A | Het Hof van Justitie in 2022
Bij het Hof van Justitie kunnen voornamelijk de volgende procedures aanhangig worden gemaakt:
-
verzoeken om een prejudiciële beslissing:
Wanneer een nationale rechter twijfel koestert omtrent de uitlegging of de geldigheid van een bepaling van Unierecht, schorst hij de bij hem aanhangige procedure en legt hij de zaak voor aan het Hof van Justitie. Wanneer hij is voorgelicht door de beslissing van het Hof, kan hij het aan hem voorgelegde geschil beslechten. In zaken die een antwoord binnen een zeer korte termijn vergen (bijvoorbeeld op het gebied van asiel, grenscontrole, ontvoering van kinderen enz.) kan een prejudiciële spoedprocedure („PPU”) worden ingesteld; -
rechtstreekse beroepen, die strekken tot:
- nietigverklaring van een handeling van de Unie („beroep tot nietigverklaring”) of
- vaststelling dat een lidstaat het recht van de Unie niet naleeft („beroep wegens niet-nakoming”). Indien de lidstaat zich niet voegt naar het arrest waarin de niet-nakoming is geconstateerd, kan het Hof hem een financiële sanctie opleggen in het kader van een tweede beroep, het zogeheten beroep wegens „dubbele niet-nakoming”;
- hogere voorzieningen tegen beslissingen van het Gerecht, die ertoe kunnen leiden dat het Hof de beslissing van het Gerecht vernietigt;
- verzoeken (van een lidstaat of een Europese instelling) om advies over de verenigbaarheid met de Verdragen van een overeenkomst die de Unie voornemens is te sluiten met een derde staat of een internationale organisatie.
Werkzaamheden en ontwikkeling van het Hof van Justitie
De samenstelling van het Hof van Justitie is in 2022 niet gewijzigd en hetzelfde kan worden gezegd van de teksten waarin zijn werkzaamheden worden geregeld, te weten het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Reglement voor de procesvoering.
Na twee jaren waarin alles om de gezondheidscrisis draaide, werd 2022 gekenmerkt door de terugkeer van het personeel naar de gebouwen van de instelling en een hervatting van de normale gang van zaken, met name wat het houden van zittingen betreft. Van de technologische ontwikkelingen waartoe de sanitaire maatregelen van de afgelopen twee jaar hebben geleid, is echter dankbaar gebruikgemaakt om een aantal belangrijke projecten uit te voeren die de Europese rechtspraak dichter bij de burger moeten brengen.
Zo biedt het Hof van Justitie sinds 26 april 2022 een streamingdienst voor zittingen aan die, net als het in 2021 gelanceerde project van bezoeken op afstand, tot doel heeft om van de instelling een meer toegankelijke „rechter voor de burgers” te maken. Door middel van deze uitzendingen kan elke burger desgewenst de zittingen volgen alsof hij fysiek aanwezig is in de rechtszaal in Luxemburg, dankzij een simultane vertolking van de debatten in de talen die noodzakelijk zijn voor een goed verloop van de zitting.
Op statistisch vlak werd 2022 opnieuw gekenmerkt door grote bedrijvigheid. Zo werden bij het Hof van Justitie 806 zaken aanhangig gemaakt. Net als in de voorgaande jaren betreft het vooral verzoeken om een prejudiciële beslissing en hogere voorzieningen, die met respectievelijk 546 en 209 zaken goed zijn voor meer dan 93 % van alle zaken die in 2022 werden aangebracht. Deze zaken bestrijken een breed scala aan gevoelige gebieden, zoals de instandhouding van de fundamentele waarden van de Europese Unie, de bescherming van persoonsgegevens en de bescherming van de consument of van het milieu. Ook zaken op het gebied van belastingen, mededinging en staatssteun mogen niet worden vergeten. Verder zijn er verschillende zaken aanhangig gemaakt die verband houden met de gezondheidscrisis of de oorlog in Oekraïne.
Er zijn 808 zaken afgedaan door de verschillende rechtsprekende formaties van het Hof van Justitie. Een groot aantal daarvan (78) is berecht door de Grote kamer, terwijl op twee zaken, waarin de relatie tussen de eerbiediging van de rechtsstaat en de uitvoering van de begroting van de Unie centraal stond, in voltallige zitting is beslist (zaken C‑156/21, Hongarije/Parlement en Raad, en C‑157/21, Polen/Parlement en Raad).
Aangezien er regelmatig zaken bij beschikking zijn afgedaan, met name op het gebied van hogere voorzieningen, is de totale duur van de procedures (16,4 maanden) nagenoeg gelijk gebleven aan die van het vorige jaar (16,6 maanden). De gemiddelde duur van de prejudiciële zaken is echter toegenomen (17,3 maanden tegenover 16,7 maanden in 2021), hetgeen getuigt van de toegenomen complexiteit van de vragen die aan het Hof van Justitie worden voorgelegd.
Op 31 december 2022 waren bij het Hof van Justitie 1 111 zaken aanhangig, wat hetzelfde aantal is – op 2 na – als op 31 december 2021 (1 113 zaken).
In het licht van deze statistische cijfers en gelet op het feit dat het Gerecht sinds juli 2022 54 rechters telt (twee per lidstaat) als gevolg van de voltooiing van de hervorming van de gerechtelijke structuur van de Unie waartoe in 2015 is besloten, heeft het Hof van Justitie de wetgever van de Unie verzocht om het Statuut te wijzigen op twee punten. Deze wijziging moet ervoor zorgen dat het Hof van Justitie niet alleen in staat blijft om binnen een redelijke termijn kwalitatief hoogwaardige beslissingen te geven, maar ook dat het zich meer kan toeleggen op zijn kerntaken als constitutionele en hoogste rechterlijke instantie van de Unie.
Ten eerste houdt het wijzigingsverzoek in dat aan het Gerecht de bevoegdheid wordt overgedragen om prejudiciële beslissingen te geven op vijf welbepaalde gebieden waar zelden principiële vragen rijzen, waar het Hof van Justitie vaste rechtspraak heeft ontwikkeld en waar een voldoende groot aantal zaken aanhangig wordt gemaakt, zodat de beoogde bevoegdheidsoverdracht ook daadwerkelijk een concrete impact zal hebben op de werklast van het Hof: het gemeenschappelijk btw-stelsel, accijnzen, het douanewetboek en de tariefindeling van goederen in de gecombineerde nomenclatuur, schadeloosstelling van en bijstand aan reizigers en de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten.
De prejudiciële bevoegdheid van het Gerecht in een zaak zou dan niet mogen afdoen aan zijn bevoegdheid om de zaak naar het Hof van Justitie te verwijzen wanneer het van oordeel is dat deze een principiële beslissing vergt die de eenheid of de samenhang van het Unierecht zou kunnen aantasten. Het Hof van Justitie zou dan tevens over de mogelijkheid moeten beschikken om in uitzonderlijke gevallen tot heroverweging van de beslissing van het Gerecht over te gaan, indien er een ernstig risico bestaat dat deze eenheid of deze samenhang wordt aangetast.
Ten tweede bepleit het wetgevingsverzoek, gelet op het grote aantal hogere voorzieningen dat tegen beslissingen van het Gerecht wordt ingesteld, een verruiming van de regeling van voorafgaande toelating van hogere voorzieningen die op 1 mei 2019 van kracht is geworden (artikel 58 bis van het Statuut), opdat de doeltreffendheid van deze procedure gewaarborgd blijft en het Hof van Justitie zich kan concentreren op de hogere voorzieningen die belangrijke rechtsvragen doen rijzen.
Deze verruiming zou dan betrekking hebben op hogere voorzieningen die worden ingesteld tegen een uitspraak van het Gerecht over het besluit van een onafhankelijke kamer van beroep van bepaalde organen en instanties van de Unie die aanvankelijk niet werden genoemd toen artikel 58 bis van het Statuut op 1 mei 2019 van kracht werd (bijvoorbeeld het Spoorwegbureau van de Europese Unie, het Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators, de Europese Bankautoriteit, de Europese Autoriteit voor effecten en markten en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen).
