Gerechtelijke werkzaamheden

A | Het Hof van Justitie in 2022
B | Het Gerecht in 2022
C | De rechtspraak in 2022

 
Start Scroll

A | Het Hof van Justitie in 2022

Bij het Hof van Justitie kunnen voornamelijk de volgende procedures aanhangig worden gemaakt:

  • verzoeken om een prejudiciële beslissing:
    Wanneer een nationale rechter twijfel koestert omtrent de uitlegging of de geldigheid van een bepaling van Unierecht, schorst hij de bij hem aanhangige procedure en legt hij de zaak voor aan het Hof van Justitie. Wanneer hij is voorgelicht door de beslissing van het Hof, kan hij het aan hem voorgelegde geschil beslechten. In zaken die een antwoord binnen een zeer korte termijn vergen (bijvoorbeeld op het gebied van asiel, grenscontrole, ontvoering van kinderen enz.) kan een prejudiciële spoedprocedure („PPU”) worden ingesteld;
  • rechtstreekse beroepen, die strekken tot:
    • nietigverklaring van een handeling van de Unie („beroep tot nietigverklaring”) of
    • vaststelling dat een lidstaat het recht van de Unie niet naleeft („beroep wegens niet-nakoming”). Indien de lidstaat zich niet voegt naar het arrest waarin de niet-nakoming is geconstateerd, kan het Hof hem een financiële sanctie opleggen in het kader van een tweede beroep, het zogeheten beroep wegens „dubbele niet-nakoming”;
  • hogere voorzieningen tegen beslissingen van het Gerecht, die ertoe kunnen leiden dat het Hof de beslissing van het Gerecht vernietigt;
  • verzoeken (van een lidstaat of een Europese instelling) om advies over de verenigbaarheid met de Verdragen van een overeenkomst die de Unie voornemens is te sluiten met een derde staat of een internationale organisatie.

Werkzaamheden en ontwikkeling van het Hof van Justitie

De samenstelling van het Hof van Justitie is in 2022 niet gewijzigd en hetzelfde kan worden gezegd van de teksten waarin zijn werkzaamheden worden geregeld, te weten het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Reglement voor de procesvoering.

Na twee jaren waarin alles om de gezondheidscrisis draaide, werd 2022 gekenmerkt door de terugkeer van het personeel naar de gebouwen van de instelling en een hervatting van de normale gang van zaken, met name wat het houden van zittingen betreft. Van de technologische ontwikkelingen waartoe de sanitaire maatregelen van de afgelopen twee jaar hebben geleid, is echter dankbaar gebruikgemaakt om een aantal belangrijke projecten uit te voeren die de Europese rechtspraak dichter bij de burger moeten brengen.

Zo biedt het Hof van Justitie sinds 26 april 2022 een streamingdienst voor zittingen aan die, net als het in 2021 gelanceerde project van bezoeken op afstand, tot doel heeft om van de instelling een meer toegankelijke „rechter voor de burgers” te maken. Door middel van deze uitzendingen kan elke burger desgewenst de zittingen volgen alsof hij fysiek aanwezig is in de rechtszaal in Luxemburg, dankzij een simultane vertolking van de debatten in de talen die noodzakelijk zijn voor een goed verloop van de zitting.

Op statistisch vlak werd 2022 opnieuw gekenmerkt door grote bedrijvigheid. Zo werden bij het Hof van Justitie 806 zaken aanhangig gemaakt. Net als in de voorgaande jaren betreft het vooral verzoeken om een prejudiciële beslissing en hogere voorzieningen, die met respectievelijk 546 en 209 zaken goed zijn voor meer dan 93 % van alle zaken die in 2022 werden aangebracht. Deze zaken bestrijken een breed scala aan gevoelige gebieden, zoals de instandhouding van de fundamentele waarden van de Europese Unie, de bescherming van persoonsgegevens en de bescherming van de consument of van het milieu. Ook zaken op het gebied van belastingen, mededinging en staatssteun mogen niet worden vergeten. Verder zijn er verschillende zaken aanhangig gemaakt die verband houden met de gezondheidscrisis of de oorlog in Oekraïne.

Er zijn 808 zaken afgedaan door de verschillende rechtsprekende formaties van het Hof van Justitie. Een groot aantal daarvan (78) is berecht door de Grote kamer, terwijl op twee zaken, waarin de relatie tussen de eerbiediging van de rechtsstaat en de uitvoering van de begroting van de Unie centraal stond, in voltallige zitting is beslist (zaken C‑156/21, Hongarije/Parlement en Raad, en C‑157/21, Polen/Parlement en Raad).

Aangezien er regelmatig zaken bij beschikking zijn afgedaan, met name op het gebied van hogere voorzieningen, is de totale duur van de procedures (16,4 maanden) nagenoeg gelijk gebleven aan die van het vorige jaar (16,6 maanden). De gemiddelde duur van de prejudiciële zaken is echter toegenomen (17,3 maanden tegenover 16,7 maanden in 2021), hetgeen getuigt van de toegenomen complexiteit van de vragen die aan het Hof van Justitie worden voorgelegd.

Op 31 december 2022 waren bij het Hof van Justitie 1 111 zaken aanhangig, wat hetzelfde aantal is – op 2 na – als op 31 december 2021 (1 113 zaken).

In het licht van deze statistische cijfers en gelet op het feit dat het Gerecht sinds juli 2022 54 rechters telt (twee per lidstaat) als gevolg van de voltooiing van de hervorming van de gerechtelijke structuur van de Unie waartoe in 2015 is besloten, heeft het Hof van Justitie de wetgever van de Unie verzocht om het Statuut te wijzigen op twee punten. Deze wijziging moet ervoor zorgen dat het Hof van Justitie niet alleen in staat blijft om binnen een redelijke termijn kwalitatief hoogwaardige beslissingen te geven, maar ook dat het zich meer kan toeleggen op zijn kerntaken als constitutionele en hoogste rechterlijke instantie van de Unie.

Ten eerste houdt het wijzigingsverzoek in dat aan het Gerecht de bevoegdheid wordt overgedragen om prejudiciële beslissingen te geven op vijf welbepaalde gebieden waar zelden principiële vragen rijzen, waar het Hof van Justitie vaste rechtspraak heeft ontwikkeld en waar een voldoende groot aantal zaken aanhangig wordt gemaakt, zodat de beoogde bevoegdheidsoverdracht ook daadwerkelijk een concrete impact zal hebben op de werklast van het Hof: het gemeenschappelijk btw-stelsel, accijnzen, het douanewetboek en de tariefindeling van goederen in de gecombineerde nomenclatuur, schadeloosstelling van en bijstand aan reizigers en de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten.

De prejudiciële bevoegdheid van het Gerecht in een zaak zou dan niet mogen afdoen aan zijn bevoegdheid om de zaak naar het Hof van Justitie te verwijzen wanneer het van oordeel is dat deze een principiële beslissing vergt die de eenheid of de samenhang van het Unierecht zou kunnen aantasten. Het Hof van Justitie zou dan tevens over de mogelijkheid moeten beschikken om in uitzonderlijke gevallen tot heroverweging van de beslissing van het Gerecht over te gaan, indien er een ernstig risico bestaat dat deze eenheid of deze samenhang wordt aangetast.

Ten tweede bepleit het wetgevingsverzoek, gelet op het grote aantal hogere voorzieningen dat tegen beslissingen van het Gerecht wordt ingesteld, een verruiming van de regeling van voorafgaande toelating van hogere voorzieningen die op 1 mei 2019 van kracht is geworden (artikel 58 bis van het Statuut), opdat de doeltreffendheid van deze procedure gewaarborgd blijft en het Hof van Justitie zich kan concentreren op de hogere voorzieningen die belangrijke rechtsvragen doen rijzen.

Deze verruiming zou dan betrekking hebben op hogere voorzieningen die worden ingesteld tegen een uitspraak van het Gerecht over het besluit van een onafhankelijke kamer van beroep van bepaalde organen en instanties van de Unie die aanvankelijk niet werden genoemd toen artikel 58 bis van het Statuut op 1 mei 2019 van kracht werd (bijvoorbeeld het Spoorwegbureau van de Europese Unie, het Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators, de Europese Bankautoriteit, de Europese Autoriteit voor effecten en markten en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen).

Koen Lenaerts

President van het Hof van Justitie van de Europese Unie

806 nieuwe zaken

546 prejudiciële procedures waarvan 5 PPU

Lidstaten waarvan de meeste verzoeken afkomstig zijn:

Duitsland 98

Italië 63

Bulgarije 43

Spanje 41

Polen 39

37 rechtstreekse beroepen waarvan: 35 niet-nakomings- beroepen en 2 „dubbele niet- nakomingsberoepen”

209 hogere voorzieningen tegen beslissingen van het Gerecht

6 aanvragen voor rechtsbijstand

Een partij die niet in staat is om de proceskosten te dragen, kan rechtsbijstand aanvragen.

808 afgesloten zaken

564 prejudiciële procedures waarvan 7 PPU

36 rechtstreekse beroepen waarbij 17 niet-nakomingen zijn vastgesteld tegen 12 lidstaten

196 hogere voorzieningen tegen beslissingen van het Gerecht waarvan 38 tot vernietiging van de beslissing van het Gerecht hebben geleid

1 verzoek om een advies

Gemiddelde procesduur: 16,4 maanden

Gemiddelde duur van de prejudiciële spoedprocedures: 4,5 maanden

1 111 aanhangige zaken op 31 december 2022

Voornaamste behandelde onderwerpen

Staatssteun 58

Mededinging 64

Institutioneel recht 38

Milieu 46

Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht 132

Belastingen 80

Sociaal beleid 73

Intellectuele eigendom 33

Consumentenbescherming 77

Onderlinge aanpassing van de wetgevingen 89

De leden van het Hof van Justitie

Het Hof van Justitie bestaat uit 27 rechters en 11 advocaten-generaal.

De rechters en advocaten-generaal worden in onderlinge overeenstemming door de regeringen van de lidstaten benoemd na raadpleging van een comité dat van advies moet dienen over de geschiktheid van de voorgestelde kandidaten voor de uitoefening van de betrokken ambten. Zij worden benoemd voor zes jaar en kunnen worden herbenoemd.

Zij worden gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en aan alle gestelde eisen voldoen om in hun onderscheiden landen de hoogste rechterlijke ambten te bekleden, of die bekendstaan als kundige rechtsgeleerden.

De rechters oefenen hun ambt in volstrekte onpartijdigheid en onafhankelijkheid uit.

De rechters van het Hof van Justitie kiezen uit hun midden de president en de vicepresident. De rechters en de advocaten-generaal benoemen de griffier voor een ambtstermijn van zes jaar.

De advocaten-generaal hebben tot taak om in volkomen onpartijdigheid en onafhankelijkheid rechtsgeleerde adviezen, „conclusies” genaamd, te formuleren in de zaken die hun zijn toegewezen. Deze adviezen zijn niet bindend, maar verschaffen een extra visie op het voorwerp van het geschil.

In 2022 zijn in het Hof van Justitie geen nieuwe leden benoemd.

K. Lenaerts

President

L. Bay Larsen

Vicepresident

A. Arabadjiev

President van de Eerste kamer

A. Prechal

President van de Tweede kamer

K. Jürimäe

President van de Derde kamer

C. Lycourgos

President van de Vierde kamer

E. Regan

President van de Vijfde kamer

M. Szpunar

Eerste advocaat-generaal

M. Safjan

President van de Achtste kamer

P. G. Xuereb

President van de Zesde kamer

L. S. Rossi

President van de Negende kamer

D. Gratsias

President van de Tiende kamer

M. L. Arastey Sahún

President van de Zevende kamer

J. Kokott

Advocaat-generaal

M. Ilešič

Rechter

J.-C. Bonichot

Rechter

T. von Danwitz

Rechter

S. Rodin

Rechter

F. Biltgen

Rechter

M. Campos Sánchez-Bordona

Advocaat-generaal

N. J. Cardoso da Silva Piçarra

Rechter

G. Pitruzzella

Advocaat-generaal

I. Jarukaitis

Rechter

P. Pikamäe

Advocaat-generaal

A. Kumin

Rechter

N. Jääskinen

Rechter

N. Wahl

Rechter

J. Richard de la Tour

Advocaat-generaal

A. Rantos

Advocaat-generaal

I. Ziemele

Rechter

J. Passer

Rechter

A. M. Collins

Advocaat-generaal

M. Gavalec

Rechter

N. Emiliou

Advocaat-generaal

Z. Csehi

Rechter

O. Spineanu-Matei

Rechter

T. Ćapeta

Advocaat-generaal

L. Medina

Advocaat-generaal

A. Calot Escobar

Griffier

Protocollaire rangorde per 7 oktober 2022

B | Het Gerecht in 2022

Het Gerecht is in hoofdzaak bevoegd om in eerste aanleg kennis te nemen van rechtstreekse beroepen tegen handelingen van de instellingen, organen en instanties van de Europese Unie die worden ingesteld door natuurlijke of rechtspersonen (individuen, ondernemingen, verenigingen etc.), mits zij door die handelingen rechtstreeks en individueel worden geraakt, en door lidstaten. Het Gerecht neemt ook kennis van rechtstreekse beroepen ter vergoeding van schade die door de instellingen of hun personeelsleden is veroorzaakt.

Een groot deel van de rechtszaken bij het Gerecht is van economische aard: intellectuele eigendom (merken, tekeningen en modellen van de Europese Unie), mededinging, staatssteun, bankentoezicht en toezicht op de financiële sector.

Het Gerecht is ook bevoegd om in ambtenarenzaken uitspraak te doen over geschillen tussen de Europese Unie en haar personeelsleden.

Tegen de beslissingen van het Gerecht kan een tot rechtsvragen beperkte hogere voorziening worden ingesteld bij het Hof van Justitie. In zaken die reeds tweemaal zijn onderzocht (door een onafhankelijke kamer van beroep en vervolgens door het Gerecht), laat het Hof van Justitie de hogere voorziening uitsluitend toe wanneer daarbij een vraag aan de orde komt die belangrijk is voor de eenheid, de samenhang of de ontwikkeling van het Unierecht.

