A | Het Hof van Justitie in 2024
Bij het Hof van Justitie kunnen voornamelijk verzoeken om een prejudiciële beslissing worden ingediend. Wanneer een nationale rechter twijfel koestert over de uitlegging of de geldigheid van een bepaling van Unierecht, schorst hij de bij hem aanhangige procedure en legt hij de zaak voor aan het Hof van Justitie. Wanneer hij is voorgelicht door de beslissing van het Hof, kan hij het aan hem voorgelegde geschil beslechten. In zaken die een antwoord binnen een zeer korte termijn vergen (bijvoorbeeld zaken op het gebied van asiel, grenscontroles, kinderontvoering, enz.) kan een prejudiciële spoedprocedure worden gevolgd.
Bij het Hof kunnen ook rechtstreekse beroepen worden ingesteld, die strekken tot ofwel nietigverklaring van een handeling van de Unie („beroep tot nietigverklaring”), ofwel vaststelling dat een lidstaat het recht van de Unie niet naleeft („beroep wegens niet-nakoming”). Wanneer de lidstaat niet voldoet aan het arrest waarbij de niet-nakoming is vastgesteld, kan het Hof van Justitie hem een financiële sanctie opleggen in het kader van een tweede beroep, het zogeheten beroep wegens „dubbele niet-nakoming”.
Verder kunnen hogere voorzieningen worden ingesteld tegen beslissingen van het Gerecht. Het Hof van Justitie kan die beslissingen van het Gerecht vernietigen.
Tot slot kan het Hof van Justitie (door een lidstaat of een Europese instelling) worden verzocht advies uit te brengen over de verenigbaarheid met de Verdragen van een overeenkomst die de Unie voornemens is te sluiten met een derde land of een internationale organisatie.
Werkzaamheden en ontwikkeling van het Hof van Justitie

