Papasavvas

Vicepresident

H. Kanninen

Kamerpresident

V. Tomljenović

Kamerpresident

S. Gervasoni

Kamerpresident

D. Spielmann

Kamerpresident

A. Marcoulli

Kamerpresident

R. da Silva Passos

Kamerpresident

J. Svenningsen

Kamerpresident

M. J. Costeira

Kamerpresident

A. Kornezov

Kamerpresident

G. De Baere

Kamerpresident

M. Jaeger

Rechter

S. Frimodt Nielsen

Rechter

J. Schwarcz

Rechter

M. Kancheva

Rechter

E. Buttigieg

Rechter

V. Kreuschitz

Rechter

L. Madise

Rechter

C. Iliopoulos

Rechter

V. Valančius

Rechter

N. Półtorak

Rechter

F. Schalin

Rechter

I. Reine

Rechter

R. Barents

Rechter

P. Nihoul

Rechter

U. Öberg

Rechter

K. Kowalik-Bańczyk

Rechter

C. Mac Eochaidh

Rechter

R. Frendo

Rechter

T. Pynnä

Rechter

L. Truchot

Rechter

J. Laitenberger

Rechter

R. Mastroianni

Rechter

J. Martín y Pérez de Nanclares

Rechter

O. Porchia

Rechter

G. Hesse

Rechter

M. Sampol Pucurull

Rechter

M. Stancu

Rechter

P. Škvařilová-Pelzl

Rechter

I. Nõmm

Rechter

G. Steinfatt

Rechter

R. Norkus

Rechter

T. Perišin

Rechter

D. Petrlík

Rechter

M. Brkan

Rechter

P. Zilgalvis

Rechter

K. A. Kecsmár

Rechter

I. Gâlea

Rechter

E. Coulon

Griffier