Werkzaamheden en ontwikkeling van het Gerecht

Het jaar 2022 werd overschaduwd door de terugkeer van oorlog op ons continent. Deze verschrikkelijke gebeurtenis moet voor alle Europeanen een moment zijn om collectief stil bij te staan. Vrede is nooit vanzelfsprekend en vereist de inzet van allen. Onze instelling vervult hierin een centrale rol. Het Hof van Justitie en het Gerecht hebben immers tot taak om de naleving van het recht en de bescherming van de menselijke waardigheid te verzekeren. In de Unie worden conflicten niet opgelost door dreigementen en wapens, maar door debatten en het recht. In deze context wordt van het Gerecht verlangd dat het, soms op zeer korte termijn, de rechtmatigheid toetst van de beperkende maatregelen die de Unie heeft vastgesteld tegen personen of entiteiten die in verband worden gebracht met de agressie waaraan de Russische Federatie zich sinds februari 2022 schuldig heeft gemaakt. Zo heeft de Grote kamer van het Gerecht in de zaak RT France/Raad in het kader van een versnelde procedure uitspraak kunnen doen binnen vijf maanden nadat deze zaak aanhangig was gemaakt. Tot op heden zijn meer dan 70 zaken aangebracht over beperkende maatregelen die verband houden met het gewapende conflict. Het strekt onze Unie tot eer dat dergelijke maatregelen niet door willekeur worden gekenmerkt en dus door onafhankelijke en onpartijdige rechters kunnen worden getoetst.

Meer dan ooit weerspiegelen de zaken die bij het Gerecht aanhangig zijn gemaakt, de grote maatschappelijke uitdagingen waarvoor ons continent zich gesteld ziet. Afgezien van beperkende maatregelen, die overigens niet alleen betrekking hebben op de aanval tegen Oekraïne, gaat het bijvoorbeeld om het reguleren van de concurrentie rond digitale reuzen en het reguleren van staatssteun, met name op fiscaal gebied en in de energie- en milieusector. Ook het bancair en financieel recht, de bescherming van persoonsgegevens, de gemeenschappelijke handelspolitiek en de regulering van de energiemarkten vragen de aandacht van het Gerecht. Gelet op de recente ontwikkelingen in de wetgeving en in een context van almaar toenemende internationale spanningen is het zeer wel mogelijk dat het toezicht op de rechtmatigheid van de handelingen van de instellingen van de Unie nóg intensiever zal worden.

Laat het duidelijk wezen: het Gerecht is zich ten volle bewust van zijn verantwoordelijkheden en beschikt over de middelen om zich van die verantwoordelijkheden te kwijten. Zo heeft deze rechterlijke instantie er het afgelopen jaar acht nieuwe leden bij gekregen, waarmee de krachtens verordening 2015/2422 in gang gezette hervorming haar definitieve beslag heeft gekregen. Het Gerecht is thans samengesteld uit 54 leden en heeft dus eindelijk twee rechters per lidstaat. Met het oog op de nieuwe periode van drie jaar die in september 2022 is ingegaan, heeft het zich ook nader beraden op zijn organisatie en werkmethoden. Daarbij is de aandacht vooral uitgegaan naar een grondiger rechterlijk toezicht, de begeleiding van procespartijen gedurende het hele verloop van het geding en de duur van de procedure (gemiddeld 16,2 maanden in 2022). Dit versterkte en gereorganiseerde Gerecht heeft een eigen koers uitgezet: het wil kwaliteitsrechtspraak bieden die begrijpelijk is voor de justitiabele, binnen termijnen die stroken met de verwachtingen van de hedendaagse wereld.

De gerechtelijke structuur van de Unie moet zich voortdurend aanpassen aan de uitdagingen van onze tijd. In die geest heeft het Hof van Justitie in november 2022 een wetgevingsverzoek ingediend dat met name beoogt de specifieke gebieden te omschrijven waarop het Gerecht kennis zou mogen nemen van prejudiciële vragen die door de rechterlijke instanties van de lidstaten worden gesteld (artikel 256 VWEU). Het Gerecht staat klaar ter ondersteuning van het Hof van Justitie, dat met een stijgende werklast wordt geconfronteerd. Nauw betrokken als het geweest is bij de gedachtewisselingen die aan dit initiatief vooraf zijn gegaan, treft het reeds de nodige voorbereidingen voor de uitvoering ervan.

Marc van der Woude

President van het Gerecht

904 nieuwe zaken

858 afgesloten zaken

760 rechtstreekse beroepen waarvan:

1 474 aanhangige zaken op 31 december 2022

Voornaamste behandelde onderwerpen

Nieuwe ontwikkelingen in de rechtspraak

Net als elders staat ook bij het Gerecht het leven niet stil. Terwijl de gedingen die voortvloeien uit de COVID-19-pandemie het Gerecht nog steeds voor nieuwe uitdagingen stellen, zoals blijkt uit het arrest Roos e.a./Parlement van 27 april 2022 (T‑710/21, T‑722/21 en T‑723/21), waarin het voor het eerst de rechtmatigheid heeft onderzocht van bepaalde beperkingen die de instellingen van de Europese Unie ter bescherming van de gezondheid van hun personeelsleden hadden opgelegd, is de aanvalsoorlog die de Russische Federatie op 24 februari 2022 tegen Oekraïne heeft gelanceerd, een nieuwe bron van juridische geschillen geworden. In zijn arrest RT France/Raad van 27 juli 2022 (T‑125/22) heeft het Gerecht (Grote kamer) in het kader van een versnelde procedure een uitspraak zonder precedent gedaan over de rechtmatigheid van beperkende maatregelen die de Raad had opgelegd teneinde de uitzending van audiovisuele content te verbieden.

Deze veelbewogen tijden kunnen echter niet de talrijke vorderingen overschaduwen die het Gerecht op de meer traditionele gebieden van zijn rechtspraak heeft geboekt.

Zo heeft het Gerecht zich op institutioneel gebied in het arrest Verelst/Raad van 12 januari 2022 (T‑647/20) voor het eerst gebogen over de rechtmatigheid van uitvoeringsbesluit 2020/1117 houdende benoeming van de Europese aanklagers van het Europees Openbaar Ministerie, dat is vastgesteld op grond van verordening 2017/1939 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van dit Openbaar Ministerie. Na afloop van zijn onderzoek is het Gerecht tot de bevinding gekomen dat de Raad over een ruime beoordelingsmarge beschikte bij de evaluatie en vergelijking van de verdiensten van de kandidaten voor het ambt van Europees aanklager van een lidstaat en dat de selectie en benoeming van de succesvolle kandidaat in casu binnen de grenzen van deze ruime beoordelingsmarge had plaatsgevonden. Op aanbestedingsgebied heeft het Gerecht in het arrest Leonardo/Frontex van 26 januari 2022 (T‑849/19) de ontvankelijkheid onderzocht van een beroep tot nietigverklaring van een aankondiging van een opdracht en de bijbehorende bijlagen dat was ingesteld door een onderneming die niet had deelgenomen aan de in het kader van deze aankondiging georganiseerde aanbesteding. Het Gerecht, dat oordeelde in uitgebreide formatie, kwam tot de conclusie dat een onderneming die aantoont dat de bepalingen van het bestek haar hebben belet om deel te nemen aan een aanbestedingsprocedure, er belang bij kan hebben om verschillende aanbestedingsstukken aan te vechten. Op mededingingsgebied ten slotte heeft het Gerecht zich in het arrest Illumina/Commissie van 13 juli 2022 (T‑227/21) voor het eerst uitgesproken over de toepassing van het verwijzingsmechanisme van artikel 22 van verordening nr. 139/2004 betreffende concentraties op een transactie die in de om verwijzing verzoekende staat niet hoefde te worden aangemeld, maar die de verwerving inhield van een onderneming waarvan het belang voor de mededinging niet tot uiting kwam in haar omzetcijfer. In deze zaak heeft het Gerecht de principe-uitspraak gedaan dat de Commissie zich in een dergelijke situatie bevoegd kan verklaren.

Savvas S. Papasavvas

Vicepresident van het Gerecht

De leden van het Gerecht

Het Gerecht bestaat uit twee rechters per lidstaat.

De rechters worden gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en over de nodige bekwaamheid beschikken om een hoog rechterlijk ambt te bekleden. Zij worden in onderlinge overeenstemming door de regeringen van de lidstaten benoemd na raadpleging van een comité dat van advies moet dienen over de geschiktheid van de kandidaten. Zij worden benoemd voor zes jaar en kunnen worden herbenoemd. Zij kiezen uit hun midden voor drie jaar de president en de vicepresident. Zij benoemen een griffier voor een mandaat van zes jaar.

De rechters oefenen hun ambt in volstrekte onpartijdigheid en onafhankelijkheid uit.

In januari 2022 hebben Ioannis Dimitrakopoulos (Griekenland), Damjan Kukovec (Slovenië) en Suzanne Kingston (Ierland) het ambt van rechter in het Gerecht aanvaard.

In juli 2022 hebben Tihamér Tóth (Hongarije) en Beatrix Ricziová (Slowakije) het ambt van rechter in het Gerecht aanvaard.

In september 2022 hebben Elisabeth Tichy-Fisslberger (Oostenrijk), William Valasidis (Griekenland) en Steven Verschuur (Nederland) het ambt van rechter in het Gerecht aanvaard.

M. van der Woude

President

S. S. Papasavvas

Vicepresident

D. Spielmann

President van de Eerste kamer

A. Marcoulli

President van de Tweede kamer

F. Schalin

President van de Derde kamer

R. da Silva Passos

President van de Vierde kamer

J. Svenningsen

President van de Vijfde kamer

M. J. Costeira

President van de Zesde kamer

K. Kowalik-Bańczyk

President van de Zevende kamer

A. Kornezov

President van de Achtste kamer

L. Truchot

President van de Negende kamer

O. Porchia

President van de Tiende kamer

M. Jaeger

Rechter

S. Frimodt Nielsen

Rechter

H. Kanninen

Rechter

J. Schwarcz

Rechter

M. Kancheva

Rechter

E. Buttigieg

Rechter

V. Tomljenović

Rechter

S. Gervasoni

Rechter

L. Madise

Rechter

V. Valančius

Rechter

N. Półtorak

Rechter

I. Reine

Rechter

P. Nihoul

Rechter

U. Öberg

Rechter

C. Mac Eochaidh

Rechter

G. De Baere

Rechter

R. Frendo

Rechter

T. R. Pynnä

Rechter

J. C. Laitenberger

Rechter

R. Mastroianni

Rechter

J. Martín y Pérez de Nanclares

Rechter

G. Hesse

Rechter

M. Sampol Pucurull

Rechter

M. Stancu

Rechter

P. Škvařilová-Pelzl

Rechter

I. Nõmm

Rechter

G. Steinfatt

Rechter

R. Norkus

Rechter

T. Perišin

Rechter

D. Petrlík

Rechter

M. Brkan

Rechter

P. Zilgalvis

Rechter

K. Kecsmár

Rechter

I. Gâlea

Rechter

I. Dimitrakopoulos

Rechter

D. Kukovec

Rechter

S. Kingston

Rechter

T. Tóth

Rechter

B. Ricziová

Rechter

E. Tichy-Fisslberger

Rechter

W. Valasidis

Rechter

S. Verschuur

Rechter

E. Coulon

Griffier

Protocollaire rangorde per 19 september 2022

C | De rechtspraak in 2022

Focus

De verordening die de betaling uit Europese fondsen koppelt aan eerbiediging van de rechtsstaat is geldig

Arresten Hongarije/Parlement en Raad en Polen/Parlement en Raad van 16 februari 2022 (C‑156/21 en C‑157/21)

De rechtsstaat

De rechtsstaat is een van de fundamentele waarden van de Unie en omvat:

  • het beginsel van legaliteit, dat een transparante, controleerbare, democratische en pluralistische wetgevingsprocedure impliceert;
  • het beginsel van rechtszekerheid;
  • het verbod op willekeur van de uitvoerende macht;
  • het beginsel van effectieve rechtsbescherming (toegang tot onafhankelijke en onpartijdige gerechten);
  • het beginsel van de scheiding der machten;
  • het beginsel van non-discriminatie en gelijkheid voor de wet.

Om de begroting van de Unie en haar financiële belangen te beschermen tegen aantastingen die voortvloeien uit schendingen van de rechtsstaat – een van de fundamentele waarden waarop de Unie gegrondvest is – heeft de Unie een nieuw conditionaliteitsregime in het leven geroepen.

Dit regime, dat is ingesteld bij verordening 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad, stelt de ontvangst van middelen uit de Uniebegroting afhankelijk van de naleving door de lidstaten van de beginselen van de rechtsstaat. Op grond van deze verordening kan de Raad naar aanleiding van een onderzoek door de Commissie maatregelen treffen, zoals de opschorting van betalingen of financiële correcties, teneinde de begroting van de Unie en haar financiële belangen te beschermen wanneer deze dreigen te worden aangetast door dergelijke schendingen.

Hongarije en Polen zijn bij het Hof van Justitie tegen deze verordening opgekomen. Gelet op het uitzonderlijk grote belang ervan zijn deze zaken door het Hof van Justitie in voltallige zitting behandeld.

Op 16 februari 2022 heeft het Hof van Justitie de beroepen van Hongarije en Polen verworpen.

Het Hof van Justitie onderstreept dat de Unie is gegrondvest op gemeenschappelijke waarden van de lidstaten, waaronder de rechtsstaat. Deze gemeenschappelijke waarden bepalen de wezenlijke identiteit van de Unie als gemeenschappelijke rechtsorde en zijn door alle lidstaten bij hun toetreding tot de Unie aanvaard. De eerbiediging van de beginselen van de rechtsstaat is voor de lidstaten dus een resultaatsverplichting die rechtstreeks voortvloeit uit hun lidmaatschap van de Unie. Het is een voorwaarde voor het genot door deze staten van alle andere rechten die uit de toepassing van de Verdragen voortvloeien.