Koen Lenaerts
President van het Hof van Justitie van de Europese Unie
Het afgelopen jaar stond in het teken van de vaststelling en de uitvoering van de hervorming van het gerechtelijke bestel van de Europese Unie bij verordening 2024/2019 van het Europees Parlement en de Raad. Die hervorming moet er op verzoek van het Hof van Justitie voor zorgen dat de werklast tussen de twee rechterlijke instanties van de Unie evenwichtiger wordt verdeeld, door te profiteren van de verdubbeling van het aantal rechters in het Gerecht waartoe in 2015 is besloten bij verordening 2015/2422 van het Europees Parlement en de Raad. Dat zou het Hof van Justitie in staat moeten stellen om zijn taak op het gebied van de uitlegging van het Unierecht binnen redelijke termijnen te blijven vervullen terwijl het aantal aanhangig gemaakte zaken fors toeneemt en steeds meer zaken ingewikkelde en gevoelige onderwerpen betreffen, zoals vraagstukken van constitutionele aard of vraagstukken die verband houden met de grondrechten. Zo zijn er in 2024 meer dan 900 zaken aanhangig gemaakt bij het Hof van Justitie, waarmee het record uit 2019 bijna is geëvenaard. Die hoeveelheid nieuwe zaken bevestigt de stijgende trend van de afgelopen jaren en maakt alleen maar duidelijk hoe noodzakelijk de hervorming is.
Concreet houdt de hervorming met name in dat de bevoegdheid om prejudiciële zaken te behandelen gedeeltelijk is overgeheveld van het Hof van Justitie naar het Gerecht. Deze bevoegdheidsoverdracht, die op 1 oktober 2024 daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, heeft betrekking op zes specifieke aangelegenheden, namelijk het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, accijnzen, het douanewetboek, de tariefindeling van goederen in de gecombineerde nomenclatuur, compensatie en bijstand aan passagiers bij instapweigering of bij vertraging of annulering van vervoersdiensten, en het systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten.
Het Hof van Justitie blijft echter bevoegd om kennis te nemen van verzoeken om een prejudiciële beslissing die weliswaar betrekking hebben op een of meer van die specifieke aangelegenheden, maar die ook zien op andere aangelegenheden of opzichzelfstaande vragen opwerpen over de uitlegging van primair recht (inclusief het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie), internationaal publiekrecht of algemene Unierechtelijke beginselen.
De hervorming zou ertoe moeten leiden dat de werklast van het Hof van Justitie op het gebied van prejudiciële verwijzingen aanzienlijk vermindert, wat volgens de eerste schattingen betreffende het laatste kwartaal van het afgelopen jaar inderdaad het geval lijkt te zijn.
Een ander onderdeel van de hervorming is bedoeld om ervoor te zorgen dat de hogerevoorzieningsprocedure doeltreffend blijft. Om het Hof van Justitie in staat te stellen zich te concentreren op de hogere voorzieningen waarin belangrijke rechtsvragen worden opgeworpen, is het mechanisme van voorafgaande toelating per 1 september 2024 uitgebreid tot hogere voorzieningen tegen uitspraken van het Gerecht over beslissingen van zes nieuwe onafhankelijke kamers van beroep van Europese organen of instanties, die zijn toegevoegd aan de vier kamers van beroep die werden genoemd toen dat mechanisme werd ingevoerd. Het mechanisme van voorafgaande toelating is ook uitgebreid tot geschillen over de uitvoering van overeenkomsten die een arbitragebeding bevatten.
Tot slot wordt met de hervorming beoogd de prejudiciële procedure transparanter te maken en op die manier bij te dragen tot een beter begrip van de beslissingen van het Hof van Justitie of het Gerecht. Voortaan worden de schriftelijke opmerkingen die in prejudiciële zaken worden ingediend namelijk binnen een redelijke termijn na afsluiting van de zaak gepubliceerd op de website van de instelling, tenzij de indiener van de opmerkingen daar bezwaar tegen maakt.
Afgezien van de wijziging van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, heeft de uitvoering van de hervorming er ook toe geleid dat het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie en het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht zijn gewijzigd, met name om duidelijk te maken hoe in eerste instantie wordt omgegaan met verzoeken om een prejudiciële beslissing die volgens het „eenloketsysteem” worden ingediend, en om de procedure te beschrijven die van toepassing is op de verzoeken die door het Hof van Justitie worden doorgezonden naar het Gerecht. Het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie bevat daarnaast nog andere nieuwe bepalingen, die bedoeld zijn om rekening te houden met de lessen van de gezondheidscrisis en met de technologische ontwikkelingen. Ze hebben met name betrekking op, ten eerste, de mogelijkheid voor partijen of hun vertegenwoordigers om via videoconferentie pleidooi te houden, mits aan bepaalde juridische en technische voorwaarden is voldaan, ten tweede, de bescherming van persoonsgegevens bij de behandeling van de zaken, ten derde, de neerlegging en de betekening van processtukken met behulp van de applicatie e-Curia, en ten vierde, de uitzending van terechtzittingen via internet.
De Aanbevelingen aan de nationale rechterlijke instanties over het aanhangig maken van prejudiciële procedures zijn dienovereenkomstig aangepast, evenals de Praktische aanwijzingen voor de partijen.
Wat haar samenstelling betreft, werd de instelling in juni 2024 in rouw gedompeld door het overlijden van de heer Ilešič (Slovenië), rechter in het Hof van Justitie sinds 2004.
De instelling heeft verder in januari 2024 afscheid genomen van rechter Safjan (Polen), en heeft in oktober een zeer omvangrijke gedeeltelijke vernieuwing ondergaan: acht leden hebben hun ambt neergelegd, te weten vicepresident Bay Larsen (Denemarken), de rechters Bonichot (Frankrijk), Prechal (Nederland), Xuereb (Malta), Rossi (Italië) en Wahl (Zweden), en de advocaten-generaal Pikamäe (Estland) en Collins (Ierland), terwijl negen nieuwe leden hun ambt hebben aanvaard, te weten rechter Smulders (Nederland), advocaat-generaal Spielmann (Luxemburg), de rechters Condinanzi (Italië) en Schalin (Zweden), advocaat-generaal Biondi (Italië), de rechters Gervasoni (Frankrijk), Fenger (Denemarken) en Frendo (Malta), en advocaat-generaal Norkus (Litouwen).
De statistieken van het afgelopen jaar laten zien dat er zowel een zeer groot aantal zaken aanhangig is gemaakt bij het Hof (920, dat wil zeggen bijna honderd meer dan in elk van de drie voorgaande jaren), als door het Hof is afgesloten (863 zaken, dat wil zeggen 80 meer dan in 2023). De grote hoeveelheid afgedane zaken valt grotendeels te verklaren door de gedeeltelijke vernieuwing van de samenstelling van het Hof. Er waren op 31 december 2024 in totaal 1 206 zaken aanhangig en de gemiddelde procesduur bedroeg in 2024 van alle soorten zaken samen 17,7 maanden.