Koen Lenaerts
President van het Hof van Justitie van de Europese Unie
![](../assets/img/photos-2021/signature-lenaerts_2.jpg)
![](../assets/img/infographs/nl/section-2-graph-1-nl.png)
806 nieuwe zaken
546 prejudiciële procedures waarvan 5 PPU
Lidstaten waarvan de meeste verzoeken afkomstig zijn:
Duitsland 98
Italië 63
Bulgarije 43
Spanje 41
Polen 39
37 rechtstreekse beroepen waarvan: 35 niet-nakomings- beroepen en 2 „dubbele niet- nakomingsberoepen”
209 hogere voorzieningen tegen beslissingen van het Gerecht
6 aanvragen voor rechtsbijstand
Een partij die niet in staat is om de proceskosten te dragen, kan rechtsbijstand aanvragen.
![](../assets/img/infographs/nl/section-2-graph-2-nl.png)
808 afgesloten zaken
564 prejudiciële procedures waarvan 7 PPU
36 rechtstreekse beroepen waarbij 17 niet-nakomingen zijn vastgesteld tegen 12 lidstaten
196 hogere voorzieningen tegen beslissingen van het Gerecht waarvan 38 tot vernietiging van de beslissing van het Gerecht hebben geleid
1 verzoek om een advies
Gemiddelde procesduur: 16,4 maanden
Gemiddelde duur van de prejudiciële spoedprocedures: 4,5 maanden
![](../assets/img/infographs/nl/section-2-graph-3-nl.png)
1 111 aanhangige zaken op 31 december 2022
Voornaamste behandelde onderwerpen
Staatssteun 58
Mededinging 64
Institutioneel recht 38
Milieu 46
Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht 132
Belastingen 80
Sociaal beleid 73
Intellectuele eigendom 33
Consumentenbescherming 77
Onderlinge aanpassing van de wetgevingen 89
De leden van het Hof van Justitie
Het Hof van Justitie bestaat uit 27 rechters en 11 advocaten-generaal.
De rechters en advocaten-generaal worden in onderlinge overeenstemming door de regeringen van de lidstaten benoemd na raadpleging van een comité dat van advies moet dienen over de geschiktheid van de voorgestelde kandidaten voor de uitoefening van de betrokken ambten. Zij worden benoemd voor zes jaar en kunnen worden herbenoemd.
Zij worden gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en aan alle gestelde eisen voldoen om in hun onderscheiden landen de hoogste rechterlijke ambten te bekleden, of die bekendstaan als kundige rechtsgeleerden.
De rechters oefenen hun ambt in volstrekte onpartijdigheid en onafhankelijkheid uit.
De rechters van het Hof van Justitie kiezen uit hun midden de president en de vicepresident. De rechters en de advocaten-generaal benoemen de griffier voor een ambtstermijn van zes jaar.
De advocaten-generaal hebben tot taak om in volkomen onpartijdigheid en onafhankelijkheid rechtsgeleerde adviezen, „conclusies” genaamd, te formuleren in de zaken die hun zijn toegewezen. Deze adviezen zijn niet bindend, maar verschaffen een extra visie op het voorwerp van het geschil.
In 2022 zijn in het Hof van Justitie geen nieuwe leden benoemd.
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-1.jpg)
K. Lenaerts
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-2.jpg)
L. Bay Larsen
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-3.jpg)
A. Arabadjiev
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-4.jpg)
A. Prechal
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-5.jpg)
K. Jürimäe
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-6.jpg)
C. Lycourgos
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-7.jpg)
E. Regan
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-8.jpg)
M. Szpunar
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-9.jpg)
M. Safjan
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-10.jpg)
P. G. Xuereb
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-11.png)
L. S. Rossi
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-12.png)
D. Gratsias
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-13.jpg)
M. L. Arastey Sahún
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-14.jpg)
J. Kokott
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-15.jpg)
M. Ilešič
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-16.jpg)
J.-C. Bonichot
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-17.jpg)
T. von Danwitz
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-18.jpg)
S. Rodin
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-19.jpg)
F. Biltgen
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-20.jpg)
M. Campos Sánchez-Bordona
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-21.jpg)
N. J. Cardoso da Silva Piçarra
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-22.jpg)
G. Pitruzzella
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-23.jpg)
I. Jarukaitis
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-24.png)
P. Pikamäe
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-25.jpg)
A. Kumin
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-26.jpg)
N. Jääskinen
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-27.jpg)
N. Wahl
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-28.jpg)
J. Richard de la Tour
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-29.jpg)
A. Rantos
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-30.png)
I. Ziemele
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-31.png)
J. Passer
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-32.jpg)
A. M. Collins
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-33.jpg)
M. Gavalec
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-34.jpg)
N. Emiliou
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-35.jpg)
Z. Csehi
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-36.jpg)
O. Spineanu-Matei
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-37.jpg)
T. Ćapeta
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-38.jpg)
L. Medina
![](../assets/img/members/member-s1/mb-s1-39.jpg)
A. Calot Escobar
Protocollaire rangorde per 7 oktober 2022
B | Het Gerecht in 2022
Het Gerecht is in hoofdzaak bevoegd om in eerste aanleg kennis te nemen van rechtstreekse beroepen tegen handelingen van de instellingen, organen en instanties van de Europese Unie die worden ingesteld door natuurlijke of rechtspersonen (individuen, ondernemingen, verenigingen etc.), mits zij door die handelingen rechtstreeks en individueel worden geraakt, en door lidstaten. Het Gerecht neemt ook kennis van rechtstreekse beroepen ter vergoeding van schade die door de instellingen of hun personeelsleden is veroorzaakt.
Een groot deel van de rechtszaken bij het Gerecht is van economische aard: intellectuele eigendom (merken, tekeningen en modellen van de Europese Unie), mededinging, staatssteun, bankentoezicht en toezicht op de financiële sector.
Het Gerecht is ook bevoegd om in ambtenarenzaken uitspraak te doen over geschillen tussen de Europese Unie en haar personeelsleden.
Tegen de beslissingen van het Gerecht kan een tot rechtsvragen beperkte hogere voorziening worden ingesteld bij het Hof van Justitie. In zaken die reeds tweemaal zijn onderzocht (door een onafhankelijke kamer van beroep en vervolgens door het Gerecht), laat het Hof van Justitie de hogere voorziening uitsluitend toe wanneer daarbij een vraag aan de orde komt die belangrijk is voor de eenheid, de samenhang of de ontwikkeling van het Unierecht.
Werkzaamheden en ontwikkeling van het Gerecht
Het jaar 2022 werd overschaduwd door de terugkeer van oorlog op ons continent. Deze verschrikkelijke gebeurtenis moet voor alle Europeanen een moment zijn om collectief stil bij te staan. Vrede is nooit vanzelfsprekend en vereist de inzet van allen. Onze instelling vervult hierin een centrale rol. Het Hof van Justitie en het Gerecht hebben immers tot taak om de naleving van het recht en de bescherming van de menselijke waardigheid te verzekeren. In de Unie worden conflicten niet opgelost door dreigementen en wapens, maar door debatten en het recht. In deze context wordt van het Gerecht verlangd dat het, soms op zeer korte termijn, de rechtmatigheid toetst van de beperkende maatregelen die de Unie heeft vastgesteld tegen personen of entiteiten die in verband worden gebracht met de agressie waaraan de Russische Federatie zich sinds februari 2022 schuldig heeft gemaakt. Zo heeft de Grote kamer van het Gerecht in de zaak RT France/Raad in het kader van een versnelde procedure uitspraak kunnen doen binnen vijf maanden nadat deze zaak aanhangig was gemaakt. Tot op heden zijn meer dan 70 zaken aangebracht over beperkende maatregelen die verband houden met het gewapende conflict. Het strekt onze Unie tot eer dat dergelijke maatregelen niet door willekeur worden gekenmerkt en dus door onafhankelijke en onpartijdige rechters kunnen worden getoetst.
Meer dan ooit weerspiegelen de zaken die bij het Gerecht aanhangig zijn gemaakt, de grote maatschappelijke uitdagingen waarvoor ons continent zich gesteld ziet. Afgezien van beperkende maatregelen, die overigens niet alleen betrekking hebben op de aanval tegen Oekraïne, gaat het bijvoorbeeld om het reguleren van de concurrentie rond digitale reuzen en het reguleren van staatssteun, met name op fiscaal gebied en in de energie- en milieusector. Ook het bancair en financieel recht, de bescherming van persoonsgegevens, de gemeenschappelijke handelspolitiek en de regulering van de energiemarkten vragen de aandacht van het Gerecht. Gelet op de recente ontwikkelingen in de wetgeving en in een context van almaar toenemende internationale spanningen is het zeer wel mogelijk dat het toezicht op de rechtmatigheid van de handelingen van de instellingen van de Unie nóg intensiever zal worden.