De financiële belangen van de Unie kunnen ernstig worden aangetast indien een lidstaat de beginselen van de rechtsstaat schendt. Goed financieel beheer kan door de lidstaten enkel worden verzekerd indien de overheidsinstanties overeenkomstig het recht handelen, indien schendingen van het recht effectief worden vervolgd en indien willekeurige of onwettige beslissingen van overheidsinstanties onderworpen kunnen worden aan effectieve rechterlijke toetsing door een onafhankelijke en onpartijdige rechter. De Unie moet dan ook de mogelijkheid hebben om haar financiële belangen te verdedigen, onder meer door maatregelen ter bescherming van de Uniebegroting te treffen. Het Hof stelt derhalve vast dat het bij de bestreden verordening ingestelde regime wel degelijk valt onder het begrip financiële regels met betrekking tot onder meer de wijze waarop de begroting van de Unie wordt uitgevoerd [artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)]. De verordening is dus vastgesteld op basis van een juiste rechtsgrondslag.

Naar aanleiding van bepaalde argumenten van Hongarije en Polen zet het Hof voorts uiteen dat het conditionaliteitsmechanisme de procedure van artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) niet omzeilt. De twee procedures streven verschillende doelstellingen na en hebben elk een duidelijk onderscheiden voorwerp. Zo biedt artikel 7 VEU de mogelijkheid om te reageren op (duidelijke risico’s op) ernstige en voortdurende schendingen van elk van de gemeenschappelijke waarden waarop de Unie is gegrondvest, terwijl de bestreden verordening slechts van toepassing is op schendingen van de beginselen van de rechtsstaat en dan ook nog uitsluitend indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze schendingen van invloed zijn op de begroting.

Het Hof acht het argument dat de beginselen van de rechtsstaat geen concrete materiële inhoud in het Unierecht hebben, evenmin steekhoudend. Deze beginselen zijn in de rechtspraak zeer grondig uitgewerkt en zijn dus nader gepreciseerd in de rechtsorde van de Unie. Zij vinden hun oorsprong in gemeenschappelijke waarden die ook door de lidstaten in hun eigen rechtsstelsels worden erkend en toegepast. De lidstaten kunnen dus voldoende nauwkeurig bepalen wat de wezenlijke inhoud van deze beginselen is en welke vereisten uit elk van die beginselen voortvloeien.

Tot slot vereist de uitvoering van het conditionaliteitsmechanisme dat er een daadwerkelijk verband bestaat tussen de schending van een beginsel van de rechtsstaat en de aantasting of het ernstige gevaar voor aantasting van het goede financiële beheer van de Unie. Het vereist voorts ook dat de Commissie strenge procedurevoorschriften in acht neemt. Hongarije en Polen kunnen dus niet met succes stellen dat de aan de Commissie en de Raad verleende bevoegdheden een te ruime omvang hebben. Het Hof komt tot de conclusie dat de bestreden verordening voldoet aan de vereisten van het rechtszekerheidsbeginsel.

Artikel 7 VEU

Deze bepaling omschrijft de procedure op grond waarvan bepaalde rechten die uit de toepassing van de Verdragen op een lidstaat voortvloeien, kunnen worden geschorst wanneer er sprake is van een ernstige en voortdurende schending van de in artikel 2 VEU bedoelde gemeenschappelijke waarden van de lidstaten. Hongarije en Polen stelden dat de „conditionaliteitsverordening” een parallelle procedure in het leven roept, waardoor de nauwkeurige voorwaarden van artikel 7 VEU om een lidstaat te mogen bestraffen, op onrechtmatige wijze kunnen worden omzeild.

De eerbiediging van de rechtsstaat stond centraal in verschillende arresten van het Hof, waaronder:

  • arrest Associação Sindical dos Juízes Portugueses (Onafhankelijkheid van de rechters – Verlaging van de salarissen in de nationale openbare dienst) van 27 februari 2018 (C‑64/16);
  • arrest Commissie/Polen (Tuchtregeling voor rechters – Beperking van het recht en de plicht van nationale rechterlijke instanties om verzoeken om een prejudiciële beslissing aan het Hof voor te leggen) van 15 juli 2021 (C‑791/19);
  • arrest Repubblika (Onafhankelijkheid van de rechters van een lidstaat – Benoemingsprocedure – Bevoegdheid van de minister-president – Betrokkenheid van een commissie voor rechterlijke benoemingen) van 20 april 2021 (C‑896/19).

Het rechtszekerheidsbeginsel

Dit beginsel vereist dat rechtsregels duidelijk en nauwkeurig zijn en dat de toepassing ervan voorzienbaar is voor de justitiabelen, met name wanneer zij nadelige gevolgen kunnen hebben. Een regeling moet de belanghebbenden dus in staat stellen hun rechten en plichten ondubbelzinnig te kennen, zodat zij dienovereenkomstig hun voorzieningen kunnen treffen.

Focus

Arrest Deutsche Umwelthilfe (Typegoedkeuring van motorvoertuigen) van 8 november 2022 (C‑873/19)

Ter bescherming van het milieu en ter verbetering van de luchtkwaliteit verbiedt de verordening van de Europese Unie betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen het gebruik van instrumenten die het controlesysteem met betrekking tot de uitstoot van vervuilende gassen beïnvloeden teneinde de doeltreffendheid ervan te verminderen (zogeheten „manipulatie-instrumenten”). Dit verbod kent echter in drie situaties een uitzondering, met name wanneer „het instrument nodig is om de motor te beschermen tegen schade of ongevallen en om de veilige werking van het voertuig te verzekeren”.

Deutsche Umwelthilfe, een Duitse vereniging voor milieubescherming, is van mening dat het Duitse federale agentschap voor motorvoertuigenverkeer het betrokken verbod heeft geschonden doordat het voor sommige voertuigen van het merk Volkswagen toestemming heeft verleend om software te gebruiken die leidt tot een vermindering van de recirculatie van vervuilende gassen, in het bijzonder stikstofoxide (NOx). Met behulp van deze software, ook wel aangeduid als „thermovenster”, kon de hoeveelheid gezuiverde uitlaatgassen worden aangepast naargelang van de buitentemperatuur. Zo had de software tot resultaat dat de vervuilende gassen enkel volledig werden gezuiverd indien de buitentemperatuur meer dan 15 graden Celsius bedroeg. Voor 2018 bedroeg de gemiddelde jaarlijkse temperatuur in Duitsland echter slechts 10,4 graden Celsius.

Deutsche Umwelthilfe is tegen de verleende toestemming opgekomen bij de Duitse rechter. Die heeft het Hof daarover twee vragen gesteld.

1. De Duitse rechter merkt op dat Deutsche Umwelthilfe naar Duits recht geen beroep kan instellen tegen de door het federale agentschap voor motorvoertuigenverkeer verleende toestemming, omdat de Europese verordening waarop zij zich beroept, niet strekt tot bescherming van individuele burgers. De Duitse rechter vraagt het Hof of dit verenigbaar is met het Verdrag van Aarhus en met het door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde recht op effectieve rechterlijke bescherming.

In zijn arrest van 8 november 2022 oordeelt het Hof dat aan een vereniging voor milieubescherming die procesbevoegdheid heeft, overeenkomstig het Verdrag van Aarhus, gelezen in samenhang met het Handvest, niet de mogelijkheid kan worden ontzegd om de nationale rechter te doen toezien op de naleving van bepaalde voorschriften van het milieurecht van de Unie. Een dergelijke vereniging moet dus in rechte kunnen opkomen tegen de goedkeuring van manipulatie-instrumenten.

2. De Duitse rechter vraagt eveneens of de „noodzaak” om gebruik te maken van het „thermovenster”, waardoor het bij wijze van uitzondering gerechtvaardigd kan zijn om een dergelijk instrument in het voertuig te monteren teneinde de motor te beschermen of de veilige werking ervan te verzekeren, moet worden beoordeeld in het licht van de stand van de techniek op de datum waarop de goedkeuring is verleend dan wel of daarbij ook andere omstandigheden in aanmerking moeten worden genomen.

Het Hof onderstreept dat een manipulatie-instrument zoals een „thermovenster” bij wijze van uitzondering gerechtvaardigd kan zijn indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • het instrument dient uitsluitend tot het voorkomen van acute risico’s voor de motor in de vorm van schade of ongevallen die voortvloeien uit een gebrekkige werking van een onderdeel van het uitlaatgasrecirculatiesysteem;
  • deze schade dient zo ernstig te zijn dat het besturen van het voertuig daardoor een concreet gevaar oplevert;
  • ten tijde van de goedkeuring van het instrument of van het voertuig dat ermee is uitgerust kunnen deze risico’s met geen enkele andere technische oplossing worden vermeden.

Tot slot is het manipulatie-instrument, zelfs indien de noodzaak daartoe is aangetoond, hoe dan ook verboden, indien het zodanig is geconstrueerd dat het onder normale verkeersomstandigheden tijdens het grootste deel van het jaar actief is. In dat geval zou immers de uitzondering vaker gelden dan het verbod, waardoor op onevenredige wijze afbreuk zou worden gedaan aan het beginsel zelf dat de uitstoot van stikstofoxide (NOx) moet worden beperkt.

Het Hof buigt zich regelmatig over zaken waarin het milieu centraal staat. Tot de meest recente zaken behoren onder meer:

  • arrest „Ville de Paris e.a.” (Typegoedkeuring van voertuigen – Emissiewaarden voor stikstofoxide – „Real driving emissions”-testprocedure) van 13 januari 2022 (C‑177/19 P e.a.);
  • arresten GSMB Invest, Volkswagen en Porsche Inter Auto en Volkswagen [Dieselvoertuigen – Uitstoot van stikstofoxide (NOx) – Verboden manipulatie-instrumenten – „Thermovenster”] van 14 juli 2022 (C‑128/20 e.a.);
  • arrest Commissie/Spanje (Grenswaarden – NO2) van 22 december 2022 (C‑125/20);
  • arrest Ministre de la Transition écologique en Premier ministre (Aansprakelijkheid van de staat voor luchtvervuiling) van 22 december 2022 (C‑61/21).

Focus

Het recht op vergetelheid versus het recht op informatie

Arrest Google (Verwijdering van links naar beweerdelijk onjuiste inhoud) van 8 december 2022 (C‑460/20)

De algemene verordening gegevensbescherming (AVG)

De AVG, die in 2018 in werking is getreden, geeft burgers meer controle op hun persoonsgegevens en legt meer verantwoordelijkheid bij degenen die in het bezit zijn van deze gegevens.

De AVG legt onder meer de volgende rechten vast:

  • het recht op informatie over de verwerking van de gegevens;
  • het recht op inzage in de betrokken gegevens;
  • het recht op correctie van onjuiste of onvolledige gegevens;
  • het recht op verwijdering van gegevens die onrechtmatig zijn verwerkt of die, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, niet langer nodig zijn (beter bekend als het „recht op vergetelheid”);
  • het recht op overdraagbaarheid van de gegevens (teruggave van de gegevens die aan een verwerkingsverantwoordelijke zijn verstrekt).

De bescherming van persoonsgegevens wordt op het niveau van de Europese Unie geregeld door de algemene verordening gegevensbescherming.

Het recht op bescherming van persoonsgegevens is echter niet absoluut. Het moet overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel worden afgewogen tegen andere grondrechten. Tot deze andere grondrechten behoort ook het recht op informatie.

In het arrest Google van 8 december 2022 heeft het Hof het belang van deze afweging benadrukt, waarna het de betrokken belangen concreet tegen elkaar heeft afgewogen naar aanleiding van een vraag die het Duitse Bundesgerichtshof had gesteld over het recht op vergetelheid.

Het geding betrof twee bestuurders van een groep investeringsmaatschappijen die Google hadden verzocht om de resultaten van een zoekopdracht op hun namen te verwijderen. De zoekresultaten omvatten links naar artikelen waarin het investeringsmodel van deze ondernemingsgroep kritisch werd voorgesteld. De twee bestuurders stelden dat deze artikelen onjuiste beweringen bevatten. Zij verzochten Google bovendien om foto’s van hen die werden weergegeven in de vorm van miniaturen (thumbnails), zonder dat daarbij enige context werd getoond, te schrappen uit de lijst met zoekresultaten.

Google weigerde om gevolg te geven aan deze verzoeken. Het bedrijf verwees daartoe naar de professionele context van deze artikelen en foto’s en stelde niet te weten of de informatie in de artikelen al dan niet juist was.

Het Duitse Bundesgerichtshof, waarbij de zaak aanhangig was gemaakt, heeft het Hof verzocht om de algemene verordening gegevensbescherming uit te leggen in het licht van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De verordening bepaalt namelijk uitdrukkelijk dat het recht op vergetelheid is uitgesloten wanneer de verwerking van de betrokken persoonsgegevens noodzakelijk is voor de uitoefening van het recht op vrijheid van informatie.

Het Hof onderstreept dat het recht op bescherming van het privéleven en op bescherming van persoonsgegevens in de regel voorrang heeft op het gerechtvaardigd belang dat internetgebruikers bij toegang tot informatie hebben. Dit evenwicht kan echter afhangen van de aard van de informatie en de gevoeligheid ervan voor het privéleven van de betrokkene. Het hangt ook af van het belang dat het publiek erbij heeft om over deze informatie te beschikken. Dit belang kan variëren naargelang van de rol van deze persoon in het openbare leven.

Het recht op vrije meningsuiting en informatie kan evenwel niet in aanmerking worden genomen wanneer (niet onbelangrijke) informatie in de gelinkte content onjuist blijkt te zijn.