De leden van het Hof van Justitie
Het Hof van Justitie bestaat uit 27 rechters en 11 advocaten-generaal.
De rechters en advocaten-generaal worden in onderlinge overeenstemming door de regeringen van de lidstaten benoemd na raadpleging van een comité dat een advies moet geven over de geschiktheid van de voorgestelde kandidaten voor de uitoefening van de betrokken ambten. Zij worden benoemd voor zes jaar en kunnen worden herbenoemd.
Zij worden gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en aan alle gestelde eisen voldoen om in hun onderscheiden landen de hoogste rechterlijke ambten te bekleden, of die bekendstaan als kundige rechtsgeleerden.
De rechters oefenen hun ambt in volstrekte onpartijdigheid en onafhankelijkheid uit.
De rechters van het Hof van Justitie kiezen uit hun midden de president en de vicepresident. De rechters en de advocaten-generaal benoemen de griffier voor een ambtstermijn van zes jaar.
De advocaten-generaal hebben tot taak om in volkomen onpartijdigheid en onafhankelijkheid rechtsgeleerde adviezen, „conclusies” genaamd, te formuleren in de zaken die hun zijn toegewezen. Deze adviezen zijn niet bindend, maar verschaffen een extra visie op het voorwerp van het geschil.
Met de gedeeltelijke vervanging van de leden van het Hof van Justitie in oktober 2024 hebben negen nieuwe leden hun ambt aanvaard, te weten rechter Smulders (Nederland), advocaat-generaal Spielmann (Luxemburg), de rechters Condinanzi (Italië) en Schalin (Zweden), advocaat-generaal Biondi (Italië), de rechters Gervasoni (Frankrijk), Fenger (Denemarken) en Frendo (Malta), en advocaat-generaal Norkus (Litouwen).

In memoriam
De Sloveense rechter Marko Ilešič is in juni 2024 tijdens zijn ambtstermijn overleden. Hij werd als eerste Sloveense rechter in het Hof benoemd toen Slovenië in 2004 toetrad tot de Europese Unie. De heer Ilešič werd zowel professioneel als persoonlijk gerespecteerd en bewonderd om zijn uitgebreide juridische kennis, zijn scherpe intellect, zijn enorme talenkennis, en zijn grote menselijkheid. Hij heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling en bevordering van het Unierecht en aan de verspreiding van de Sloveense cultuur.