Laat het duidelijk wezen: het Gerecht is zich ten volle bewust van zijn verantwoordelijkheden en beschikt over de middelen om zich van die verantwoordelijkheden te kwijten. Zo heeft deze rechterlijke instantie er het afgelopen jaar acht nieuwe leden bij gekregen, waarmee de krachtens verordening 2015/2422 in gang gezette hervorming haar definitieve beslag heeft gekregen. Het Gerecht is thans samengesteld uit 54 leden en heeft dus eindelijk twee rechters per lidstaat. Met het oog op de nieuwe periode van drie jaar die in september 2022 is ingegaan, heeft het zich ook nader beraden op zijn organisatie en werkmethoden. Daarbij is de aandacht vooral uitgegaan naar een grondiger rechterlijk toezicht, de begeleiding van procespartijen gedurende het hele verloop van het geding en de duur van de procedure (gemiddeld 16,2 maanden in 2022). Dit versterkte en gereorganiseerde Gerecht heeft een eigen koers uitgezet: het wil kwaliteitsrechtspraak bieden die begrijpelijk is voor de justitiabele, binnen termijnen die stroken met de verwachtingen van de hedendaagse wereld.
De gerechtelijke structuur van de Unie moet zich voortdurend aanpassen aan de uitdagingen van onze tijd. In die geest heeft het Hof van Justitie in november 2022 een wetgevingsverzoek ingediend dat met name beoogt de specifieke gebieden te omschrijven waarop het Gerecht kennis zou mogen nemen van prejudiciële vragen die door de rechterlijke instanties van de lidstaten worden gesteld (artikel 256 VWEU). Het Gerecht staat klaar ter ondersteuning van het Hof van Justitie, dat met een stijgende werklast wordt geconfronteerd. Nauw betrokken als het geweest is bij de gedachtewisselingen die aan dit initiatief vooraf zijn gegaan, treft het reeds de nodige voorbereidingen voor de uitvoering ervan.
Marc van der Woude
President van het Gerecht
![](../assets/img/photos-2022/signature-woude.jpg)
![](../assets/img/infographs/nl/section-2-graph-4-nl.png)
904 nieuwe zaken
![](../assets/img/infographs/nl/section-2-graph-5-nl.png)
858 afgesloten zaken
760 rechtstreekse beroepen waarvan:
![](../assets/img/infographs/nl/section-2-graph-6-nl.png)
1 474 aanhangige zaken op 31 december 2022
Voornaamste behandelde onderwerpen
Nieuwe ontwikkelingen in de rechtspraak
Net als elders staat ook bij het Gerecht het leven niet stil. Terwijl de gedingen die voortvloeien uit de COVID-19-pandemie het Gerecht nog steeds voor nieuwe uitdagingen stellen, zoals blijkt uit het arrest Roos e.a./Parlement van 27 april 2022 (T‑710/21, T‑722/21 en T‑723/21), waarin het voor het eerst de rechtmatigheid heeft onderzocht van bepaalde beperkingen die de instellingen van de Europese Unie ter bescherming van de gezondheid van hun personeelsleden hadden opgelegd, is de aanvalsoorlog die de Russische Federatie op 24 februari 2022 tegen Oekraïne heeft gelanceerd, een nieuwe bron van juridische geschillen geworden. In zijn arrest RT France/Raad van 27 juli 2022 (T‑125/22) heeft het Gerecht (Grote kamer) in het kader van een versnelde procedure een uitspraak zonder precedent gedaan over de rechtmatigheid van beperkende maatregelen die de Raad had opgelegd teneinde de uitzending van audiovisuele content te verbieden.
Deze veelbewogen tijden kunnen echter niet de talrijke vorderingen overschaduwen die het Gerecht op de meer traditionele gebieden van zijn rechtspraak heeft geboekt.
Zo heeft het Gerecht zich op institutioneel gebied in het arrest Verelst/Raad van 12 januari 2022 (T‑647/20) voor het eerst gebogen over de rechtmatigheid van uitvoeringsbesluit 2020/1117 houdende benoeming van de Europese aanklagers van het Europees Openbaar Ministerie, dat is vastgesteld op grond van verordening 2017/1939 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van dit Openbaar Ministerie. Na afloop van zijn onderzoek is het Gerecht tot de bevinding gekomen dat de Raad over een ruime beoordelingsmarge beschikte bij de evaluatie en vergelijking van de verdiensten van de kandidaten voor het ambt van Europees aanklager van een lidstaat en dat de selectie en benoeming van de succesvolle kandidaat in casu binnen de grenzen van deze ruime beoordelingsmarge had plaatsgevonden. Op aanbestedingsgebied heeft het Gerecht in het arrest Leonardo/Frontex van 26 januari 2022 (T‑849/19) de ontvankelijkheid onderzocht van een beroep tot nietigverklaring van een aankondiging van een opdracht en de bijbehorende bijlagen dat was ingesteld door een onderneming die niet had deelgenomen aan de in het kader van deze aankondiging georganiseerde aanbesteding. Het Gerecht, dat oordeelde in uitgebreide formatie, kwam tot de conclusie dat een onderneming die aantoont dat de bepalingen van het bestek haar hebben belet om deel te nemen aan een aanbestedingsprocedure, er belang bij kan hebben om verschillende aanbestedingsstukken aan te vechten. Op mededingingsgebied ten slotte heeft het Gerecht zich in het arrest Illumina/Commissie van 13 juli 2022 (T‑227/21) voor het eerst uitgesproken over de toepassing van het verwijzingsmechanisme van artikel 22 van verordening nr. 139/2004 betreffende concentraties op een transactie die in de om verwijzing verzoekende staat niet hoefde te worden aangemeld, maar die de verwerving inhield van een onderneming waarvan het belang voor de mededinging niet tot uiting kwam in haar omzetcijfer. In deze zaak heeft het Gerecht de principe-uitspraak gedaan dat de Commissie zich in een dergelijke situatie bevoegd kan verklaren.
Savvas S. Papasavvas
Vicepresident van het Gerecht
![](../assets/img/photos-2022/signature-papasavvas.jpg)
De leden van het Gerecht
Het Gerecht bestaat uit twee rechters per lidstaat.
De rechters worden gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en over de nodige bekwaamheid beschikken om een hoog rechterlijk ambt te bekleden. Zij worden in onderlinge overeenstemming door de regeringen van de lidstaten benoemd na raadpleging van een comité dat van advies moet dienen over de geschiktheid van de kandidaten. Zij worden benoemd voor zes jaar en kunnen worden herbenoemd. Zij kiezen uit hun midden voor drie jaar de president en de vicepresident. Zij benoemen een griffier voor een mandaat van zes jaar.
De rechters oefenen hun ambt in volstrekte onpartijdigheid en onafhankelijkheid uit.