Wanneer iemand om de verwijdering van gegevens verzoekt, rusten op de exploitant van de zoekmachine de volgende verplichtingen:

  • Hij moet nagaan of het is toegestaan om content te blijven opnemen in de lijst met resultaten van zoekopdrachten die via zijn zoekmachine worden uitgevoerd. Wanneer het verzoek met afdoende bewijzen is onderbouwd, moet de exploitant van de zoekmachine dit verzoek inwilligen.
  • Indien uit het verzoek niet duidelijk blijkt dat de informatie onjuist is, hoeft de exploitant deze niet te verwijderen. In dat geval moet de verzoeker echter de mogelijkheid hebben om zich tot de toezichthoudende autoriteit of de rechter te wenden, zodat die de nodige controles kan verrichten en de verantwoordelijke exploitant in voorkomend geval kan gelasten de nodige maatregelen te treffen.
  • Hij moet internetgebruikers waarschuwen dat er een administratieve of gerechtelijke procedure aanhangig is over het vermeend onjuiste karakter van content.
  • Hij moet nagaan of de weergave van foto’s in de vorm van miniaturen (thumbnails) noodzakelijk is voor de uitoefening van het recht op vrije informatie van internetgebruikers die deze foto’s mogelijk zouden willen bekijken. De weergave van foto’s van een persoon vormt namelijk een bijzonder belangrijke inmenging in diens privéleven. Het feit dat met de toegang tot deze foto’s een bijdrage wordt geleverd aan een debat van algemeen belang is een doorslaggevend aspect dat in aanmerking moet worden genomen bij de afweging met andere grondrechten.

De bescherming van persoonsgegevens is een thema dat veelvuldig aanleiding geeft tot het instellen van beroep bij het Hof.

Enkele recente arresten in verband met de ontwikkeling van informatie- en communicatietechnologieën zijn:

  • arrest Facebook Ireland en Schrems van 16 juli 2020 met betrekking tot het beschermingsniveau dat in geval van doorgifte van persoonsgegevens naar een derde land moet worden gewaarborgd (C‑311/18);
  • arresten La Quadrature du Net e.a. van 6 oktober 2020 met betrekking tot het verbod van een nationale regeling waarbij een verplichting tot algemene en ongedifferentieerde doorgifte of bewaring van verkeers- en locatiegegevens werd opgelegd (C‑511/18 e.a.);
  • arrest Prokuratuur van 2 maart 2021 met betrekking tot de toegang van nationale instanties tot verkeers- of locatiegegevens ten behoeve van criminaliteitsbestrijding (C‑746/18);
  • arrest Facebook Ireland e.a. van 15 juni 2021 met betrekking tot de bevoegdheden van de nationale toezichthoudende autoriteiten (C‑645/19);
  • arrest Vyriausioji tarnybinės etikos komisija van 1 augustus 2022 met betrekking tot de transparantie van opgaven van privébelangen van werknemers of bestuurders in de openbare sector (C‑184/20).

Focus

Oorlog in Oekraïne: uitzendverbod voor pro-Russische media en vrijheid van meningsuiting

Arrest RT France/Raad van 27 juli 2022 (T‑125/22)

De kortgedingprocedure

In afwachting van de eindbeslissing van het Gerecht heeft RT France de president van het Gerecht op 8 maart 2022 verzocht het uitzendverbod onmiddellijk op te schorten. Dit verzoek in kort geding is op 30 maart afgewezen. De president was met name van oordeel dat RT France niet had aangetoond dat het verbod haar onherstelbare schade berokkende. Er was dus geen specifiek spoedeisend belang dat opschorting tot de definitieve beslechting van het geding rechtvaardigde.

Op 24 februari 2022 is de Russische Federatie een aanvalsoorlog tegen Oekraïne begonnen. In het kader van haar gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid heeft de Europese Unie op deze schending van het internationale recht gereageerd door de Russische Federatie sancties op te leggen. Op 1 maart 2022 heeft de Raad van de Europese Unie de uitzendactiviteiten van bepaalde media in of naar de Unie verboden teneinde Russische propaganda tegen te gaan.

Het verbod betrof onder andere RT France, een uit de Russische staatsbegroting gefinancierde televisiezender, die op 8 maart 2022 beroep heeft ingesteld bij het Gerecht van de Europese Unie en om nietigverklaring van dit besluit van de Raad heeft verzocht.

Gelet op het belang en de spoedeisendheid van de zaak heeft het Gerecht (Grote kamer, 15 rechters) voor het eerst ambtshalve beslist om het geding volgens de versnelde procedure te behandelen, waardoor het in minder dan 5 maanden uitspraak heeft kunnen doen.

Bij arrest van 27 juli verwerpt het Gerecht het beroep in zijn geheel op grond van drie belangrijke overwegingen:

  • De Raad beschikt over een ruime beoordelingsmarge bij het bepalen van beperkende maatregelen op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Hij kan een tijdelijk uitzendverbod met betrekking tot content van bepaalde uit de Russische staatsbegroting gefinancierde media opleggen wanneer deze media de militaire agressie door Rusland ondersteunen. De uniforme toepassing van een dergelijk verbod kan beter worden verwezenlijkt op het niveau van de Unie dan op nationaal niveau.
  • Het uitzendverbod, waartoe is besloten zonder RT France vooraf te horen, levert geen schending van de rechten van de verdediging op. In een context van buitengewone omstandigheden, namelijk een extreme noodsituatie doordat aan de grenzen van de Unie oorlog was uitgebroken, was het noodzakelijk om met voortvarendheid te reageren. De onmiddellijke uitvoering van de maatregelen waarbij een propagandamedium voor de militaire agressie werd verboden, was noodzakelijk om de doeltreffendheid ervan te waarborgen.
  • De vrijheid van meningsuiting vormt een van de wezenlijke fundamenten van een democratische samenleving. Deze vrijheid geldt niet alleen voor „ideeën” die met instemming worden ontvangen of als onschadelijk worden beschouwd, maar ook voor ideeën die schokken, verontrusten of beledigen. Dit vloeit voort uit de vereisten van het pluralisme, de verdraagzaamheid en de geest van openheid, zonder welke er geen democratische samenleving bestaat.

In democratische samenlevingen kan het echter nodig zijn om vormen van meningsuiting te bestraffen die, op grond van onverdraagzaamheid en het gebruik van geweld en de verheerlijking daarvan, haat verspreiden, rechtvaardigen of aanwakkeren.

Het verbod dat aan RT France is opgelegd, streeft deze doelstelling na. Het strekt ertoe om de openbare orde en veiligheid van de Unie, die door de systematische propagandacampagne van Rusland worden bedreigd, te beschermen en om druk uit te oefenen op de Russische autoriteiten, opdat zij een einde maken aan de militaire agressie. Dit verbod is ook evenredig, want het is geschikt en noodzakelijk om de nagestreefde doelstellingen te verwezenlijken. Er bestaan voldoende concrete, nauwkeurige en onderling samenhangende aanwijzingen waaruit blijkt dat RT France het destabiliserende en agressieve beleid van de Russische Federatie, dat uiteindelijk tot een grootschalig militair offensief tegen Oekraïne heeft geleid, op actieve wijze heeft gesteund. Uit de door RT France verstrekte gegevens kan niet worden afgeleid dat zij doorgaans op evenwichtige wijze en met inachtneming van de „verplichtingen en verantwoordelijkheden” van audiovisuele media informatie over de lopende oorlog verspreidde.

Beperkende maatregelen of sancties

Deze maken deel uit van het instrumentarium waarover de Europese Unie beschikt om de doelstellingen van haar gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid te bevorderen. Tot deze doelstellingen behoren onder meer de bescherming van haar waarden, fundamentele belangen en veiligheid, de consolidering en ondersteuning van de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten en de beginselen van het internationaal recht, de handhaving van de vrede, de voorkoming van conflicten en de versterking van de internationale veiligheid.

Deze maatregelen kunnen worden vastgesteld jegens regeringen van derde landen of niet-statelijke entiteiten (zoals ondernemingen) en individuen (zoals terroristische groeperingen). In het merendeel van de gevallen zijn de maatregelen gericht tegen personen of entiteiten en bestaan zij in de bevriezing van tegoeden en EU-reisverboden.

Bij het Gerecht worden veel zaken aanhangig gemaakt die betrekking hebben op beperkende maatregelen. Het gaat hierbij onder meer om sancties in het kader van acties die de territoriale integriteit, de soevereiniteit en de onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen, sancties wegens de situatie in Syrië en in Belarus, of sancties die worden opgelegd aan de Democratische Republiek Congo.

Focus

Recordboete van 4,125 miljard EUR voor Google wegens de beperkingen die het bedrijf heeft opgelegd aan fabrikanten van mobiele Android-toestellen

Arrest Google en Alphabet/Commissie (Google Android) van 14 september 2022 (T‑604/18)

Google is een onderneming in de sector informatie- en communicatietechnologieën die gespecialiseerd is in internetgerelateerde producten en diensten. Haar inkomsten worden voornamelijk gegenereerd door haar vlaggenschip, de zoekmachine Google Search. Het bedrijfsmodel van Google is gebaseerd op de interactie tussen enerzijds een aantal producten en diensten die merendeels kosteloos aan de gebruikers worden aangeboden en anderzijds onlinereclamediensten waarbij gebruik wordt gemaakt van de gegevens die van deze gebruikers worden verzameld. Google biedt tevens het besturingssysteem Android aan, waarmee volgens de Europese Commissie in juli 2018 ongeveer 80 % van de smart mobile devices in Europa was uitgerust.

Naar aanleiding van klachten heeft de Commissie in 2015 een procedure tegen Google ingeleid. Deze procedure heeft er in 2018 toe geleid dat Google een geldboete van 4,343 miljard EUR heeft gekregen wegens de onrechtmatige beperkingen die zij aan fabrikanten van mobiele Android-toestellen en exploitanten van mobiele netwerken had opgelegd. Deze beperkingen bestonden erin dat fabrikanten van mobiele Android-toestellen:

  • verplicht waren om Google Search en Chrome vooraf te installeren teneinde een exploitatielicentie van Play Store te kunnen krijgen;
  • geen toestellen mochten verkopen die waren uitgerust met Android-versies die niet door Google waren goedgekeurd;
  • geen concurrerende zoekdienst mochten pre-installeren om zodoende een deel van de reclame-inkomsten van Google te kunnen verwerven.

Volgens de Commissie hadden deze beperkingen tot doel om de machtspositie van de zoekmachine van Google en de inkomsten uit de aan de zoekopdrachten gekoppelde advertenties te consolideren.

Wat is misbruik van een machtspositie?

Een machtspositie is een situatie waarin een onderneming economische macht heeft die haar in staat stelt om de instandhouding van daadwerkelijke mededinging te belemmeren en om zich onafhankelijk van haar concurrenten, klanten, leveranciers en eindafnemers te gedragen.

Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verbiedt ondernemingen om misbruik van hun machtspositie te maken teneinde de mededinging te beperken of te vervalsen, bijvoorbeeld door onbillijke prijzen of exclusieve verkoopovereenkomsten op te leggen of door getrouwheidspremies aan leveranciers toe te kennen om hen bij de concurrentie weg te kapen.

Dit is de hoogste geldboete die in Europa ooit is opgelegd door een mededingingsautoriteit. Google heeft bij het Gerecht beroep ingesteld om het besluit van de Commissie aan te vechten.

In de zaak Google en Alphabet bestond het dossier uit meer dan 100 000 bladzijden. Ter terechtzitting waren 72 advocaten en vertegenwoordigers aanwezig, die 13 verschillende partijen vertegenwoordigden [de verzoekende partij (Google en Alphabet), de verwerende partij (de Europese Commissie), en 11 interveniënten ter ondersteuning van de verzoekende dan wel de verwerende partij]. De terechtzitting nam vijf dagen in beslag.

Het geding werd beslecht in het arrest Google en Alphabet/Commissie van 14 september 2022. Het Gerecht heeft het besluit van de Commissie ruimschoots bevestigd en het beroep in de kern verworpen. Wél was het Gerecht van oordeel dat de Commissie niet genoegzaam had aangetoond dat bepaalde gedragingen van Google de mededinging konden beperken, en dat zij Google niet de mogelijkheid had mogen ontzeggen om haar argumenten op dit punt tijdens een hoorzitting naar voren te brengen. Op grond van zijn eigen beoordeling van de omstandigheden heeft het Gerecht de aan Google opgelegde geldboete uiteindelijk verlaagd tot 4,125 miljard EUR.

Het Gerecht onderzoekt de feiten en gaat na of het recht juist is toegepast

Mededingingszaken bij het Gerecht zijn veelal complex en omvangrijk. Het Gerecht oordeelt in eerste aanleg: het onderzoekt dus niet alleen of de Commissie het recht correct heeft toegepast, maar ook of de feiten voldoende vaststaan. De dossiers kunnen bewijselementen en gedetailleerde economische studies bevatten die beogen de gevolgen van de gedragingen van ondernemingen op de markt te bewijzen dan wel te betwisten.

Arrest Qualcomm/Commissie van 15 juni 2022 (T‑235/18)

In een andere zaak betreffende misbruik van machtspositie kwam het Gerecht tot een volledige nietigverklaring van het besluit waarbij de Commissie aan Qualcomm een geldboete van circa 1 miljard EUR had opgelegd omdat deze onderneming misbruik had gemaakt van haar machtspositie op de markt voor LTE-chipsets (elektronische componenten waarmee smartphones en tablets worden uitgerust). Volgens de Commissie bestond het misbruik erin dat overeenkomsten waren gesloten die voorzagen in incentives en op grond waarvan Apple LTE-chipsets uitsluitend van Qualcomm mocht betrekken. Het Gerecht heeft verschillende procedurele gebreken vastgesteld waardoor de rechten van verdediging van Qualcomm waren geschonden, waaronder met name het feit dat een registratie ontbrak van sommige besprekingen die in het kader van het onderzoek waren gevoerd. Het Gerecht heeft tevens opgemerkt dat de Commissie bij haar analyse van de mededingingsbeperkende gevolgen van de overeenkomsten niet alle relevante feitelijke omstandigheden in aanmerking had genomen, met name het feit dat het Apple aan een technisch alternatief voor LTE-chipsets ontbrak.