K. Lenaerts

T. von Danwitz

F. Biltgen

K. Jürimäe

C. Lycourgos

I. Jarukaitis

M. L. Arastey Sahún

M. Szpunar

S. Rodin

A. Kumin

N. Jääskinen

D. Gratsias

M. Gavalec

J. Kokott

A. Arabadjiev

M. Campos Sánchez-Bordona

E. Regan

N. J. Cardoso da Silva Piçarra

J. Richard de la Tour

A. Rantos

I. Ziemele

J. Passer

N. Emiliou

Z. Csehi

O. Spineanu-Matei

T. Ćapeta

L. Medina

B. Smulders

D. Spielmann

M. Condinanzi

F. Schalin

A. Biondi

S. Gervasoni

N. Fenger

R. Frendo

R. Norkus

A. Calot Escobar
Protocollaire rangorde per 9 oktober 2024
B | Het Gerecht in 2024
Het Gerecht is in hoofdzaak bevoegd om in eerste aanleg kennis te nemen van rechtstreekse beroepen tegen handelingen van de instellingen, organen en instanties van de Europese Unie die worden ingesteld door natuurlijke of rechtspersonen (individuen, ondernemingen, verenigingen enz.), mits zij door die handelingen rechtstreeks en individueel worden geraakt, en door lidstaten. Het Gerecht neemt ook kennis van rechtstreekse beroepen tot vergoeding van schade die door de instellingen of hun personeelsleden is veroorzaakt.
Tegen de beslissingen van het Gerecht kan een tot rechtsvragen beperkte hogere voorziening worden ingesteld bij het Hof van Justitie. In zaken die reeds tweemaal zijn onderzocht (door een onafhankelijke kamer van beroep en vervolgens door het Gerecht), laat het Hof van Justitie de hogere voorziening uitsluitend toe wanneer daarmee een vraag aan de orde wordt gesteld die belangrijk is voor de eenheid, de samenhang of de ontwikkeling van het Unierecht.
Sinds 1 oktober 2024 is het Gerecht ook bevoegd om kennis te nemen van verzoeken om een prejudiciële beslissing die door het Hof van Justitie worden doorgezonden en die uitsluitend betrekking hebben op een of meer van de volgende specifieke aangelegenheden: het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, accijnzen, het douanewetboek, de tariefindeling van goederen in de gecombineerde nomenclatuur, compensatie en bijstand aan passagiers bij instapweigering of bij vertraging of annulering van vervoersdiensten, en het systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten.
Een groot deel van de door het Gerecht behandelde zaken is van economische aard: intellectuele eigendom (merken, tekeningen en modellen van de Europese Unie), mededinging, staatssteun, bankentoezicht en toezicht op de financiële sector. Het Gerecht is ook bevoegd om in ambtenarenzaken uitspraak te doen over geschillen tussen de Europese Unie en haar personeelsleden.
Werkzaamheden en ontwikkeling van het Gerecht

Marc van der Woude
President van het Gerecht van de Europese Unie
Voor het Gerecht was 2024 een zeer belangrijk jaar, aangezien het in het teken stond van de inwerkingtreding van verordening 2024/2019 waarbij het gerechtelijke bestel van de Europese Unie is hervormd. De gedeeltelijke overdracht van de prejudiciële bevoegdheid van het Hof van Justitie naar het Gerecht heeft concreet op 1 oktober 2024 plaatsgevonden.
Op grond van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie is het Gerecht voortaan bevoegd om kennis te nemen van verzoeken om een prejudiciële beslissing die uitsluitend betrekking hebben op een of meer van de volgende zes specifieke aangelegenheden: het gemeenschappelijk btw-stelsel, accijnzen, het douanewetboek, de tariefindeling van goederen in de gecombineerde nomenclatuur, compensatie en bijstand aan passagiers bij instapweigering of bij vertraging of annulering van vervoersdiensten, en het systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten (nieuw artikel 50 ter). Het Hof van Justitie heeft negentien verzoeken om een prejudiciële beslissing die zijn ingediend in de periode van 1 oktober 2024 tot en met 31 december 2024 doorgezonden naar het Gerecht.
Intern heeft het Gerecht een reorganisatie moeten doorvoeren om de tien rechters van de kamer voor de behandeling van verzoeken om een prejudiciële beslissing aan te wijzen en om de vicepresident van het Gerecht, te weten de heer Papasavvas, tot president van deze kamer te benoemen. Om een optimale behandeling van de prejudiciële zaken te waarborgen, heeft het Gerecht ook drie rechters aangewezen om de functie van advocaat-generaal uit te oefenen. Verder voorziet zijn Reglement voor de procesvoering thans in de mogelijkheid om onder meer bepaalde prejudiciële zaken te laten berechten door een Middelgrote kamer van negen rechters.
Tevens is met ingang van 1 september 2024 het mechanisme van voorafgaande toelating van hogere voorzieningen tegen uitspraken van het Gerecht over een beslissing van een onafhankelijke kamer van beroep van bepaalde organen of instanties van de Unie verruimd (nieuw artikel 58 bis van het Statuut van het Hof, dat eveneens is ingevoegd bij verordening 2024/2019). Dit onderdeel van de hervorming heeft ook tot gevolg dat het Gerecht in sterkere mate verantwoordelijk wordt voor het waarborgen van de samenhang en de eenheid van het Unierecht op de betrokken rechtsgebieden.
De hervorming viel samen met het vertrek, op 7 oktober 2024, van vijf leden van het Gerecht, die zijn benoemd tot rechter in het Hof van Justitie, te weten rechter Gervasoni, de kamerpresidenten Spielmann en Schalin en de rechters Frendo en Norkus. Het Gerecht dankt hen voor de langdurige en belangrijke bijdrage die zij hebben geleverd aan zijn rechtspraak. Op diezelfde datum hebben de rechters Cassagnabère en Meyer de eed afgelegd als nieuwe leden van het Gerecht.
De ingrijpende reorganisatie en het vertrek van de genoemde leden hebben er echter niet toe geleid dat de gerechtelijke werkzaamheden van het Gerecht zijn vertraagd: het Gerecht heeft in 2024 in totaal 922 zaken kunnen afdoen. Met slechts 786 nieuwe zaken in 2024 is het aantal aanhangige zaken dus verminderd. De gemiddelde procesduur van 18,5 maanden wijst op een efficiënt beheer van de zaken, waarbij moet worden opgemerkt dat het Gerecht in staat is om een zaak nog sneller af te handelen wanneer de bijzonderheden van de zaak dat vereisen. Zo is het erin geslaagd om zijn eerste arrest op het gebied van de digitale markten te wijzen binnen een termijn van 8,2 maanden (arrest T‑1077/23 Bytedance/Commissie).
In 2024 is 20,2 % van de afgesloten zaken beslecht door een uitgebreide kamer. Verder heeft het Gerecht ook in 2024 zaken die van een zeker belang zijn voor met name de rechtsstaat, laten berechten door de Grote kamer, die bestaat uit vijftien rechters (zie het hoofdstuk „Terugblik op de belangrijkste arresten van het jaar”). In deze bijzondere formatie heeft het Gerecht uitspraak gedaan in de zaken Nederlandse Orde van Advocaten bij de Balie te Brussel e.a./Raad, Medel e.a./Raad, Fridman e.a./Raad, en Timchenko en Timchenko/Raad.
Met het oog op zijn nieuwe prejudiciële bevoegdheid en de nieuwe verantwoordelijkheden die de verruiming van het mechanisme van voorafgaande toelating van hogere voorzieningen meebrengt, heeft het Gerecht zich toegerust met alle instrumenten die het nodig heeft om de aangebrachte zaken efficiënt en proactief te behandelen, terwijl het zich tegelijkertijd heeft voorbereid op de volgende periode van drie jaar, die zal ingaan in oktober 2025.