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-1.jpg)
M. van der Woude
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-2.jpg)
S. S. Papasavvas
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-3.jpg)
D. Spielmann
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-4.png)
A. Marcoulli
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-5.jpg)
F. Schalin
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-6.png)
R. da Silva Passos
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-7.jpg)
J. Svenningsen
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-8.png)
M. J. Costeira
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-9.jpg)
K. Kowalik-Bańczyk
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-10.jpg)
A. Kornezov
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-11.png)
L. Truchot
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-12.jpg)
O. Porchia
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-13.jpg)
M. Jaeger
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-14.jpg)
S. Frimodt Nielsen
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-15.png)
H. Kanninen
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-16.png)
J. Schwarcz
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-17.png)
M. Kancheva
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-18.jpg)
E. Buttigieg
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-19.jpg)
V. Tomljenović
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-20.jpg)
S. Gervasoni
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-21.jpg)
L. Madise
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-22.jpg)
V. Valančius
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-23.jpg)
N. Półtorak
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-24.jpg)
I. Reine
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-25.jpg)
P. Nihoul
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-26.jpg)
U. Öberg
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-27.jpg)
C. Mac Eochaidh
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-28.jpg)
G. De Baere
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-29.jpg)
R. Frendo
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-30.png)
T. R. Pynnä
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-31.jpg)
J. C. Laitenberger
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-32.jpg)
R. Mastroianni
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-33.png)
J. Martín y Pérez de Nanclares
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-34.jpg)
G. Hesse
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-35.jpg)
M. Sampol Pucurull
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-36.jpg)
M. Stancu
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-37.jpg)
P. Škvařilová-Pelzl
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-38.png)
I. Nõmm
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-39.jpg)
G. Steinfatt
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-40.png)
R. Norkus
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-41.jpg)
T. Perišin
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-42.jpg)
D. Petrlík
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-43.jpg)
M. Brkan
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-44.png)
P. Zilgalvis
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-45.jpg)
K. Kecsmár
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-46.jpg)
I. Gâlea
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-47.jpg)
I. Dimitrakopoulos
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-48.jpg)
D. Kukovec
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-49.jpg)
S. Kingston
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-50.jpg)
T. Tóth
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-51.jpg)
B. Ricziová
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-52.jpg)
E. Tichy-Fisslberger
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-53.jpg)
W. Valasidis
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-54.jpg)
S. Verschuur
![](../assets/img/members/member-s2/mb-s2-55.jpg)
E. Coulon
Protocollaire rangorde per 19 september 2022
C | De rechtspraak in 2022
- Focus De verordening die de betaling uit Europese fondsen koppelt aan eerbiediging van de rechtsstaat is geldig
- Focus Het recht van verenigingen voor milieubescherming om in rechte op te treden
- Focus Het recht op vergetelheid versus het recht op informatie
- Focus Oorlog in Oekraïne: uitzendverbod voor pro-Russische media en vrijheid van meningsuiting
- Focus Recordboete van 4,125 miljard EUR voor Google wegens de beperkingen die het bedrijf heeft opgelegd aan fabrikanten van mobiele Android-toestellen
- Terugblik op de belangrijkste arresten van het jaar
![](../assets/img/photos-2022/focus_courte_icon.jpg)
Focus
De verordening die de betaling uit Europese fondsen koppelt aan eerbiediging van de rechtsstaat is geldig
![](../assets/img/photos-2022/shutterstock_flags.jpg)
De rechtsstaat
De rechtsstaat is een van de fundamentele waarden van de Unie en omvat:
- het beginsel van legaliteit, dat een transparante, controleerbare, democratische en pluralistische wetgevingsprocedure impliceert;
- het beginsel van rechtszekerheid;
- het verbod op willekeur van de uitvoerende macht;
- het beginsel van effectieve rechtsbescherming (toegang tot onafhankelijke en onpartijdige gerechten);
- het beginsel van de scheiding der machten;
- het beginsel van non-discriminatie en gelijkheid voor de wet.
Om de begroting van de Unie en haar financiële belangen te beschermen tegen aantastingen die voortvloeien uit schendingen van de rechtsstaat – een van de fundamentele waarden waarop de Unie gegrondvest is – heeft de Unie een nieuw conditionaliteitsregime in het leven geroepen.
Dit regime, dat is ingesteld bij verordening 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad, stelt de ontvangst van middelen uit de Uniebegroting afhankelijk van de naleving door de lidstaten van de beginselen van de rechtsstaat. Op grond van deze verordening kan de Raad naar aanleiding van een onderzoek door de Commissie maatregelen treffen, zoals de opschorting van betalingen of financiële correcties, teneinde de begroting van de Unie en haar financiële belangen te beschermen wanneer deze dreigen te worden aangetast door dergelijke schendingen.
Hongarije en Polen zijn bij het Hof van Justitie tegen deze verordening opgekomen. Gelet op het uitzonderlijk grote belang ervan zijn deze zaken door het Hof van Justitie in voltallige zitting behandeld.
Op 16 februari 2022 heeft het Hof van Justitie de beroepen van Hongarije en Polen verworpen.
Het Hof van Justitie onderstreept dat de Unie is gegrondvest op gemeenschappelijke waarden van de lidstaten, waaronder de rechtsstaat. Deze gemeenschappelijke waarden bepalen de wezenlijke identiteit van de Unie als gemeenschappelijke rechtsorde en zijn door alle lidstaten bij hun toetreding tot de Unie aanvaard. De eerbiediging van de beginselen van de rechtsstaat is voor de lidstaten dus een resultaatsverplichting die rechtstreeks voortvloeit uit hun lidmaatschap van de Unie. Het is een voorwaarde voor het genot door deze staten van alle andere rechten die uit de toepassing van de Verdragen voortvloeien.
De financiële belangen van de Unie kunnen ernstig worden aangetast indien een lidstaat de beginselen van de rechtsstaat schendt. Goed financieel beheer kan door de lidstaten enkel worden verzekerd indien de overheidsinstanties overeenkomstig het recht handelen, indien schendingen van het recht effectief worden vervolgd en indien willekeurige of onwettige beslissingen van overheidsinstanties onderworpen kunnen worden aan effectieve rechterlijke toetsing door een onafhankelijke en onpartijdige rechter. De Unie moet dan ook de mogelijkheid hebben om haar financiële belangen te verdedigen, onder meer door maatregelen ter bescherming van de Uniebegroting te treffen. Het Hof stelt derhalve vast dat het bij de bestreden verordening ingestelde regime wel degelijk valt onder het begrip financiële regels met betrekking tot onder meer de wijze waarop de begroting van de Unie wordt uitgevoerd [artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)]. De verordening is dus vastgesteld op basis van een juiste rechtsgrondslag.
Naar aanleiding van bepaalde argumenten van Hongarije en Polen zet het Hof voorts uiteen dat het conditionaliteitsmechanisme de procedure van artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) niet omzeilt. De twee procedures streven verschillende doelstellingen na en hebben elk een duidelijk onderscheiden voorwerp. Zo biedt artikel 7 VEU de mogelijkheid om te reageren op (duidelijke risico’s op) ernstige en voortdurende schendingen van elk van de gemeenschappelijke waarden waarop de Unie is gegrondvest, terwijl de bestreden verordening slechts van toepassing is op schendingen van de beginselen van de rechtsstaat en dan ook nog uitsluitend indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze schendingen van invloed zijn op de begroting.
Het Hof acht het argument dat de beginselen van de rechtsstaat geen concrete materiële inhoud in het Unierecht hebben, evenmin steekhoudend. Deze beginselen zijn in de rechtspraak zeer grondig uitgewerkt en zijn dus nader gepreciseerd in de rechtsorde van de Unie. Zij vinden hun oorsprong in gemeenschappelijke waarden die ook door de lidstaten in hun eigen rechtsstelsels worden erkend en toegepast. De lidstaten kunnen dus voldoende nauwkeurig bepalen wat de wezenlijke inhoud van deze beginselen is en welke vereisten uit elk van die beginselen voortvloeien.
Tot slot vereist de uitvoering van het conditionaliteitsmechanisme dat er een daadwerkelijk verband bestaat tussen de schending van een beginsel van de rechtsstaat en de aantasting of het ernstige gevaar voor aantasting van het goede financiële beheer van de Unie. Het vereist voorts ook dat de Commissie strenge procedurevoorschriften in acht neemt. Hongarije en Polen kunnen dus niet met succes stellen dat de aan de Commissie en de Raad verleende bevoegdheden een te ruime omvang hebben. Het Hof komt tot de conclusie dat de bestreden verordening voldoet aan de vereisten van het rechtszekerheidsbeginsel.
Artikel 7 VEU
Deze bepaling omschrijft de procedure op grond waarvan bepaalde rechten die uit de toepassing van de Verdragen op een lidstaat voortvloeien, kunnen worden geschorst wanneer er sprake is van een ernstige en voortdurende schending van de in artikel 2 VEU bedoelde gemeenschappelijke waarden van de lidstaten. Hongarije en Polen stelden dat de „conditionaliteitsverordening” een parallelle procedure in het leven roept, waardoor de nauwkeurige voorwaarden van artikel 7 VEU om een lidstaat te mogen bestraffen, op onrechtmatige wijze kunnen worden omzeild.
De eerbiediging van de rechtsstaat stond centraal in verschillende arresten van het Hof, waaronder:
- arrest Associação Sindical dos Juízes Portugueses (Onafhankelijkheid van de rechters – Verlaging van de salarissen in de nationale openbare dienst) van 27 februari 2018 (C‑64/16);
- arrest Commissie/Polen (Tuchtregeling voor rechters – Beperking van het recht en de plicht van nationale rechterlijke instanties om verzoeken om een prejudiciële beslissing aan het Hof voor te leggen) van 15 juli 2021 (C‑791/19);
- arrest Repubblika (Onafhankelijkheid van de rechters van een lidstaat – Benoemingsprocedure – Bevoegdheid van de minister-president – Betrokkenheid van een commissie voor rechterlijke benoemingen) van 20 april 2021 (C‑896/19).