Terugblik op de belangrijkste arresten van het jaar

Milieu



Het Hof van Justitie en het milieu
Bekijk de video op YouTube


De bescherming van fauna en flora, de verontreiniging van lucht, bodem en water en de risico’s in verband met gevaarlijke stoffen zijn stuk voor stuk uitdagingen waaraan de Europese Unie het hoofd helpt te bieden door strenge regels uit te vaardigen, bijvoorbeeld met betrekking tot de vaststelling van grenswaarden voor de uitstoot van verontreinigende stoffen, met name in agglomeraties.

  • In het kader van een tegen Italië ingeleide inbreukprocedure heeft de Commissie het Hof van Justitie verzocht vast te stellen dat deze lidstaat zijn verplichtingen niet is nagekomen door stelselmatig en voortdurend de jaarlijkse grenswaarden voor de uitstoot van stikstofdioxide (NO2) in verschillende zones – namelijk de steden Turijn, Milaan, Bergamo, Brescia, Genua, Florence, Rome en Catania – niet in acht te nemen. In zijn arrest heeft het Hof het beroep van de Commissie toegewezen en vastgesteld dat Italië niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen krachtens richtlijn 2008/50 door niet te voorkomen dat de jaarlijkse grenswaarden voor stikstofdioxide stelselmatig en voortdurend worden overschreden. Voorts is Italië zijn verplichtingen niet nagekomen door niet vanaf 11 juni 2010 maatregelen te treffen – zoals beter aangepaste luchtkwaliteitsplannen of specifieke aanvullende maatregelen ter bescherming van kwetsbare bevolkingsgroepen – om de inachtneming van de NO2-grenswaarden in de betrokken zones te verzekeren.
    Arrest Commissie/Italië (Grenswaarden voor NO2) van 12 mei 2022 (C‑573/19)

  • De schipbreuk van de olietanker Prestige voor de kust van Galicië (Spanje) in november 2002 heeft een grote olievlek bij de Spaanse en de Franse kust veroorzaakt. Het is de grootste milieuramp die Spanje ooit heeft gekend. In het kader van een geding over de schade die het gevolg was van de door deze schipbreuk veroorzaakte olievlek heeft het Hof geoordeeld dat een beslissing van een Britse rechterlijke instantie waarin een arbitraal vonnis uit het Verenigd Koninkrijk wordt overgenomen, niet in de weg kan staan aan de erkenning van een Spaanse rechterlijke beslissing waarbij een verzekeraar tot vergoeding van deze schade wordt veroordeeld. Het Hof was namelijk van oordeel dat een arbitraal vonnis slechts aan de erkenning van rechterlijke beslissingen van andere lidstaten in de weg kan staan wanneer de inhoud ervan ook had kunnen worden overgenomen in een met inachtneming van verordening nr. 44/2001 gegeven rechterlijke beslissing. In casu kon de Britse rechterlijke beslissing zich volgens het Hof niet verzetten tegen de erkenning van de rechterlijke beslissing die in Spanje was gegeven naar aanleiding van een rechtstreekse vordering die door de gelaedeerde jegens de verzekeraar was ingesteld tot daadwerkelijke vergoeding van de door hem geleden schade.
    Arrest London Steam-Ship Owners’ Mutual Insurance Association van 20 juni 2022 (C‑700/20)

De directie Onderzoek en Documentatie biedt juridische beroepsbeoefenaren, als onderdeel van haar Verzameling samenvattingen, een „Selectie van belangrijke arresten” en een „Maandelijks bulletin van de rechtspraak” van het Hof van Justitie en het Gerecht aan.

Energie

In een context die wordt gekenmerkt door de oorlog in Oekraïne en de energieafhankelijkheid van het Europese continent ten opzichte van de rest van de wereld, zorgt de Europese Unie voor de energievoorziening en -zekerheid op haar grondgebied. Zij draagt bij tot het garanderen van de werking van de energiemarkt en tot het beheersen van de snel stijgende energieprijzen, met name voor gas en elektriciteit. Zij zorgt ook voor de interconnectie van de energienetwerken van de lidstaten, bevordert de ontwikkeling van hernieuwbare energie en zet in op de vermindering van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen. Aangezien de investeringen van de lidstaten de mededinging op de energiemarkt in gevaar kunnen brengen, moet het Gerecht beoordelen of zij verenigbaar zijn met het Unierecht.

  • Oostenrijk betwistte het besluit waarbij de Commissie de investeringssteun had goedgekeurd die Hongarije aan een staatsonderneming had toegekend voor de ontwikkeling van twee kernreactoren die in aanbouw waren op de locatie van de kerncentrale van Paks. Het Gerecht heeft de argumenten van Oostenrijk onderzocht. Deze lidstaat beweerde onder meer dat de steun tot een onevenredige verstoring van de mededinging en tot ongelijke behandeling leidde waardoor producenten van hernieuwbare energie van de elektriciteitsmarkt werden uitgesloten. Het Gerecht kwam tot de conclusie dat de analyse van de Commissie correct en volledig was en dat op grond daarvan kon worden vastgesteld dat de toegekende steun verenigbaar was met het Unierecht. De elektriciteit die de nieuwe reactoren zouden gaan produceren zou namelijk op transparante wijze op de groothandelsmarkt beschikbaar zijn voor alle marktspelers. Er was dus geen risico dat de door de vennootschap Paks II geproduceerde elektriciteit zou worden gemonopoliseerd in langlopende contracten die een risico inhouden voor de marktliquiditeit.
    Arrest Oostenrijk/Commissie van 30 november 2022 (T‑101/18)

  • In 2015 is de Hongaarse gastransmissiesysteembeheerder (FGSZ) een project voor regionale samenwerking gestart met het doel de energie-onafhankelijkheid te vergroten door gebruik te gaan maken van gas uit de Zwarte Zee. Dit project voorzag in de verhoging van capaciteit tussen onder meer Hongarije en Oostenrijk. In 2018 heeft de Oostenrijkse regulerende instantie het voorstel van de Oostenrijkse gastransmissiesysteembeheerder (GCA) met betrekking tot dit onderdeel van het project goedgekeurd, terwijl de Hongaarse regulerende instantie (MEKH) op voorstel van FGSZ tot een tegengesteld besluit is gekomen. Bij gebreke van een gecoördineerd besluit tussen de betrokken nationale regulerende instanties heeft het Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER) zich in augustus 2019 ter zake bevoegd verklaard en het door GCA voorgestelde onderdeel van het project goedgekeurd. Zowel MEKH als FGSZ is tegen het besluit van ACER opgekomen bij het Gerecht, dat de bepalingen van verordening 2017/459 inzake het proces om incrementele capaciteit voor het transport van gas te creëren buiten toepassing heeft verklaard. ACER was derhalve niet bevoegd om het goedkeuringsbesluit vast te stellen, zodat het Gerecht dit besluit nietig heeft verklaard.
    Arrest MEKH en FGSZ/ACER van 16 maart 2022 (gevoegde zaken T‑684/19 en T-704/19)

Consumenten



Wat heb ik aan het Hof van Justitie?
Bekijk de video op YouTube
Het Hof van Justitie: de rechten van EU-consumenten waarborgen
Bekijk de video op YouTube

De eerbiediging van de rechten van consumenten, hun welvaart en hun welzijn zijn fundamentele waarden bij de ontwikkeling van het beleid van de Unie. Het Hof ziet toe op de toepassing van de regels ter bescherming van de consumenten, teneinde hun gezondheid, veiligheid en economische en juridische belangen te waarborgen, ongeacht de plaats waar zij wonen of waar zij zich naartoe verplaatsen of van waaruit zij hun aankopen binnen de Unie doen.

  • Volgens het Unierecht beschikt een consument die online of telefonisch een overeenkomst met een handelaar heeft gesloten in beginsel over een termijn van 14 dagen om de overeenkomst zonder opgave van redenen te herroepen. Dit herroepingsrecht geldt echter niet voor culturele of sportieve evenementen, zodat organisatoren ertegen worden beschermd dat plaatsen onverkocht blijven. Het Hof heeft gepreciseerd dat deze uitzondering ook van toepassing is op de aankoop van toegangsbewijzen voor een concert bij een verstrekker van ticketverkoopdiensten wanneer de organisator van het concert het economische risico draagt.
    Arrest CTS Eventim van 31 maart 2022 (C‑96/21)

  • Het Hof heeft geoordeeld dat een luchtvaartmaatschappij van buiten de EU (in casu United Airlines) die geen vervoersovereenkomst met de passagiers heeft gesloten, maar de vlucht wel heeft uitgevoerd, de compensatie aan de passagiers in geval van langdurige vertraging van de vlucht verschuldigd kan zijn. De maatschappij die in het kader van haar passagiersvervoersactiviteit besluit een specifieke vlucht uit te voeren, is immers de luchtvaartmaatschappij die deze vlucht concreet uitvoert. Die maatschappij wordt dus geacht te handelen namens de contractuele luchtvaartmaatschappij (Lufthansa). Het Hof heeft echter benadrukt dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert (United Airlines) en die de schade aan de passagier moet vergoeden het recht behoudt om volgens het geldende nationale recht compensatie te vragen van elke persoon, inclusief derden.
    Arrest United Airlines van 7 april 2022 (C‑561/20)

  • Naar aanleiding van een meer dan drie uur durende vertraging van hun vlucht van New York naar Boedapest heeft een aantal passagiers de Hongaarse autoriteit die verantwoordelijk is voor de handhaving van de verordening inzake de rechten van luchtreizigers verzocht om luchtvaartmaatschappij LOT op te dragen hun de in die verordening bedoelde compensatie toe te kennen. Deze autoriteit heeft daadwerkelijk overtredingen op de verordening vastgesteld en heeft LOT gelast om elk van de betrokken passagiers een compensatie van 600 EUR toe te kennen. LOT is tegen dit besluit opgekomen bij een Hongaarse rechter, die zich tot het Hof heeft gewend met de vraag of de betrokken instantie een luchtvaartmaatschappij tot betaling van compensatie kon verplichten dan wel of deze bevoegdheid was voorbehouden aan de nationale rechter. Het Hof heeft geoordeeld dat de nationale instantie die verantwoordelijk is voor de handhaving van de verordening een luchtvaartmaatschappij ertoe kon verplichten om passagiers naar aanleiding van individuele klachten compensatie te betalen, mits de betrokken lidstaat haar daartoe de bevoegdheid heeft verleend.
    Arrest LOT (Compensatie gelast door administratieve autoriteit) van 29 september 2022 (C‑597/20)

  • In een door een Litouwse rechter aanhangig gemaakte prejudiciële zaak heeft het Hof uitlegging gegeven aan de richtlijn inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende artikelen die door een misleidend uiterlijk een gevaar vormen voor de gezondheid of de veiligheid van de consument. In casu ging het om verschillende soorten bruisballen die op levensmiddelen leken en een risico op vergiftiging opleverden voor de consument en met name voor kinderen. Het Hof heeft geoordeeld dat een lidstaat onder bepaalde voorwaarden de distributie van cosmetische producten mag beperken wanneer die met levensmiddelen kunnen worden verward omdat zij daarop lijken, en dus risico’s voor de gezondheid kunnen opleveren. Het heeft gepreciseerd dat het belang van bescherming van de gezondheid of de veiligheid van de consument kan prevaleren boven het recht om bepaalde cosmetische producten in de handel te brengen.
    Arrest Get Fresh Cosmetics van 2 juni 2022 (C‑122/21)

Gelijke behandeling



Het Hof van Justitie: gelijke behandeling waarborgen en de rechten van minderheden beschermen
Bekijk de video op YouTube

Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie waarborgt de gelijkheid voor de wet van eenieder als mens, als werknemer, als burger of als partij bij een gerechtelijke procedure. Zo schept richtlijn 2000/78 een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, waarbij discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, leeftijd, handicap of seksuele geaardheid verboden is. Het Hof heeft zich over verschillende zaken gebogen waarin sprake zou zijn van directe of indirecte discriminatie, waarbij het steeds heeft benadrukt dat het beginsel van evenredigheid tussen het door de betrokken regels nagestreefde doel en het beginsel van gelijke behandeling in acht moet worden genomen.