Nieuwe ontwikkelingen in de rechtspraak

Savvas Papasavvas
Vicepresident van het Gerecht
In 2024 is er een nieuw elan gegeven aan de Grote kamer, de meest plechtige rechtsprekende formatie van het Gerecht, waarop tot dusver slechts zelden en alleen incidenteel een beroep is gedaan. De Grote kamer, die uit vijftien rechters bestaat, oordeelt over de belangrijkste zaken en over zaken die wegens hun juridische moeilijkheid of wegens bijzondere omstandigheden behandeling door deze kamer rechtvaardigen (artikel 28, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht). Het afgelopen jaar zijn door deze rechtsprekende formatie in verschillende zaken zes beslissingen gegeven in de context van enerzijds de Russische agressie tegen Oekraïne en anderzijds de tenuitvoerlegging van de herstel- en veerkrachtfaciliteit in het kader van het herstelplan „NextGenerationEU”.
Om te beginnen heeft het Gerecht in zijn arresten van 11 september 2024, Fridman e.a./Raad en Timchenko en Timchenko/Raad (T‑635/22 en T‑644/22), bevestigd dat de Raad bevoegd is om, ten eerste, aan personen tegen wie beperkende maatregelen zijn genomen, de verplichting op te leggen om tegoeden te melden en dienaangaande samen te werken met de bevoegde nationale autoriteiten, en ten tweede, niet-naleving van deze verplichtingen aan te merken als een omzeiling van de maatregelen tot bevriezing van tegoeden.
Vervolgens heeft het Gerecht in zijn arresten van 2 oktober 2024, Nederlandse Orde van Advocaten bij de Balie te Brussel e.a./Raad, Ordre des avocats à la cour de Paris en Couturier/Raad en ACE/Raad (T‑797/22, T‑798/22 en T‑828/22), de rechtmatigheid bevestigd van het verbod om direct of indirect diensten op het gebied van juridisch advies te verlenen aan de Russische regering en aan in Rusland gevestigde rechtspersonen, entiteiten of lichamen, zoals dat is neergelegd in verordening (EU) nr. 833/2014 van de Raad betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren. Het draaide in die zaken om de vraag of er een fundamenteel recht op toegang tot een advocaat bestaat, met name in situaties die geen verband houden met een gerechtelijke procedure. Het Gerecht, dat de beroepen heeft verworpen, heeft in zijn arresten met name de draagwijdte van het recht op een doeltreffende voorziening in rechte (artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie) en van het recht op bescherming van het beroepsgeheim (artikel 7 van het Handvest) verduidelijkt.
Ten slotte heeft het Gerecht bij beschikking van 4 juni 2024, Medel e.a./Raad (T‑530/22–T‑533/22), de beroepen tot nietigverklaring van het uitvoeringsbesluit waarbij de Raad de beoordeling van het herstel- en veerkrachtplan voor Polen heeft goedgekeurd en de mijlpalen en streefdoelen heeft gespecificeerd die door deze lidstaat moeten worden behaald opdat de bij dit besluit ter beschikking gestelde financiële bijdrage kan worden vrijgegeven, niet-ontvankelijk verklaard. De Grote kamer heeft geoordeeld dat verzoeksters, vier verenigingen die rechters op internationaal niveau vertegenwoordigen en waarvan de leden doorgaans nationale beroepsverenigingen zijn, waaronder Poolse verenigingen van rechters, geen procesbevoegdheid bezaten.
Dit nieuwe elan dat aan de Grote kamer is gegeven, zal zeker een vervolg krijgen in 2025, gelet op andere zaken die momenteel bij deze rechtsprekende formatie aanhangig zijn. Daarbij zullen waarschijnlijk zaken worden verwezen naar de Middelgrote kamer, die bij verordening (EU, Euratom) 2024/2019 in het leven is geroepen om het scala aan rechtsprekende formaties waarover het Gerecht beschikt, aan te vullen.