Het rechtszekerheidsbeginsel
Dit beginsel vereist dat rechtsregels duidelijk en nauwkeurig zijn en dat de toepassing ervan voorzienbaar is voor de justitiabelen, met name wanneer zij nadelige gevolgen kunnen hebben. Een regeling moet de belanghebbenden dus in staat stellen hun rechten en plichten ondubbelzinnig te kennen, zodat zij dienovereenkomstig hun voorzieningen kunnen treffen.
![](../assets/img/photos-2022/focus_courte_icon.jpg)
Focus
Het recht van verenigingen voor milieubescherming om in rechte op te treden
![](../assets/img/photos-2022/shutterstock_2172752585.jpg)
Arrest Deutsche Umwelthilfe (Typegoedkeuring van motorvoertuigen) van 8 november 2022 (C‑873/19)
Ter bescherming van het milieu en ter verbetering van de luchtkwaliteit verbiedt de verordening van de Europese Unie betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen het gebruik van instrumenten die het controlesysteem met betrekking tot de uitstoot van vervuilende gassen beïnvloeden teneinde de doeltreffendheid ervan te verminderen (zogeheten „manipulatie-instrumenten”). Dit verbod kent echter in drie situaties een uitzondering, met name wanneer „het instrument nodig is om de motor te beschermen tegen schade of ongevallen en om de veilige werking van het voertuig te verzekeren”.
Deutsche Umwelthilfe, een Duitse vereniging voor milieubescherming, is van mening dat het Duitse federale agentschap voor motorvoertuigenverkeer het betrokken verbod heeft geschonden doordat het voor sommige voertuigen van het merk Volkswagen toestemming heeft verleend om software te gebruiken die leidt tot een vermindering van de recirculatie van vervuilende gassen, in het bijzonder stikstofoxide (NOx). Met behulp van deze software, ook wel aangeduid als „thermovenster”, kon de hoeveelheid gezuiverde uitlaatgassen worden aangepast naargelang van de buitentemperatuur. Zo had de software tot resultaat dat de vervuilende gassen enkel volledig werden gezuiverd indien de buitentemperatuur meer dan 15 graden Celsius bedroeg. Voor 2018 bedroeg de gemiddelde jaarlijkse temperatuur in Duitsland echter slechts 10,4 graden Celsius.
Deutsche Umwelthilfe is tegen de verleende toestemming opgekomen bij de Duitse rechter. Die heeft het Hof daarover twee vragen gesteld.
1. De Duitse rechter merkt op dat Deutsche Umwelthilfe naar Duits recht geen beroep kan instellen tegen de door het federale agentschap voor motorvoertuigenverkeer verleende toestemming, omdat de Europese verordening waarop zij zich beroept, niet strekt tot bescherming van individuele burgers. De Duitse rechter vraagt het Hof of dit verenigbaar is met het Verdrag van Aarhus en met het door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde recht op effectieve rechterlijke bescherming.
In zijn arrest van 8 november 2022 oordeelt het Hof dat aan een vereniging voor milieubescherming die procesbevoegdheid heeft, overeenkomstig het Verdrag van Aarhus, gelezen in samenhang met het Handvest, niet de mogelijkheid kan worden ontzegd om de nationale rechter te doen toezien op de naleving van bepaalde voorschriften van het milieurecht van de Unie. Een dergelijke vereniging moet dus in rechte kunnen opkomen tegen de goedkeuring van manipulatie-instrumenten.
2. De Duitse rechter vraagt eveneens of de „noodzaak” om gebruik te maken van het „thermovenster”, waardoor het bij wijze van uitzondering gerechtvaardigd kan zijn om een dergelijk instrument in het voertuig te monteren teneinde de motor te beschermen of de veilige werking ervan te verzekeren, moet worden beoordeeld in het licht van de stand van de techniek op de datum waarop de goedkeuring is verleend dan wel of daarbij ook andere omstandigheden in aanmerking moeten worden genomen.
Het Hof onderstreept dat een manipulatie-instrument zoals een „thermovenster” bij wijze van uitzondering gerechtvaardigd kan zijn indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- het instrument dient uitsluitend tot het voorkomen van acute risico’s voor de motor in de vorm van schade of ongevallen die voortvloeien uit een gebrekkige werking van een onderdeel van het uitlaatgasrecirculatiesysteem;
- deze schade dient zo ernstig te zijn dat het besturen van het voertuig daardoor een concreet gevaar oplevert;
- ten tijde van de goedkeuring van het instrument of van het voertuig dat ermee is uitgerust kunnen deze risico’s met geen enkele andere technische oplossing worden vermeden.
Tot slot is het manipulatie-instrument, zelfs indien de noodzaak daartoe is aangetoond, hoe dan ook verboden, indien het zodanig is geconstrueerd dat het onder normale verkeersomstandigheden tijdens het grootste deel van het jaar actief is. In dat geval zou immers de uitzondering vaker gelden dan het verbod, waardoor op onevenredige wijze afbreuk zou worden gedaan aan het beginsel zelf dat de uitstoot van stikstofoxide (NOx) moet worden beperkt.
Het Hof buigt zich regelmatig over zaken waarin het milieu centraal staat. Tot de meest recente zaken behoren onder meer:
- arrest „Ville de Paris e.a.” (Typegoedkeuring van voertuigen – Emissiewaarden voor stikstofoxide – „Real driving emissions”-testprocedure) van 13 januari 2022 (C‑177/19 P e.a.);
- arresten GSMB Invest, Volkswagen en Porsche Inter Auto en Volkswagen [Dieselvoertuigen – Uitstoot van stikstofoxide (NOx) – Verboden manipulatie-instrumenten – „Thermovenster”] van 14 juli 2022 (C‑128/20 e.a.);
- arrest Commissie/Spanje (Grenswaarden – NO2) van 22 december 2022 (C‑125/20);
- arrest Ministre de la Transition écologique en Premier ministre (Aansprakelijkheid van de staat voor luchtvervuiling) van 22 december 2022 (C‑61/21).
![](../assets/img/photos-2022/focus_courte_icon.jpg)
Focus
Het recht op vergetelheid versus het recht op informatie
![](../assets/img/photos-2022/shutterstock_1160472559.jpg)
Arrest Google (Verwijdering van links naar beweerdelijk onjuiste inhoud) van 8 december 2022 (C‑460/20)
De algemene verordening gegevensbescherming (AVG)
De AVG, die in 2018 in werking is getreden, geeft burgers meer controle op hun persoonsgegevens en legt meer verantwoordelijkheid bij degenen die in het bezit zijn van deze gegevens.
De AVG legt onder meer de volgende rechten vast:
- het recht op informatie over de verwerking van de gegevens;
- het recht op inzage in de betrokken gegevens;
- het recht op correctie van onjuiste of onvolledige gegevens;
- het recht op verwijdering van gegevens die onrechtmatig zijn verwerkt of die, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, niet langer nodig zijn (beter bekend als het „recht op vergetelheid”);
- het recht op overdraagbaarheid van de gegevens (teruggave van de gegevens die aan een verwerkingsverantwoordelijke zijn verstrekt).
De bescherming van persoonsgegevens wordt op het niveau van de Europese Unie geregeld door de algemene verordening gegevensbescherming.
Het recht op bescherming van persoonsgegevens is echter niet absoluut. Het moet overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel worden afgewogen tegen andere grondrechten. Tot deze andere grondrechten behoort ook het recht op informatie.
In het arrest Google van 8 december 2022 heeft het Hof het belang van deze afweging benadrukt, waarna het de betrokken belangen concreet tegen elkaar heeft afgewogen naar aanleiding van een vraag die het Duitse Bundesgerichtshof had gesteld over het recht op vergetelheid.
Het geding betrof twee bestuurders van een groep investeringsmaatschappijen die Google hadden verzocht om de resultaten van een zoekopdracht op hun namen te verwijderen. De zoekresultaten omvatten links naar artikelen waarin het investeringsmodel van deze ondernemingsgroep kritisch werd voorgesteld. De twee bestuurders stelden dat deze artikelen onjuiste beweringen bevatten. Zij verzochten Google bovendien om foto’s van hen die werden weergegeven in de vorm van miniaturen (thumbnails), zonder dat daarbij enige context werd getoond, te schrappen uit de lijst met zoekresultaten.
Google weigerde om gevolg te geven aan deze verzoeken. Het bedrijf verwees daartoe naar de professionele context van deze artikelen en foto’s en stelde niet te weten of de informatie in de artikelen al dan niet juist was.