  • In een door een Spaanse rechterlijke instantie aanhangig gemaakte prejudiciële zaak heeft het Hof zich uitgesproken over de verenigbaarheid van de nationale wetgeving inzake socialezekerheidsuitkeringen voor huishoudelijk personeel met de Unierichtlijn betreffende gelijke behandeling op het gebied van de sociale zekerheid. De bijzondere socialezekerheidsregeling voor huishoudelijk personeel waarin het Spaanse recht voorzag, omvatte geen bescherming tegen werkloosheid. Het Hof merkte op dat huishoudelijk personeel voornamelijk van het vrouwelijke geslacht is. Het heeft derhalve geoordeeld dat de richtlijn zich verzet tegen deze uitsluiting, die vrouwelijke werknemers bijzonder benadeelt ten opzichte van mannelijke werknemers en dus indirecte discriminatie op grond van geslacht inhoudt. Deze uitsluiting wordt verder ook niet gerechtvaardigd door objectieve factoren die niets met discriminatie op grond van dit criterium te maken hebben.
    Arrest TGSS (Werkloosheid van huishoudelijk personeel) van 24 februari 2022 (C‑389/20)

  • In een door een Portugese rechterlijke instantie aanhangig gemaakte prejudiciële zaak heeft het Hof zich uitgesproken over de vraag of de nationale wetgeving met betrekking tot de berekening van de vergoeding voor niet-opgenomen jaarlijkse vakantiedagen verenigbaar was met de Unierichtlijn betreffende uitzendarbeid. Het Hof was van oordeel dat de in de bijzondere regeling voor uitzendkrachten bepaalde methode voor de berekening van deze vergoeding en de overeenkomstige vakantietoeslag nadelig voor hen uitviel wat het aantal betaalde vakantiedagen en de hoogte van de vergoeding betrof. De betrokken vergoeding moet ten minste dezelfde zijn als die welke voor hen zou gelden als zij rechtstreeks door de inlenende onderneming in dienst waren genomen voor dezelfde functie en voor dezelfde periode.
    Arrest Luso Temp van 12 mei 2022 (C‑426/20)

  • De Franstalige arbeidsrechtbank Brussel heeft het Hof gevraagd of de termen „godsdienst of overtuiging” in de richtlijn betreffende gelijke behandeling in arbeid en beroep moeten worden opgevat als twee facetten van hetzelfde beschermde criterium of juist als twee verschillende criteria. Voorts wenste deze rechtbank van het Hof te vernemen of het in het arbeidsreglement van een vennootschap opgenomen verbod om een hoofddoek te dragen directe discriminatie op grond van godsdienst oplevert. Het geding had betrekking op het feit dat de spontane sollicitatie van L.F., een jonge moslima, niet in aanmerking was genomen nadat zij tijdens een gesprek te kennen had gegeven haar hoofddoek niet te zullen afnemen, wat het in dit arbeidsreglement voorgestane neutraliteitsbeleid nochtans vereiste.
    In zijn arrest heeft het Hof geoordeeld dat godsdienst en overtuigingen (in het bijzonder van levensbeschouwelijke of spirituele aard) één enkele discriminatiegrond vormen. De interne regel van een onderneming die werknemers verbiedt om zichtbaar religieuze, levensbeschouwelijke of spirituele tekens te dragen vormt echter geen directe discriminatie indien die regel op algemene en niet-gedifferentieerde wijze geldt voor alle werknemers. Wél kan er sprake zijn van indirecte discriminatie, indien vaststaat dat de daarin opgenomen ogenschijnlijk neutrale verplichting in feite tot gevolg heeft dat personen die een bepaalde godsdienst aanhangen of een bepaalde overtuiging hebben, bijzonder worden benadeeld. Deze indirecte discriminatie kan echter onder bepaalde voorwaarden worden gerechtvaardigd door een legitieme doelstelling. Bij het afwegen van de uiteenlopende belangen in het kader van de beoordeling van de vraag of er sprake is van een rechtvaardiging mag een nationale rechter meer gewicht toekennen aan het belang van religie of overtuiging dan aan dat van met name de vrijheid van ondernemerschap, voor zover dit voortvloeit uit zijn nationale recht.
    Arrest S.C.R.L. (Kledingstuk met een religieuze connotatie) van 13 oktober 2022 (C‑344/20)

  • Een Italiaanse rechter heeft het Hof de vraag gesteld of de leeftijdsgrens van 30 jaar die in de nationale wetgeving is vastgesteld als maximumgrens voor de toelating tot het openbaar vergelijkend onderzoek voor de aanwerving van politiecommissarissen verenigbaar is met het Unierecht, in het bijzonder met het non-discriminatiebeginsel. Het Hof heeft geoordeeld dat deze beperking een verschil in behandeling op grond van leeftijd vormt. Volgens het Hof is het echter de taak van de nationale rechter om uit te maken of deze beperking wordt gerechtvaardigd door een wezenlijk en bepalend beroepsvereiste, zoals het vereiste dat iemand beschikt over bijzondere fysieke capaciteiten om de taken te kunnen verrichten die daadwerkelijk door een politiecommissaris worden vervuld. Het staat eveneens aan de nationale rechter om na te gaan of deze beperking een legitiem doel nastreeft en of zij evenredig is aan dat doel, waarbij met name dient te worden beoordeeld of de fysieke eliminatietest die deel uitmaakt van het vergelijkend onderzoek een passende en minder beperkende maatregel vormt.
    Arrest Ministero dell’Interno (Leeftijdsgrens voor de aanwerving als politiecommissaris) van 17 november 2022 (C‑304/21)

  • A is in 1993 tot voorzitter van een werknemersorganisatie verkozen. Deze politieke functie was gebaseerd op vertrouwen, maar vertoonde niettemin bepaalde kenmerken van arbeid in loondienst: A was voltijds tewerkgesteld, ontving een maandsalaris en de wet op betaald verlof was op haar van toepassing. Zij werd om de vier jaar herkozen en bekleedde de functie van voorzitter van deze organisatie tot 2011, toen zij 63 jaar werd en de vastgestelde leeftijdsgrens had overschreden om zich nogmaals kandidaat te stellen bij de in datzelfde jaar geplande voorzittersverkiezing. De Ligebehandlingsnævn (commissie gelijke behandeling) heeft namens A bij de Deense rechter beroep ingesteld tegen HK/Danmark en HK/Privat. Deze rechter heeft zich tot het Hof gewend met de vraag of de richtlijn betreffende gelijke behandeling in arbeid en beroep van toepassing was op deze situatie. Het Hof heeft geoordeeld dat een in de statuten van een werknemersorganisatie vastgestelde leeftijdsgrens om in aanmerking te komen voor de functie van voorzitter van die organisatie, binnen de werkingssfeer van deze richtlijn valt. De politieke aard van een dergelijke functie of de manier waarop iemand wordt aangeworven (verkiezing) is niet van invloed op de toepassing van deze richtlijn.
    Arrest HK/Danmark en HK/Privat van 2 juni 2022 (C‑587/20)

Familie

De Europese Unie stelt regels vast teneinde de socialezekerheidsstelsels op elkaar af te stemmen om ervoor te zorgen dat Europese burgers en met name families niet in de uitoefening van hun rechten worden belemmerd omdat zij in verschillende lidstaten van de Unie wonen of omdat zij tijdens hun leven van de ene lidstaat naar de andere zijn verhuisd. In dezelfde lijn regelt de verordening „Brussel II bis” de justitiële samenwerking binnen de Unie in huwelijkszaken en op het gebied van de ouderlijke verantwoordelijkheid.

  • In het kader van een prejudiciële zaak met betrekking tot de overbrenging van de gewone verblijfplaats van een kind van Zweden naar Rusland heeft het Hof geoordeeld dat een gerecht van een lidstaat zijn bevoegdheid krachtens de verordening Brussel II bis om uitspraak te doen ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid niet behoudt wanneer de gewone verblijfplaats van het kind in de loop van het geding rechtmatig is overgebracht naar het grondgebied van een derde staat die partij is bij het Verdrag van ’s-Gravenhage van 1996.
    Arrest CC (Overbrenging van de gewone verblijfplaats van een kind naar een derde staat) van 14 juli 2022 (C‑572/21)

  • Aan een Unieburger die niet de Duitse nationaliteit had, werd door de Duitse autoriteiten kinderbijslag geweigerd voor de periode van de eerste drie maanden na de vestiging van haar woonplaats in Duitsland. Deze weigering was gebaseerd op het feit dat zij geen inkomen in Duitsland genoot. Aangezien dit vereiste niet geldt voor Duitse onderdanen die terugkeren van een verblijf in een andere lidstaat, heeft de Unieburger deze weigering aangevochten bij een Duitse rechter, die zich tot het Hof heeft gewend. Het Hof heeft geoordeeld dat een dergelijk verschil in behandeling een door het Unierecht verboden discriminatie vormt. Het heeft evenwel benadrukt dat uit de regelgeving van de Unie naar voren komt dat, anders dan in het geval waarin (zoals in casu) de betrokkene zijn gewone verblijfplaats in de betrokken lidstaat vestigt, een verblijf dat slechts van tijdelijke aard is, niet zou volstaan om aanspraak op deze gelijke behandeling te kunnen maken.
    Arrest Familienkasse Niedersachsen-Bremen van 1 augustus 2022 (C‑411/20)

  • In januari 2019 heeft Oostenrijk een aanpassingsmechanisme ingevoerd voor de berekening van het forfaitaire bedrag van de kinderbijslag en de diverse belastingvoordelen die het toekende aan werknemers van wie de kinderen permanent in een andere lidstaat woonden. De bedragen konden naar boven of naar beneden worden bijgesteld overeenkomstig het algemene prijsniveau in de betrokken lidstaat. De Commissie was van mening dat dit aanpassingsmechanisme en het daaruit voortvloeiende verschil in behandeling tussen met name migrerende werknemers en nationale werknemers in strijd was met het Unierecht. Zij heeft derhalve bij het Hof een beroep wegens niet-nakoming ingesteld tegen Oostenrijk. In zijn arrest heeft het Hof vastgesteld dat dit mechanisme, dat rekening hield met de woonplaats van de kinderen van de werknemers, in strijd was met het Unierecht, aangezien het een ongerechtvaardigde indirecte discriminatie op grond van de nationaliteit van migrerende werknemers vormde.
    Arrest Commissie/Oostenrijk van 16 juni 2022 (C‑328/20)

Bescherming van persoonsgegevens



Het Hof van Justitie in de digitale wereld
Bekijk de video op YouTube

De Europese Unie beschikt over regelgeving die een solide en coherente grondslag biedt voor de bescherming van persoonsgegevens, ongeacht de wijze waarop en de context waarin deze gegevens worden verzameld, bewaard, verwerkt en doorgegeven. Het Hof van Justitie ziet erop toe dat persoonsgegevens slechts worden verwerkt of bewaard voor zover dat strikt noodzakelijk is en dat daarbij geen onevenredige inbreuk op het recht op privéleven wordt gemaakt.

  • Proximus, een aanbieder van telecommunicatiediensten in België, geeft ook telefoongidsen uit die de naam, het adres en het telefoonnummer van abonnees van de verschillende aanbieders van telefoondiensten bevatten en die voor het publiek beschikbaar zijn. Proximus ontvangt deze gegevens van de operatoren, behalve wanneer de abonnee de wens heeft geuit om niet in de telefoongidsen te worden vermeld. In het kader van een verzoek om intrekking van de toestemming van een abonnee heeft een Belgische rechterlijke instantie het Hof vragen gesteld over de verplichtingen van Proximus als verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens. Volgens het Hof moet deze verantwoordelijke passende technische en organisatorische maatregelen nemen om de andere verwerkingsverantwoordelijken erover te informeren dat de betrokken persoon zijn toestemming heeft ingetrokken. Die andere verantwoordelijken zijn degenen die hem deze gegevens hebben verstrekt of aan wie hij dergelijke gegevens heeft verstrekt. Daarnaast dient de verantwoordelijke redelijke maatregelen te treffen om de aanbieders van zoekmachines op het internet te informeren over het feit dat een verzoek tot gegevenswissing is gedaan door de betrokken persoon.
    Arrest Proximus (Openbare elektronische abonneelijsten) van 27 oktober 2022 (C‑129/21)

  • Het Hof heeft zich opnieuw uitgesproken over de mogelijkheid voor de staat om aanbieders van elektronischecommunicatiediensten de verplichting op te leggen om verkeers- en locatiegegevens algemeen en ongedifferentieerd te bewaren. Het heeft gepreciseerd dat ook wanneer de locatiegegevens slechts vier weken en de verkeersgegevens slechts tien weken worden bewaard, zoals een Duitse wet voorschrijft, het grote aantal verzamelde gegevens het mogelijk maakt om een volledig profiel van de betrokken personen op te stellen. Deze ernstige inmenging in de persoonlijke levenssfeer is slechts toelaatbaar wanneer er sprake is van een ernstige en actuele bedreiging voor de nationale veiligheid, waaronder met name een terroristische bedreiging. Wanneer er geen sprake is van dergelijke bedreigingen, beschikken de veiligheidsinstanties over andere maatregelen om criminaliteit te bestrijden, zoals de algemene en ongedifferentieerde bewaring van IP-adressen (d.w.z. een identificatienummer dat wordt toegewezen aan een apparaat dat verbinding maakt met het internet), de gerichte bewaring en de spoedbewaring (de zogeheten „quick freeze” als gevolg van een bevel om de verwerkte en opgeslagen gegevens tijdelijk te bewaren).
    Arrest SpaceNet e.a. van 20 september 2022 (gevoegde zaken C‑793/19 en C‑794/19)

  • De Ligue des droits humains (LDH), een vereniging zonder winstoogmerk, heeft in juli 2017 bij het Belgische Grondwettelijk Hof beroep ingesteld tot vernietiging van de wet van 25 december 2016, waarbij de PNR-richtlijn (over het gebruik van persoonsgegevens van luchtreizigers), de API-richtlijn (betreffende de verplichting voor vervoerders om passagiersgegevens door te geven) en richtlijn 2010/65 (betreffende formaliteiten voor schepen die aankomen in en/of vertrekken uit havens van de lidstaten) tegelijk in Belgisch recht zijn omgezet. Volgens de LDH schond deze wet het recht op eerbiediging van het privéleven en op bescherming van persoonsgegevens, dat door het Belgische recht en het Unierecht wordt gegarandeerd. Het Hof heeft geoordeeld dat de eerbiediging van de grondrechten vereist dat de uit de PNR-richtlijn voortvloeiende bevoegdheden tot het strikt noodzakelijke worden beperkt. Wanneer een lidstaat niet met een werkelijke en actuele of voorzienbare terroristische dreiging wordt geconfronteerd, verzet het Unierecht zich tegen nationale wetgeving die voorziet in de doorgifte en de verwerking van PNR-gegevens voor vluchten en andere soorten vervoer binnen de Unie.
    Arrest Ligue des droits humains van 21 juni 2022 (C‑817/19)

  • De Franse Cour de cassation heeft het Hof vragen gesteld over de onderlinge verhouding tussen de relevante bepalingen van de richtlijn „privacy en elektronische communicatie”, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de richtlijn en de verordening betreffende marktmisbruik. De betrokken nationale wettelijke maatregelen verplichtten operatoren van elektronischecommunicatiediensten om preventief verkeersgegevens algemeen en ongedifferentieerd te bewaren gedurende een jaar vanaf de datum van registratie. Deze maatregelen moesten bijdragen tot de bestrijding van marktmisbruik, waaronder handel met voorkennis. Het Hof heeft geoordeeld dat het Unierecht niet toestaat dat verkeers- en locatiegegevens algemeen en ongedifferentieerd worden bewaard met het oog op de bestrijding van marktmisbruik en meer bepaald handel met voorkennis. Maatregelen die een dergelijke bewaring voorschrijven, gaan verder dan strikt noodzakelijk is en kunnen niet worden gerechtvaardigd in een democratische samenleving.
    Arrest VD en SR van 20 september 2022 (gevoegde zaken C‑339/20 en C‑397/20)

Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht

De ruimte van vrijheid, veiligheid en recht zonder binnengrenzen berust op verschillende pijlers: justitiële samenwerking tussen de lidstaten in burgerlijke en strafzaken, politiële samenwerking, toezicht aan de buitengrenzen, asiel en immigratie. De justitiële samenwerking tussen de lidstaten krijgt concreet gestalte in onder meer het Europees aanhoudingsbevel, een rechterlijke beslissing die in een lidstaat wordt uitgevaardigd met het oog op de aanhouding en de overlevering door een andere lidstaat van een persoon die wordt gezocht teneinde hem strafrechtelijk te vervolgen of aan een vrijheidsstraf te onderwerpen. Op het gebied van asiel bepaalt het Unierecht de voorwaarden waaraan onderdanen van derde landen of staatlozen moeten voldoen om in aanmerking te komen voor internationale bescherming (richtlijn betreffende vluchtelingen). Het Hof wordt regelmatig verzocht om de draagwijdte van de toepasselijke regels te verduidelijken.