De leden van het Gerecht
Het Gerecht bestaat uit twee rechters per lidstaat.
De rechters worden gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en over de nodige bekwaamheid beschikken om een hoog rechterlijk ambt te bekleden. Zij worden in onderlinge overeenstemming door de regeringen van de lidstaten benoemd na raadpleging van een comité dat een advies moet geven over de geschiktheid van de kandidaten. Zij worden benoemd voor zes jaar en kunnen worden herbenoemd. Zij kiezen uit hun midden voor drie jaar de president en de vicepresident. Zij benoemen de griffier voor een mandaat van zes jaar.
De rechters oefenen hun ambt in volstrekte onpartijdigheid en onafhankelijkheid uit.
In het kader van de gedeeltelijke overdracht van de prejudiciële bevoegdheid van het Hof van Justitie naar het Gerecht met ingang van 1 oktober 2024 heeft het Gerecht de heer Martín y Pérez de Nanclares en mevrouw Brkan gekozen als rechters die de functie van advocaat-generaal zullen uitoefenen voor de behandeling van verzoeken om een prejudiciële beslissing, en de heer Gâlea als rechter die hen vervangt ingeval zij verhinderd zijn.

M. van der Woude

S. Papasavvas

A. Marcoulli

R. da Silva Passos

J. Svenningsen

M. J. Costeira

K. Kowalik-Bańczyk

A. Kornezov

L. Truchot

O. Porchia

R. Mastroianni

P. Škvařilová-Pelzl

M. Jaeger

H. Kanninen

J. Schwarcz

M. Kancheva

E. Buttigieg

V. Tomljenović

L. Madise

N. Półtorak

I. Reine

P. Nihoul

U. Öberg

C. Mac Eochaidh

G. De Baere

T. Pynnä

J. Laitenberger

J. Martín y Pérez de Nanclares

G. Hesse

M. Sampol Pucurull

M. Stancu

I. Nõmm

G. Steinfatt

T. Perišin

D. Petrlík

M. Brkan

P. Zilgalvis

K. Kecsmár

I. Gâlea

I. Dimitrakopoulos

D. Kukovec

S. Kingston

T. Tóth

B. Ricziová

E. Tichy-Fisslberger

W. Valasidis

S. Verschuur

S. L. Kalėda

L. Spangsberg Grønfeldt

H. Cassagnabère

R. Meyer

V. Di Bucci
Protocollaire rangorde per 9 oktober 2024
C | De rechtspraak in 2024
- Focus Mobiliteitspakket 2020: eerlijke concurrentie en verbetering van de arbeidsvoorwaarden voor een veiliger, duurzamer en eerlijker wegvervoersector
- Focus Biologische productie en etikettering van biologische producten
- Focus Toegang van het publiek tot de aankoopovereenkomsten voor COVID-19-vaccins
- Focus Beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen
- Terugblik op de belangrijkste arresten van het jaar