Het Duitse Bundesgerichtshof, waarbij de zaak aanhangig was gemaakt, heeft het Hof verzocht om de algemene verordening gegevensbescherming uit te leggen in het licht van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De verordening bepaalt namelijk uitdrukkelijk dat het recht op vergetelheid is uitgesloten wanneer de verwerking van de betrokken persoonsgegevens noodzakelijk is voor de uitoefening van het recht op vrijheid van informatie.
Het Hof onderstreept dat het recht op bescherming van het privéleven en op bescherming van persoonsgegevens in de regel voorrang heeft op het gerechtvaardigd belang dat internetgebruikers bij toegang tot informatie hebben. Dit evenwicht kan echter afhangen van de aard van de informatie en de gevoeligheid ervan voor het privéleven van de betrokkene. Het hangt ook af van het belang dat het publiek erbij heeft om over deze informatie te beschikken. Dit belang kan variëren naargelang van de rol van deze persoon in het openbare leven.
Het recht op vrije meningsuiting en informatie kan evenwel niet in aanmerking worden genomen wanneer (niet onbelangrijke) informatie in de gelinkte content onjuist blijkt te zijn.
Wanneer iemand om de verwijdering van gegevens verzoekt, rusten op de exploitant van de zoekmachine de volgende verplichtingen:
- Hij moet nagaan of het is toegestaan om content te blijven opnemen in de lijst met resultaten van zoekopdrachten die via zijn zoekmachine worden uitgevoerd. Wanneer het verzoek met afdoende bewijzen is onderbouwd, moet de exploitant van de zoekmachine dit verzoek inwilligen.
- Indien uit het verzoek niet duidelijk blijkt dat de informatie onjuist is, hoeft de exploitant deze niet te verwijderen. In dat geval moet de verzoeker echter de mogelijkheid hebben om zich tot de toezichthoudende autoriteit of de rechter te wenden, zodat die de nodige controles kan verrichten en de verantwoordelijke exploitant in voorkomend geval kan gelasten de nodige maatregelen te treffen.
- Hij moet internetgebruikers waarschuwen dat er een administratieve of gerechtelijke procedure aanhangig is over het vermeend onjuiste karakter van content.
- Hij moet nagaan of de weergave van foto’s in de vorm van miniaturen (thumbnails) noodzakelijk is voor de uitoefening van het recht op vrije informatie van internetgebruikers die deze foto’s mogelijk zouden willen bekijken. De weergave van foto’s van een persoon vormt namelijk een bijzonder belangrijke inmenging in diens privéleven. Het feit dat met de toegang tot deze foto’s een bijdrage wordt geleverd aan een debat van algemeen belang is een doorslaggevend aspect dat in aanmerking moet worden genomen bij de afweging met andere grondrechten.
De bescherming van persoonsgegevens is een thema dat veelvuldig aanleiding geeft tot het instellen van beroep bij het Hof.
Enkele recente arresten in verband met de ontwikkeling van informatie- en communicatietechnologieën zijn:
- arrest Facebook Ireland en Schrems van 16 juli 2020 met betrekking tot het beschermingsniveau dat in geval van doorgifte van persoonsgegevens naar een derde land moet worden gewaarborgd (C‑311/18);
- arresten La Quadrature du Net e.a. van 6 oktober 2020 met betrekking tot het verbod van een nationale regeling waarbij een verplichting tot algemene en ongedifferentieerde doorgifte of bewaring van verkeers- en locatiegegevens werd opgelegd (C‑511/18 e.a.);
- arrest Prokuratuur van 2 maart 2021 met betrekking tot de toegang van nationale instanties tot verkeers- of locatiegegevens ten behoeve van criminaliteitsbestrijding (C‑746/18);
- arrest Facebook Ireland e.a. van 15 juni 2021 met betrekking tot de bevoegdheden van de nationale toezichthoudende autoriteiten (C‑645/19);
- arrest Vyriausioji tarnybinės etikos komisija van 1 augustus 2022 met betrekking tot de transparantie van opgaven van privébelangen van werknemers of bestuurders in de openbare sector (C‑184/20).
![](../assets/img/photos-2022/focus_tribunal-icon.jpg)
Focus
Oorlog in Oekraïne: uitzendverbod voor pro-Russische media en vrijheid van meningsuiting
![](../assets/img/photos-2022/shutterstock_773252695.jpg)
Arrest RT France/Raad van 27 juli 2022 (T‑125/22)
De kortgedingprocedure
In afwachting van de eindbeslissing van het Gerecht heeft RT France de president van het Gerecht op 8 maart 2022 verzocht het uitzendverbod onmiddellijk op te schorten. Dit verzoek in kort geding is op 30 maart afgewezen. De president was met name van oordeel dat RT France niet had aangetoond dat het verbod haar onherstelbare schade berokkende. Er was dus geen specifiek spoedeisend belang dat opschorting tot de definitieve beslechting van het geding rechtvaardigde.
Op 24 februari 2022 is de Russische Federatie een aanvalsoorlog tegen Oekraïne begonnen. In het kader van haar gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid heeft de Europese Unie op deze schending van het internationale recht gereageerd door de Russische Federatie sancties op te leggen. Op 1 maart 2022 heeft de Raad van de Europese Unie de uitzendactiviteiten van bepaalde media in of naar de Unie verboden teneinde Russische propaganda tegen te gaan.
Het verbod betrof onder andere RT France, een uit de Russische staatsbegroting gefinancierde televisiezender, die op 8 maart 2022 beroep heeft ingesteld bij het Gerecht van de Europese Unie en om nietigverklaring van dit besluit van de Raad heeft verzocht.
Gelet op het belang en de spoedeisendheid van de zaak heeft het Gerecht (Grote kamer, 15 rechters) voor het eerst ambtshalve beslist om het geding volgens de versnelde procedure te behandelen, waardoor het in minder dan 5 maanden uitspraak heeft kunnen doen.
Bij arrest van 27 juli verwerpt het Gerecht het beroep in zijn geheel op grond van drie belangrijke overwegingen:
- De Raad beschikt over een ruime beoordelingsmarge bij het bepalen van beperkende maatregelen op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Hij kan een tijdelijk uitzendverbod met betrekking tot content van bepaalde uit de Russische staatsbegroting gefinancierde media opleggen wanneer deze media de militaire agressie door Rusland ondersteunen. De uniforme toepassing van een dergelijk verbod kan beter worden verwezenlijkt op het niveau van de Unie dan op nationaal niveau.
- Het uitzendverbod, waartoe is besloten zonder RT France vooraf te horen, levert geen schending van de rechten van de verdediging op. In een context van buitengewone omstandigheden, namelijk een extreme noodsituatie doordat aan de grenzen van de Unie oorlog was uitgebroken, was het noodzakelijk om met voortvarendheid te reageren. De onmiddellijke uitvoering van de maatregelen waarbij een propagandamedium voor de militaire agressie werd verboden, was noodzakelijk om de doeltreffendheid ervan te waarborgen.
- De vrijheid van meningsuiting vormt een van de wezenlijke fundamenten van een democratische samenleving. Deze vrijheid geldt niet alleen voor „ideeën” die met instemming worden ontvangen of als onschadelijk worden beschouwd, maar ook voor ideeën die schokken, verontrusten of beledigen. Dit vloeit voort uit de vereisten van het pluralisme, de verdraagzaamheid en de geest van openheid, zonder welke er geen democratische samenleving bestaat.
In democratische samenlevingen kan het echter nodig zijn om vormen van meningsuiting te bestraffen die, op grond van onverdraagzaamheid en het gebruik van geweld en de verheerlijking daarvan, haat verspreiden, rechtvaardigen of aanwakkeren.
Het verbod dat aan RT France is opgelegd, streeft deze doelstelling na. Het strekt ertoe om de openbare orde en veiligheid van de Unie, die door de systematische propagandacampagne van Rusland worden bedreigd, te beschermen en om druk uit te oefenen op de Russische autoriteiten, opdat zij een einde maken aan de militaire agressie. Dit verbod is ook evenredig, want het is geschikt en noodzakelijk om de nagestreefde doelstellingen te verwezenlijken. Er bestaan voldoende concrete, nauwkeurige en onderling samenhangende aanwijzingen waaruit blijkt dat RT France het destabiliserende en agressieve beleid van de Russische Federatie, dat uiteindelijk tot een grootschalig militair offensief tegen Oekraïne heeft geleid, op actieve wijze heeft gesteund. Uit de door RT France verstrekte gegevens kan niet worden afgeleid dat zij doorgaans op evenwichtige wijze en met inachtneming van de „verplichtingen en verantwoordelijkheden” van audiovisuele media informatie over de lopende oorlog verspreidde.