  • In het kader van de migratiecrisis heeft Oostenrijk sinds midden september 2015 opnieuw toezicht ingevoerd aan zijn grenzen met Hongarije en Slovenië. Dit toezicht is vervolgens verschillende malen verlengd. Een Oostenrijkse rechter bij wie een burger dit toezicht heeft aangevochten, heeft het Hof vragen gesteld over de verenigbaarheid ervan met het Unierecht. Het Hof heeft geoordeeld dat een lidstaat in geval van een ernstige bedreiging van zijn openbare orde of binnenlandse veiligheid opnieuw toezicht aan zijn grenzen met andere lidstaten kan invoeren, met dien verstande dat dit toezicht in totaal niet langer dan zes maanden mag duren. Alleen indien er zich een nieuwe ernstige bedreiging voordoet, kan het gerechtvaardigd zijn om een dergelijke maatregel opnieuw toe te passen.
    Arrest Landespolizeidirektion Steiermark e.a. (Maximumduur van het grenstoezicht aan de binnengrenzen) van 26 april 2022 (C‑368/20)

  • In juni 2016 hebben de Italiaanse rechterlijke autoriteiten tegen KL, een in Frankrijk wonende Italiaanse onderdaan, een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van twaalf jaar en zes maanden. Deze veroordeling kwam overeen met de cumulatie van vier straffen die waren opgelegd voor vier strafbare feiten die in Italië waren gepleegd, waaronder een als „vernieling en plundering” gekwalificeerd strafbaar feit. De cour d’appel d’Angers (Frankrijk) heeft de overlevering van KL aan de Italiaanse rechterlijke autoriteiten geweigerd op grond dat twee van de handelingen in Frankrijk niet strafbaar zijn. De bestanddelen van het strafbare feit „vernieling en plundering” verschillen namelijk in de beide betrokken lidstaten: naar Italiaans recht duidt dit strafbare feit op meerdere en ernstige daden van vernieling en beschadiging die met name gepaard gaan met een verstoring van de openbare orde, terwijl het in gevaar brengen van de openbare orde door grootschalige vernieling van roerende of onroerende goederen naar Frans recht niet uitdrukkelijk strafbaar is gesteld. Het Hof heeft geoordeeld dat er geen exacte overeenstemming behoeft te bestaan tussen de bestanddelen van het betrokken strafbare feit in de uitvaardigende lidstaat en de uitvoerende lidstaat. De uitvoerende rechterlijke autoriteit kan de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel dus niet weigeren op grond dat slechts een deel van de feiten die in de uitvaardigende lidstaat het betrokken strafbare feit vormen, ook strafbaar is in de uitvoerende lidstaat.
    Arrest Procureur général près la cour d’appel d’Angers van 14 juli 2022 (C‑168/21)

  • Een Russische staatsburger die op zestienjarige leeftijd een zeldzame vorm van bloedkanker heeft ontwikkeld, wordt behandeld in Nederland. Zijn medische behandeling, die in Rusland niet is toegestaan, bestaat onder meer in het toedienen van medicinale cannabis met het oog op pijnbestrijding. De rechtbank Den Haag heeft het Hof gevraagd of het Unierecht zich ertegen verzet dat in een dergelijk geval een terugkeerbesluit of een verwijderingsmaatregel wordt vastgesteld. Het Hof heeft geoordeeld dat het Unierecht zich daartegen verzet wanneer er zwaarwegende en gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de terugkeer van deze persoon hem zou blootstellen aan een reëel risico dat de door zijn ernstige ziekte veroorzaakte pijn snel, aanzienlijk en onomkeerbaar toeneemt omdat er in het land van bestemming geen passende zorg met het oog op pijnbestrijding beschikbaar is, hetgeen in strijd zou zijn met de menselijke waardigheid.
    Arrest Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (Verwijdering – Medicinale cannabis) van 22 november 2022 (C‑69/21)

  • I, een Egyptisch onderdaan, heeft in 2019, toen hij nog minderjarig was, in Griekenland een verzoek om internationale bescherming ingediend. In zijn verzoek heeft hij de wens geuit om te worden verenigd met S, zijn oom, eveneens Egyptisch onderdaan, die rechtmatig in Nederland verbleef. De Nederlandse staatssecretaris heeft het verzoek van de Griekse autoriteiten om overname van I afgewezen, omdat diens identiteit, en daarmee zijn familieband met S, niet kon worden vastgesteld. De staatssecretaris heeft het bezwaarschrift van I en S kennelijk niet-ontvankelijk verklaard op grond dat de Dublin III-verordening personen die om internationale bescherming verzoeken niet de mogelijkheid biedt om een besluit van de bevoegde nationale autoriteiten waarbij een verzoek tot overname is afgewezen, aan te vechten. De daarop aangezochte rechtbank Den Haag (Nederland) heeft het Hof vragen gesteld, waarop het Hof heeft geantwoord dat de Dublin III-verordening, gelezen in samenhang met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, voorschrijft dat aan een niet-begeleide minderjarige een recht wordt toegekend om bij een rechterlijke instantie beroep in te stellen tegen een besluit waarbij een verzoek tot overname is afgewezen. Het familielid van deze minderjarige heeft daarentegen geen dergelijk beroepsrecht.
    Arrest Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (Afwijzing van het verzoek tot overname van een niet-begeleide Egyptische minderjarige) van 1 augustus 2022 (C‑19/21)

Redding op zee

In het kader van reddingsoperaties op zee is de vraag gerezen naar de omvang van de bevoegdheden van de autoriteiten van de havenlidstaat om schepen die onder de vlag van een andere lidstaat van de Europese Unie varen te onderwerpen aan controles op het gebied van veiligheid op zee en milieuveiligheid.

  • Sea Watch is een Duitse humanitaire organisatie die in de Middellandse Zee stelselmatig mensen opspoort en redt met behulp van schepen. Naar aanleiding van reddingsoperaties in 2020 zijn twee van haar schepen onderworpen aan inspecties en aanhoudingsmaatregelen van de havenmeesters van Palermo en Porto Empedocle (Italië), waartegen zij in rechte is opgekomen. Een Italiaanse rechterlijke instantie heeft de zaak aan het Hof voorgelegd met het verzoek om te verduidelijken in hoeverre de havenstaat bevoegd is om schepen die door humanitaire organisaties worden geëxploiteerd, te inspecteren en aan te houden. Het Hof heeft geoordeeld dat deze schepen aan een controle door de havenstaat kunnen worden onderworpen. Daarentegen kan de havenstaat uitsluitend aanhoudingsmaatregelen vaststellen wanneer er een duidelijk gevaar voor de veiligheid, de gezondheid of het milieu bestaat, hetgeen door deze staat moet worden aangetoond. Het Hof heeft eveneens het belang van het beginsel van loyale samenwerking benadrukt, op grond waarvan de lidstaten, waaronder de lidstaat met de hoedanigheid van havenstaat en de lidstaat met de hoedanigheid van vlaggenstaat, met elkaar moeten samenwerken en tot onderlinge afstemming moeten komen bij de uitoefening van hun respectieve bevoegdheden.
    Arrest Sea Watch van 1 augustus 2022 (gevoegde zaken C‑14/21 en C‑15/21)

Toegang tot documenten

Transparantie in het openbare leven is een kernbeginsel van de Unie. Daarom kan iedere burger of rechtspersoon van de Unie in principe toegang krijgen tot documenten van de instellingen. In bepaalde gevallen kan de toegang echter worden geweigerd.

  • Agrofert is een Tsjechische holding, die oorspronkelijk is opgericht door Andrej Babiš, die van 2017 tot 2021 premier van Tsjechische Republiek was. In een resolutie van het Europees Parlement is gesteld dat Babiš na zijn benoeming tot premier nog steeds zeggenschap over de Agrofert-groep uitoefende. Aangezien Agrofert die stelling onjuist achtte en wenste te vernemen over welke bronnen en informatie het Parlement beschikte, heeft zij een verzoek om toegang tot verschillende documenten ingediend. In zijn antwoord heeft het Parlement voor bepaalde documenten vastgesteld dat zij voor het publiek toegankelijk waren en heeft het de toegang geweigerd tot een brief van de Commissie aan de Tsjechische premier en een door de Commissie opgesteld verslag. Agrofert heeft tegen dit besluit van het Parlement beroep ingesteld bij het Gerecht, dat de geldigheid ervan heeft bevestigd. Het Gerecht heeft vastgesteld dat Agrofert geen procesbelang meer had om op te komen tegen de weigering om haar toegang te verlenen tot het verslag, dat inmiddels door de Commissie openbaar was gemaakt, en heeft het beroep tegen het besluit tot weigering van toegang tot de aan de Tsjechische premier gerichte brief verworpen op grond dat openbaarmaking ervan kon leiden tot ondermijning van de onderzoeksdoelstellingen van de Commissie.
    Arrest Agrofert/Parlement van 28 september 2022 (T‑174/21)

Mededinging en staatssteun

De Europese Unie hanteert regels om de vrije mededinging te beschermen. Praktijken die tot doel of tot gevolg hebben dat de mededinging binnen de interne markt wordt belemmerd, beperkt of vervalst, zijn verboden. Meer concreet verbiedt het Unierecht zowel bepaalde overeenkomsten of informatie-uitwisselingen tussen een onderneming en haar concurrenten die een dergelijk doel of gevolg kunnen hebben, als het misbruik dat een onderneming van haar machtspositie op een bepaalde markt maakt. In lijn daarmee is ook staatssteun in beginsel verboden, tenzij deze gerechtvaardigd is en de mededinging niet zodanig verstoort dat het algemeen belang wordt geschaad.

  • In 2009 heeft de Commissie Intel Corporation een geldboete van 1,06 miljard EUR opgelegd, omdat deze onderneming tussen 2002 en 2007 misbruik had gemaakt van haar machtspositie op de wereldmarkt van microprocessoren. In 2014 heeft het Gerecht deze beschikking bekrachtigd. Intel heeft tegen het arrest van het Gerecht hogere voorziening ingesteld bij het Hof, dat het arrest in 2017 heeft vernietigd wegens een onjuiste rechtsopvatting. Het Gerecht had ten onrechte volstaan met de constatering dat de litigieuze kortingen naar hun aard de mededinging konden beperken, zonder te onderzoeken of zij dat effect ook daadwerkelijk hadden. Het Hof heeft de zaak daarop terugverwezen naar het Gerecht voor een nieuwe uitspraak. In zijn arrest van 26 januari 2022 heeft het Gerecht de analyse van de Commissie van de vraag of de betwiste kortingen de mededinging konden beperken, als onvolledig aangemerkt en de beschikking van de Commissie derhalve gedeeltelijk nietig verklaard. Met betrekking tot het gevolg van deze gedeeltelijke nietigverklaring van de bestreden beschikking voor het bedrag van de geldboete die de Commissie aan Intel had opgelegd, heeft het Gerecht geoordeeld dat het niet kon vaststellen welk bedrag van de boete uitsluitend betrekking had op de openlijke beperkingen. Bijgevolg heeft het Gerecht het artikel waarbij aan Intel wegens de vastgestelde inbreuk een boete van 1,06 miljard EUR was opgelegd, in zijn geheel nietig verklaard.
    Arrest Intel Corporation/Commissie van 26 januari 2022 (T‑286/09 RENV)

  • Op 27 september 2017 heeft de Europese Commissie vastgesteld dat de vennootschappen Scania AB, Scania CV AB en Scania Deutschland GmbH, drie entiteiten van de Scania-groep die actief zijn op het gebied van de productie en de verkoop van zware vrachtwagens voor langeafstandsvervoer, inbreuk hadden gemaakt op het mededingingsrecht van de Unie. De Commissie verweet deze vennootschappen dat zij van januari 1997 tot januari 2011 samen met hun concurrenten hadden deelgenomen aan mededingingsregelingen op de markt voor middelgrote en zware vrachtwagens in de Europese Economische Ruimte (EER). Het betrokken besluit is vastgesteld na een zogenoemde „hybride” procedure, waarin de schikkingsprocedure en de gewone administratieve kartelprocedure zijn samengevoegd. De schikkingsprocedure biedt de partijen in kartelzaken de mogelijkheid om in ruil voor een verlaging van het bedrag van de opgelegde boete hun aansprakelijkheid te erkennen. De vennootschappen van Scania Group hadden aan de Commissie bevestigd dat zij bereid waren deel te nemen aan besprekingen met het oog op het treffen van een schikking. Vervolgens hebben zij zich echter uit de procedure teruggetrokken. Daarop heeft de Commissie een schikkingsbesluit vastgesteld ten aanzien van de ondernemingen die daar om hadden verzocht. Ten aanzien van de ondernemingen van Scania Group heeft zij het onderzoek voortgezet, waarna zij hun een geldboete van 880 523 000 EUR heeft opgelegd. Het Gerecht heeft het beroep dat de vennootschappen van de groep tegen het besluit van de Commissie hebben ingesteld, in zijn geheel afgewezen, zodat de door de Commissie opgelegde geldboete in stand is gebleven.
    Arrest Scania e.a./Commissie van 2 februari 2022 (T‑799/17)