Focus
Mobiliteitspakket 2020: eerlijke concurrentie en verbetering van de arbeidsvoorwaarden voor een veiliger, duurzamer en eerlijker wegvervoersector
Arrest Litouwen e.a./Parlement en Raad van 4 oktober 2024 (C‑541/20–C‑555/20)
Mobiliteitspakket 2020
In 2020 heeft de Europese Unie een pakket maatregelen voor de hervorming van de wegvervoersector aangenomen met als twee belangrijkste doelstellingen:
1. Het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden van chauffeurs:
-
– door te verbieden dat de wekelijkse rusttijd wordt doorgebracht in het voertuig;
– door te garanderen dat de chauffeurs regelmatig (elke drie of vier weken) naar huis of naar de exploitatievestiging van hun werkgever terugkeren om er hun rusttijd door te brengen;
– door de datum van inwerkingtreding van de verplichting tot installatie van slimme tachografen van de tweede generatie te vervroegen.
2. Het waarborgen van eerlijke concurrentie:
-
– door voor te schrijven dat de voertuigen om de acht weken terugkeren naar een exploitatievestiging in de lidstaat van vestiging van de vervoersonderneming;
– door een wachttijd van vier dagen na een cabotagecyclus in een lidstaat van ontvangst in te voeren (gedurende welke niet-ingezeten vervoerders niet met hetzelfde voertuig cabotage mogen verrichten in die lidstaat);
– door chauffeurs in bepaalde specifieke omstandigheden aan te merken als „gedetacheerde werknemers”, zodat op hen de arbeids- en beloningsvoorwaarden van toepassing zijn die gelden in de lidstaat van ontvangst.
Cabotage is vervoer binnen een lidstaat dat wordt uitgevoerd door een vervoerder die niet in die lidstaat is gevestigd. Cabotagevervoer is toegestaan zolang het niet op zodanige wijze wordt verricht dat het een permanente activiteit in de betrokken lidstaat wordt.
De slimme tachograaf van de tweede generatie is een elektronisch apparaat dat de rijtijden, pauzes en rusttijden van chauffeurs registreert. Dit apparaat draagt bij aan de verkeersveiligheid, aan de inachtneming van de arbeidsvoorwaarden van de chauffeurs en aan het tegengaan van fraude.
Het Mobiliteitspakket bestaat uit drie wetgevingshandelingen die betrekking hebben op de rechtsregeling voor het wegvervoer. Deze ambitieuze hervorming heeft geleid tot felle discussie en tot een reeks rechtszaken. Zo hebben zeven lidstaten – Litouwen, Bulgarije, Roemenië, Cyprus, Hongarije, Malta en Polen – bij het Hof van Justitie wel vijftien beroepen tot nietigverklaring van verschillende bepalingen van het Mobiliteitspakket ingesteld.
Het Hof heeft in zijn arrest de geldigheid van het merendeel van de aangevochten bepalingen bevestigd.
Het Hof erkent weliswaar dat de verbetering van de arbeidsvoorwaarden van chauffeurs kan leiden tot hogere kosten voor de vervoersondernemingen, maar heeft benadrukt dat de betrokken voorschriften, die zonder onderscheid van toepassing zijn in de gehele Unie, geen discriminatie opleveren van vervoersondernemingen die zijn gevestigd in lidstaten „in de periferie van de Unie”. Dat die voorschriften mogelijk grotere gevolgen hebben voor bepaalde ondernemingen, hangt samen met de economische keuze van die ondernemingen om hun diensten te verlenen aan ontvangers die zijn gevestigd in lidstaten die ver verwijderd zijn van hun eigen plaats van vestiging.
De kwalificatie van chauffeurs als „gedetacheerde werknemers” (waardoor voor de betrokken chauffeurs de minimumarbeids- en bezoldigingsvoorwaarden van de lidstaat van ontvangst gelden, in plaats van de – mogelijk minder gunstige – voorwaarden van de lidstaat waar de vervoerder is gevestigd), is een maatregel die bedoeld is om eerlijke arbeidsvoorwaarden te garanderen en oneerlijke concurrentie tegen te gaan. Deze voor de werknemers gunstige ontwikkeling heeft geleid tot een discussie tussen de lidstaten, waarvan sommige, in het bijzonder de lidstaten met lage loonkosten, beducht waren voor de hogere kosten waarmee hun ondernemingen zouden worden opgezadeld en voor de administratieve complexiteit van de nieuwe regels. Het Hof heeft de geldigheid van deze maatregel, die de Uniewetgever heeft genomen met als doel om een juist evenwicht tussen de betrokken belangen te vinden, bevestigd.
Wat de verplichting betreft om een wachttijd van vier dagen in acht te nemen na een cabotagecyclus in een lidstaat van ontvangst, heeft het Hof benadrukt dat deze wachttijd bedoeld is om lokale ondernemingen te beschermen en oneerlijke concurrentie tegen te gaan, door te voorkomen dat herhaalde cabotageritten feitelijk leiden tot een permanente activiteit in die lidstaat. Sommige lidstaten hebben bezwaar gemaakt tegen die verplichting met het argument dat daardoor de flexibiliteit van vervoersondernemingen zou worden beperkt: ondernemingen zouden worden gedwongen om hun routes aan passen teneinde perioden van inactiviteit en het daarmee gepaard gaande verlies aan inkomsten te vermijden. Het Hof heeft dit argument van de hand gewezen door te benadrukken dat de betrokken maatregel enkel neerkomt op een verbod om gedurende die wachttijd cabotageritten uit te voeren in dezelfde lidstaat van ontvangst, en dus geen beletsel vormt voor andere internationale vervoersactiviteiten of voor het uitvoeren van cabotageritten in andere lidstaten.
Het Hof heeft daarentegen een streep gehaald door de bepaling die voorschrijft dat voertuigen om de acht weken terugkeren naar de exploitatievestiging van de vervoersonderneming. Het heeft geoordeeld dat het Parlement en de Raad niet hadden aangetoond dat zij over voldoende informatie beschikten om de proportionaliteit van deze maatregel en de economische, sociale en milieugevolgen ervan te kunnen beoordelen.