Beperkende maatregelen of sancties
Deze maken deel uit van het instrumentarium waarover de Europese Unie beschikt om de doelstellingen van haar gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid te bevorderen. Tot deze doelstellingen behoren onder meer de bescherming van haar waarden, fundamentele belangen en veiligheid, de consolidering en ondersteuning van de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten en de beginselen van het internationaal recht, de handhaving van de vrede, de voorkoming van conflicten en de versterking van de internationale veiligheid.
Deze maatregelen kunnen worden vastgesteld jegens regeringen van derde landen of niet-statelijke entiteiten (zoals ondernemingen) en individuen (zoals terroristische groeperingen). In het merendeel van de gevallen zijn de maatregelen gericht tegen personen of entiteiten en bestaan zij in de bevriezing van tegoeden en EU-reisverboden.
Bij het Gerecht worden veel zaken aanhangig gemaakt die betrekking hebben op beperkende maatregelen. Het gaat hierbij onder meer om sancties in het kader van acties die de territoriale integriteit, de soevereiniteit en de onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen, sancties wegens de situatie in Syrië en in Belarus, of sancties die worden opgelegd aan de Democratische Republiek Congo.
![](../assets/img/photos-2022/focus_tribunal-icon.jpg)
Focus
Recordboete van 4,125 miljard EUR voor Google wegens de beperkingen die het bedrijf heeft opgelegd aan fabrikanten van mobiele Android-toestellen
![](../assets/img/photos-2022/shutterstock_1448949704.jpg)
Arrest Google en Alphabet/Commissie (Google Android) van 14 september 2022 (T‑604/18)
Google is een onderneming in de sector informatie- en communicatietechnologieën die gespecialiseerd is in internetgerelateerde producten en diensten. Haar inkomsten worden voornamelijk gegenereerd door haar vlaggenschip, de zoekmachine Google Search. Het bedrijfsmodel van Google is gebaseerd op de interactie tussen enerzijds een aantal producten en diensten die merendeels kosteloos aan de gebruikers worden aangeboden en anderzijds onlinereclamediensten waarbij gebruik wordt gemaakt van de gegevens die van deze gebruikers worden verzameld. Google biedt tevens het besturingssysteem Android aan, waarmee volgens de Europese Commissie in juli 2018 ongeveer 80 % van de smart mobile devices in Europa was uitgerust.
Naar aanleiding van klachten heeft de Commissie in 2015 een procedure tegen Google ingeleid. Deze procedure heeft er in 2018 toe geleid dat Google een geldboete van 4,343 miljard EUR heeft gekregen wegens de onrechtmatige beperkingen die zij aan fabrikanten van mobiele Android-toestellen en exploitanten van mobiele netwerken had opgelegd. Deze beperkingen bestonden erin dat fabrikanten van mobiele Android-toestellen:
- verplicht waren om Google Search en Chrome vooraf te installeren teneinde een exploitatielicentie van Play Store te kunnen krijgen;
- geen toestellen mochten verkopen die waren uitgerust met Android-versies die niet door Google waren goedgekeurd;
- geen concurrerende zoekdienst mochten pre-installeren om zodoende een deel van de reclame-inkomsten van Google te kunnen verwerven.
Volgens de Commissie hadden deze beperkingen tot doel om de machtspositie van de zoekmachine van Google en de inkomsten uit de aan de zoekopdrachten gekoppelde advertenties te consolideren.
Wat is misbruik van een machtspositie?
Een machtspositie is een situatie waarin een onderneming economische macht heeft die haar in staat stelt om de instandhouding van daadwerkelijke mededinging te belemmeren en om zich onafhankelijk van haar concurrenten, klanten, leveranciers en eindafnemers te gedragen.
Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verbiedt ondernemingen om misbruik van hun machtspositie te maken teneinde de mededinging te beperken of te vervalsen, bijvoorbeeld door onbillijke prijzen of exclusieve verkoopovereenkomsten op te leggen of door getrouwheidspremies aan leveranciers toe te kennen om hen bij de concurrentie weg te kapen.
Dit is de hoogste geldboete die in Europa ooit is opgelegd door een mededingingsautoriteit. Google heeft bij het Gerecht beroep ingesteld om het besluit van de Commissie aan te vechten.
In de zaak Google en Alphabet bestond het dossier uit meer dan 100 000 bladzijden. Ter terechtzitting waren 72 advocaten en vertegenwoordigers aanwezig, die 13 verschillende partijen vertegenwoordigden [de verzoekende partij (Google en Alphabet), de verwerende partij (de Europese Commissie), en 11 interveniënten ter ondersteuning van de verzoekende dan wel de verwerende partij]. De terechtzitting nam vijf dagen in beslag.
Het geding werd beslecht in het arrest Google en Alphabet/Commissie van 14 september 2022. Het Gerecht heeft het besluit van de Commissie ruimschoots bevestigd en het beroep in de kern verworpen. Wél was het Gerecht van oordeel dat de Commissie niet genoegzaam had aangetoond dat bepaalde gedragingen van Google de mededinging konden beperken, en dat zij Google niet de mogelijkheid had mogen ontzeggen om haar argumenten op dit punt tijdens een hoorzitting naar voren te brengen. Op grond van zijn eigen beoordeling van de omstandigheden heeft het Gerecht de aan Google opgelegde geldboete uiteindelijk verlaagd tot 4,125 miljard EUR.
Het Gerecht onderzoekt de feiten en gaat na of het recht juist is toegepast
Mededingingszaken bij het Gerecht zijn veelal complex en omvangrijk. Het Gerecht oordeelt in eerste aanleg: het onderzoekt dus niet alleen of de Commissie het recht correct heeft toegepast, maar ook of de feiten voldoende vaststaan. De dossiers kunnen bewijselementen en gedetailleerde economische studies bevatten die beogen de gevolgen van de gedragingen van ondernemingen op de markt te bewijzen dan wel te betwisten.
Arrest Qualcomm/Commissie van 15 juni 2022 (T‑235/18)
In een andere zaak betreffende misbruik van machtspositie kwam het Gerecht tot een volledige nietigverklaring van het besluit waarbij de Commissie aan Qualcomm een geldboete van circa 1 miljard EUR had opgelegd omdat deze onderneming misbruik had gemaakt van haar machtspositie op de markt voor LTE-chipsets (elektronische componenten waarmee smartphones en tablets worden uitgerust). Volgens de Commissie bestond het misbruik erin dat overeenkomsten waren gesloten die voorzagen in incentives en op grond waarvan Apple LTE-chipsets uitsluitend van Qualcomm mocht betrekken. Het Gerecht heeft verschillende procedurele gebreken vastgesteld waardoor de rechten van verdediging van Qualcomm waren geschonden, waaronder met name het feit dat een registratie ontbrak van sommige besprekingen die in het kader van het onderzoek waren gevoerd. Het Gerecht heeft tevens opgemerkt dat de Commissie bij haar analyse van de mededingingsbeperkende gevolgen van de overeenkomsten niet alle relevante feitelijke omstandigheden in aanmerking had genomen, met name het feit dat het Apple aan een technisch alternatief voor LTE-chipsets ontbrak.
Terugblik op de belangrijkste arresten van het jaar
Milieu
Het Hof van Justitie en het milieu
Bekijk de video op YouTube
De bescherming van fauna en flora, de verontreiniging van lucht, bodem en water en de risico’s in verband met gevaarlijke stoffen zijn stuk voor stuk uitdagingen waaraan de Europese Unie het hoofd helpt te bieden door strenge regels uit te vaardigen, bijvoorbeeld met betrekking tot de vaststelling van grenswaarden voor de uitstoot van verontreinigende stoffen, met name in agglomeraties.
De directie Onderzoek en Documentatie biedt juridische beroepsbeoefenaren, als onderdeel van haar Verzameling samenvattingen, een „Selectie van belangrijke arresten” en een „Maandelijks bulletin van de rechtspraak” van het Hof van Justitie en het Gerecht aan.