  • Op 4 mei 2022 heeft het Gerecht het besluit bevestigd waarbij de Commissie de reddingssteun ten bedrage van 36 660 000 EUR heeft goedgekeurd die Roemenië had toegekend aan de Roemeense luchtvaartmaatschappij TAROM, die zich hoofdzakelijk bezighoudt met het nationale en internationale vervoer van passagiers, vracht en post. Luchtvaartmaatschappij Wizz Air Hungary is tegen dit besluit opgekomen bij het Gerecht, dat het besluit heeft bevestigd op grond dat de steun tot doel had om de sociale tegenspoed te voorkomen die een onderbreking van de diensten van de Roemeense luchtvaartmaatschappij, gelet op de slechte staat van de Roemeense weg- en spoorweginfrastructuur, zou veroorzaken.
    Arrest Wizz Air Hungary/Commissie van 4 mei 2022 (T‑718/20)

  • De regering van de Autonome gemeenschap Valencia heeft Fundación Valencia, een aan voetbalclub Valencia CF gelieerde vereniging, een garantie verstrekt voor een banklening van 75 miljoen EUR, waarmee zij 70,6 % van de aandelen in Valencia CF heeft verworven. Deze garantie is nadien verhoogd met 6 miljoen EUR. In 2016 heeft de Commissie dit als een met het Unierecht onverenigbare steunmaatregel aangemerkt en de terugbetaling ervan gelast. Valencia CF is hiertegen opgekomen bij het Gerecht, dat het besluit van de Commissie in 2020 nietig heeft verklaard (T‑732/16). Daarop heeft de Commissie bij het Hof hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht. Het Hof heeft de hogere voorziening afgewezen. Het overwoog daartoe dat het Gerecht de Commissie geen buitensporige bewijslast had opgelegd en terecht had volstaan met de vaststelling dat deze instelling niet had voldaan aan de vereisten die zij zichzelf had opgelegd door in de vorm van een mededeling de regels met betrekking tot de analyse van garanties van lidstaten vast te stellen.
    Arrest Commissie/Valencia Club de Fútbol van 10 november 2022 (C‑211/20 P)

Intellectuele eigendom



Intellectuele eigendom en het Gerecht van de Europese Unie
Bekijk de video op YouTube

Het Hof van Justitie en het Gerecht verzekeren de uitlegging en de toepassing van de regels die de Unie heeft vastgesteld ter bescherming van het geheel van uitsluitende rechten op intellectuele scheppingen. De bescherming van intellectuele en industriële eigendom (auteursrecht, respectievelijk merkenrecht, bescherming van tekeningen en modellen) verbetert het concurrentievermogen van ondernemingen door een klimaat te scheppen dat bevorderlijk is voor creativiteit en innovatie. Door middel van de beschermde oorsprongsbenamingen (BOB’s) beschermt het Unierecht ook de erkende knowhow die met betrekking tot een product in een geografisch gebied van de Unie is opgebouwd.

  • De benaming „Feta” is in 2002 geregistreerd als beschermde oorsprongsbenaming (BOB). Sindsdien mag deze benaming uitsluitend worden gebruikt voor kaas die zijn oorsprong heeft in een gespecificeerd geografisch gebied in Griekenland en beantwoordt aan de daarvoor geldende productspecificatie. Denemarken was van mening dat verordening nr. 1151/2012 slechts van toepassing was op producten die in de Unie worden verkocht en dus geen betrekking had op de uitvoer naar derde landen. Derhalve heeft Denemarken zijn producenten niet verboden om hun producten uit te voeren onder de benaming „Feta”. De Commissie heeft een niet-nakomingsprocedure tegen Denemarken ingeleid, omdat zij van mening was dat deze lidstaat niet had voldaan aan de krachtens de verordening op hem rustende verplichtingen. Het Hof heeft geoordeeld dat de verordening uitvoerproducten niet uitsluit van de daarin verboden gestelde gedragingen, waaronder met name inbreuken op het intellectuele-eigendomsrecht dat BOB’s beschermt. Het heeft derhalve geconstateerd dat Denemarken zijn verplichtingen niet was nagekomen door niet te hebben belet dat de benaming „Feta” werd gebruikt voor kazen die voor de uitvoer naar derde landen waren bestemd.
    Arrest Commissie/Denemarken van 14 juli 2022 (C‑159/20)

  • In juni 2017 heeft de regering van het Vorstendom Andorra een aanvraag ingediend om het volgende beeldmerk voor een breed scala aan producten en diensten in te schrijven als Uniemerk:


    . Aangezien het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) heeft geweigerd om dit merk in te schrijven, heeft de regering van het Vorstendom Andorra beroep ingesteld bij het Gerecht. Om te kunnen worden ingeschreven mag een Uniemerk onder meer niet beschrijvend zijn, waardoor het zich dus niet mag beperken tot een loutere beschrijving van de waren of diensten waarop het betrekking heeft. In zijn arrest heeft het Gerecht geconcludeerd dat het merk Andorra beschrijvend is. Het relevante publiek zal het kunnen opvatten als een aanduiding van de herkomst van de betrokken waren en diensten. Dit is een absolute weigeringsgrond die als zodanig reeds rechtvaardigt dat het teken niet als Uniemerk kan worden ingeschreven.
    Arrest Govern d’Andorra/EUIPO (Andorra) van 23 februari 2022 (T‑806/19)

  • Het Gerecht heeft de drie beroepen afgewezen die Apple Inc. had ingesteld tegen de beslissingen van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) waarbij het woordteken „THINK DIFFERENT” vervallen was verklaard. In 1997, 1998 en 2005 had Apple Inc. de inschrijving van het woordteken „THINK DIFFERENT” als Uniemerk verkregen voor onder meer informatica- en multimediaproducten. Naar aanleiding van een verzoek van Swatch AG heeft het EUIPO geconstateerd dat de betwiste merken niet normaal waren gebruikt voor de betrokken waren gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar, zodat het de betwiste merken vervallen heeft verklaard. Het Gerecht heeft de beslissing van het EUIPO bevestigd: volgens het Gerecht diende Apple Inc. het bewijs te leveren dat deze merken voor de betrokken waren normaal waren gebruikt gedurende de vijf jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de vorderingen tot vervallenverklaring, waarin zij niet is geslaagd.
    Arrest Apple/EUIPO – Swatch (Think different) van 8 juni 2022 (gevoegde zaken T‑26/21, T‑27/21 en T‑28/21)

  • In 2017 heeft de Britse onderneming Golden Balls bij het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) een verzoek tot vervallenverklaring van het merk BALLON D’OR ingediend, omdat dit merk volgens haar onvoldoende was gebruikt voor bepaalde waren en diensten. Het merk BALLON D’OR was voordien ingeschreven ten behoeve van de Franse onderneming Les Éditions P. Amaury, houder van de rechten in verband met de Ballon d’or (een trofee die jaarlijks wordt uitgereikt aan de beste voetbalspeler van het jaar). In 2021 heeft het EUIPO dit merk vervallen verklaard voor het merendeel van de waren en diensten waarvoor het was ingeschreven. Het Gerecht, waarbij Les Éditions P. Amaury de beslissing van het EUIPO heeft betwist, heeft deze beslissing vernietigd wat betreft de vervallenverklaring ten aanzien van de amusementsdiensten. Het Gerecht heeft de vervallenverklaring van dit merk evenwel bevestigd ten aanzien van de diensten bestaande in de uitzending of montage van televisieprogramma’s, de productie van voorstellingen of films en de publicatie van boeken, tijdschriften, dagbladen of kranten.
    Arrest Les Éditions P. Amaury/EUIPO – Golden Balls (BALLON D’OR) van 6 juli 2022 (T‑478/21)

Belastingen

De directe belastingen vallen in beginsel onder de bevoegdheid van de lidstaten. Dergelijke belastingen, zoals de vennootschapsbelasting, moeten echter de basisregels van de Europese Unie in acht nemen, zoals het verbod van staatssteun. Bijgevolg worden de fiscale rulings („Advance tax rulings”) van sommige lidstaten die multinationale ondernemingen een bijzondere fiscale behandeling hebben gegund, door de Commissie onderzocht en wordt de Unierechter verzocht hierover uitspraak te doen.

  • Fiscale rulings (Advance tax rulings) zijn beslissingen waarbij de belastingautoriteiten van bepaalde lidstaten op verzoek van een onderneming vooraf bepalen welke belasting deze onderneming verschuldigd zal zijn. Aan Fiat Chrysler Finance Europe, die haar zetel in het Groothertogdom Luxemburg heeft, is door de Luxemburgse belastingautoriteiten een ruling verleend waarbij een methode is goedgekeurd ter bepaling van de vergoeding van Fiat Chrysler Finance Europe, als geïntegreerde onderneming, voor haar aan de andere ondernemingen van de Fiat/Chrysler-groep geleverde diensten. In 2015 heeft de Commissie deze ruling aangemerkt als met de interne markt onverenigbare exploitatiesteun in de zin van het Unierecht. Fiat Chrysler Finance Europe en Luxemburg hebben daarop beroep ingesteld bij het Gerecht, dat in 2019 de handelwijze van de Commissie heeft bekrachtigd en de beroepen heeft afgewezen. Fiat Chrysler Finance Europe en Ierland hebben de analyse die het Gerecht heeft verricht om vast te stellen of er sprake was van een economisch voordeel in verschillende opzichten betwist, met name vanuit de invalshoek van de toepasselijke staatssteunregels. Het Hof heeft het arrest van het Gerecht en het besluit van de Commissie vernietigd. Volgens het Hof heeft de Commissie een zakelijkheidsbeginsel toegepast dat verschilt van het beginsel dat in het Luxemburgse recht is neergelegd, terwijl bij gebreke van harmonisatie ter zake in het Unierecht uitsluitend de nationale bepalingen relevant zijn om na te gaan of bepaalde transacties moeten worden getoetst aan het zakelijkheidsbeginsel.
    Arrest Fiat Chrysler Finance Europe/Commissie en Ierland/Commissie van 8 november 2022 (gevoegde zaken C‑885/19 P en C‑898/19 P)

Rechtsstaat



Handhaving van de rechtsstaat in de EU
Bekijk de video op YouTube

Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – bindende regels die echte gevolgen hebben
Bekijk de video op YouTube

In het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie wordt, net als in het Verdrag betreffende de Europese Unie, de rechtsstaat met zoveel woorden genoemd als een van de gemeenschappelijke waarden van de lidstaten waarop de Unie is gegrondvest. Het Hof van Justitie wordt steeds vaker verzocht om zich uit te spreken over de eerbiediging van de rechtsstaat door de lidstaten, zowel in het kader van beroepen wegens niet-nakoming die door de Europese Commissie tegen de lidstaten worden ingesteld als in het kader van verzoeken om een prejudiciële beslissing die door de nationale rechterlijke instanties worden ingediend. Het Hof van Justitie dient dan te onderzoeken of deze fundamentele waarde op nationaal niveau wordt geëerbiedigd, onder meer op het gebied van de rechterlijke macht en meer concreet in het kader van de procedure voor de benoeming van rechters of de tuchtregeling waaraan zij onderworpen zijn.

  • Naar aanleiding van een prejudiciële vraag van de Sąd Najwyższy (hoogste rechterlijke instantie in burgerlijke en strafzaken, Polen) heeft het Hof geoordeeld dat het enkele feit dat een rechter is benoemd in een tijdperk waarin de lidstaat waarin hij werkzaam is nog geen democratisch regime kende, geen afbreuk doet aan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van die rechter bij de uitoefening van zijn latere rechtsprekende taken. In het bijzonder kunnen de omstandigheden rond de eerste benoeming van deze rechter op zich geen legitieme en serieuze twijfels bij justitiabelen doen rijzen.
    Arrest Getin Noble Bank van 29 maart 2022 (C‑132/20)

Beperkende maatregelen en buitenlands beleid

Beperkende maatregelen of „sancties” zijn een essentieel onderdeel van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) van de Europese Unie. Zij worden opgelegd als onderdeel van een geïntegreerd en alomvattend beleid dat onder meer een politieke dialoog omvat. De Unie maakt gebruik van dit instrument om de waarden, de kernbelangen en de veiligheid van de Unie te beschermen, geschillen te voorkomen en de internationale veiligheid te versterken. Sancties hebben namelijk tot doel om een verandering in het beleid of de handelwijze van de betrokken personen of entiteiten tot stand te brengen en zodoende bij te dragen tot de verwezenlijking van de GBVB-doelstellingen.

  • Naar aanleiding van ernstige schendingen van de mensenrechten in Libië heeft de Raad van de Europese Unie in oktober 2020 beperkende maatregelen vastgesteld tegen Jevgeni Viktorovitsj Prigozhin, een Russische zakenman die nauwe banden onderhoudt met de Wagner-groep, die betrokken was bij militaire operaties in die staat. Dit besluit is in juli 2021 verlengd. Deze maatregelen bestaan in het bevriezen van de tegoeden van personen die handelingen verrichten of steunen die de vrede, de stabiliteit of de veiligheid in Libië in gevaar brengen. Prigozhin heeft bij het Gerecht een beroep tot nietigverklaring van deze maatregelen ingesteld. Het Gerecht heeft het beroep verworpen. Het heeft met name geoordeeld dat uit de overgelegde bewijselementen, waaronder uittreksels uit het rapport van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en persberichten (met foto’s en getuigenissen) uit diverse bronnen zoals persagentschappen of media, naar voren was gekomen dat het om de Wagner-groep ging en dat deze elementen nauwkeurige en onderling overeenstemmende informatie bevatten over de activiteiten van deze groep die de vrede, de veiligheid en de stabiliteit in Libië in gevaar brengen. Het dossier met bewijsmateriaal bevatte ook concrete, nauwkeurige en onderling overeenstemmende gegevens waaruit blijkt dat Prigozhin nauwe en veelvuldige betrekkingen onderhield met de Wagner-groep.
    Arrest Prigozhin/Raad van 1 juni 2022 (T‑723/20)

go to top