Energie
In een context die wordt gekenmerkt door de oorlog in Oekraïne en de energieafhankelijkheid van het Europese continent ten opzichte van de rest van de wereld, zorgt de Europese Unie voor de energievoorziening en -zekerheid op haar grondgebied. Zij draagt bij tot het garanderen van de werking van de energiemarkt en tot het beheersen van de snel stijgende energieprijzen, met name voor gas en elektriciteit. Zij zorgt ook voor de interconnectie van de energienetwerken van de lidstaten, bevordert de ontwikkeling van hernieuwbare energie en zet in op de vermindering van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen. Aangezien de investeringen van de lidstaten de mededinging op de energiemarkt in gevaar kunnen brengen, moet het Gerecht beoordelen of zij verenigbaar zijn met het Unierecht.
Consumenten
Wat heb ik aan het Hof van Justitie?
Bekijk de video op YouTube
Het Hof van Justitie: de rechten van EU-consumenten waarborgen
Bekijk de video op YouTube
De eerbiediging van de rechten van consumenten, hun welvaart en hun welzijn zijn fundamentele waarden bij de ontwikkeling van het beleid van de Unie. Het Hof ziet toe op de toepassing van de regels ter bescherming van de consumenten, teneinde hun gezondheid, veiligheid en economische en juridische belangen te waarborgen, ongeacht de plaats waar zij wonen of waar zij zich naartoe verplaatsen of van waaruit zij hun aankopen binnen de Unie doen.
Gelijke behandeling
Het Hof van Justitie: gelijke behandeling waarborgen en de rechten van minderheden beschermen
Bekijk de video op YouTube
Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie waarborgt de gelijkheid voor de wet van eenieder als mens, als werknemer, als burger of als partij bij een gerechtelijke procedure. Zo schept richtlijn 2000/78 een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, waarbij discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, leeftijd, handicap of seksuele geaardheid verboden is. Het Hof heeft zich over verschillende zaken gebogen waarin sprake zou zijn van directe of indirecte discriminatie, waarbij het steeds heeft benadrukt dat het beginsel van evenredigheid tussen het door de betrokken regels nagestreefde doel en het beginsel van gelijke behandeling in acht moet worden genomen.
Familie
De Europese Unie stelt regels vast teneinde de socialezekerheidsstelsels op elkaar af te stemmen om ervoor te zorgen dat Europese burgers en met name families niet in de uitoefening van hun rechten worden belemmerd omdat zij in verschillende lidstaten van de Unie wonen of omdat zij tijdens hun leven van de ene lidstaat naar de andere zijn verhuisd. In dezelfde lijn regelt de verordening „Brussel II bis” de justitiële samenwerking binnen de Unie in huwelijkszaken en op het gebied van de ouderlijke verantwoordelijkheid.
Bescherming van persoonsgegevens
Het Hof van Justitie in de digitale wereld
Bekijk de video op YouTube
De Europese Unie beschikt over regelgeving die een solide en coherente grondslag biedt voor de bescherming van persoonsgegevens, ongeacht de wijze waarop en de context waarin deze gegevens worden verzameld, bewaard, verwerkt en doorgegeven. Het Hof van Justitie ziet erop toe dat persoonsgegevens slechts worden verwerkt of bewaard voor zover dat strikt noodzakelijk is en dat daarbij geen onevenredige inbreuk op het recht op privéleven wordt gemaakt.
Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht
De ruimte van vrijheid, veiligheid en recht zonder binnengrenzen berust op verschillende pijlers: justitiële samenwerking tussen de lidstaten in burgerlijke en strafzaken, politiële samenwerking, toezicht aan de buitengrenzen, asiel en immigratie. De justitiële samenwerking tussen de lidstaten krijgt concreet gestalte in onder meer het Europees aanhoudingsbevel, een rechterlijke beslissing die in een lidstaat wordt uitgevaardigd met het oog op de aanhouding en de overlevering door een andere lidstaat van een persoon die wordt gezocht teneinde hem strafrechtelijk te vervolgen of aan een vrijheidsstraf te onderwerpen. Op het gebied van asiel bepaalt het Unierecht de voorwaarden waaraan onderdanen van derde landen of staatlozen moeten voldoen om in aanmerking te komen voor internationale bescherming (richtlijn betreffende vluchtelingen). Het Hof wordt regelmatig verzocht om de draagwijdte van de toepasselijke regels te verduidelijken.
Redding op zee
In het kader van reddingsoperaties op zee is de vraag gerezen naar de omvang van de bevoegdheden van de autoriteiten van de havenlidstaat om schepen die onder de vlag van een andere lidstaat van de Europese Unie varen te onderwerpen aan controles op het gebied van veiligheid op zee en milieuveiligheid.
Toegang tot documenten
Transparantie in het openbare leven is een kernbeginsel van de Unie. Daarom kan iedere burger of rechtspersoon van de Unie in principe toegang krijgen tot documenten van de instellingen. In bepaalde gevallen kan de toegang echter worden geweigerd.
Mededinging en staatssteun
De Europese Unie hanteert regels om de vrije mededinging te beschermen. Praktijken die tot doel of tot gevolg hebben dat de mededinging binnen de interne markt wordt belemmerd, beperkt of vervalst, zijn verboden. Meer concreet verbiedt het Unierecht zowel bepaalde overeenkomsten of informatie-uitwisselingen tussen een onderneming en haar concurrenten die een dergelijk doel of gevolg kunnen hebben, als het misbruik dat een onderneming van haar machtspositie op een bepaalde markt maakt. In lijn daarmee is ook staatssteun in beginsel verboden, tenzij deze gerechtvaardigd is en de mededinging niet zodanig verstoort dat het algemeen belang wordt geschaad.
Intellectuele eigendom
Intellectuele eigendom en het Gerecht van de Europese Unie
Bekijk de video op YouTube
Het Hof van Justitie en het Gerecht verzekeren de uitlegging en de toepassing van de regels die de Unie heeft vastgesteld ter bescherming van het geheel van uitsluitende rechten op intellectuele scheppingen. De bescherming van intellectuele en industriële eigendom (auteursrecht, respectievelijk merkenrecht, bescherming van tekeningen en modellen) verbetert het concurrentievermogen van ondernemingen door een klimaat te scheppen dat bevorderlijk is voor creativiteit en innovatie. Door middel van de beschermde oorsprongsbenamingen (BOB’s) beschermt het Unierecht ook de erkende knowhow die met betrekking tot een product in een geografisch gebied van de Unie is opgebouwd.
Belastingen
De directe belastingen vallen in beginsel onder de bevoegdheid van de lidstaten. Dergelijke belastingen, zoals de vennootschapsbelasting, moeten echter de basisregels van de Europese Unie in acht nemen, zoals het verbod van staatssteun. Bijgevolg worden de fiscale rulings („Advance tax rulings”) van sommige lidstaten die multinationale ondernemingen een bijzondere fiscale behandeling hebben gegund, door de Commissie onderzocht en wordt de Unierechter verzocht hierover uitspraak te doen.
Rechtsstaat
Handhaving van de rechtsstaat in de EU
Bekijk de video op YouTube
Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – bindende regels die echte gevolgen hebben
Bekijk de video op YouTube
In het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie wordt, net als in het Verdrag betreffende de Europese Unie, de rechtsstaat met zoveel woorden genoemd als een van de gemeenschappelijke waarden van de lidstaten waarop de Unie is gegrondvest. Het Hof van Justitie wordt steeds vaker verzocht om zich uit te spreken over de eerbiediging van de rechtsstaat door de lidstaten, zowel in het kader van beroepen wegens niet-nakoming die door de Europese Commissie tegen de lidstaten worden ingesteld als in het kader van verzoeken om een prejudiciële beslissing die door de nationale rechterlijke instanties worden ingediend. Het Hof van Justitie dient dan te onderzoeken of deze fundamentele waarde op nationaal niveau wordt geëerbiedigd, onder meer op het gebied van de rechterlijke macht en meer concreet in het kader van de procedure voor de benoeming van rechters of de tuchtregeling waaraan zij onderworpen zijn.
Beperkende maatregelen en buitenlands beleid
Beperkende maatregelen of „sancties” zijn een essentieel onderdeel van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) van de Europese Unie. Zij worden opgelegd als onderdeel van een geïntegreerd en alomvattend beleid dat onder meer een politieke dialoog omvat. De Unie maakt gebruik van dit instrument om de waarden, de kernbelangen en de veiligheid van de Unie te beschermen, geschillen te voorkomen en de internationale veiligheid te versterken. Sancties hebben namelijk tot doel om een verandering in het beleid of de handelwijze van de betrokken personen of entiteiten tot stand te brengen en zodoende bij te dragen tot de verwezenlijking van de GBVB-doelstellingen.