Focus
Biologische productie en etikettering van biologische producten
Arrest Herbaria Kräuterparadies II van 4 oktober 2024 (C‑240/23)
Het Duitse bedrijf Herbaria produceert de drank „Blutquick”, die wordt verkocht als voedingssupplement. Deze drank bevat ingrediënten die afkomstig zijn uit de biologische productie, maar er zijn ook niet-plantaardige vitaminen en ijzergluconaat aan toegevoegd. Op de verpakking van de drank staan het EU-logo voor biologische productie alsmede een verwijzing naar „gecontroleerde biologische teelt”.
In januari 2012 hebben de Duitse autoriteiten Herbaria verboden om de beschermde verwijzing naar de biologische productie te gebruiken, omdat volgens het Unierecht aan verwerkte producten die het predicaat „biologisch” dragen, alleen vitaminen en mineralen mogen worden toegevoegd wanneer het gebruik ervan bij wet is voorgeschreven.
Het Hof van Justitie heeft in het kader van een eerste prejudiciële zaak (zaak C‑137/13) geoordeeld dat het gebruik van die stoffen slechts kan worden geacht bij wet te zijn voorgeschreven indien een Unierechtelijke bepaling of een met het Unierecht verenigbare bepaling van nationaal recht rechtstreeks de toevoeging ervan aan een levensmiddel voorschrijft om het levensmiddel te kunnen verhandelen. Aangezien de vitaminen en het ijzergluconaat die aan de drank „Blutquick” zijn toegevoegd niet aan dat vereiste voldoen, is het beroep van Herbaria verworpen door de Duitse rechter die zich tot het Hof had gewend.
De zaak is vervolgens voorgelegd aan de hoogste federale bestuursrechter van Duitsland. Herbaria heeft voor die rechter niet langer het verbod op het gebruik van het EU-logo voor biologische productie aangevochten, maar heeft betoogd dat er sprake is van ongelijke behandeling tussen haar product en een vergelijkbaar product dat wordt ingevoerd uit de Verenigde Staten.
De Verenigde Staten zijn immers door het Europees recht erkend als derde land waarvan de productie- en controlevoorschriften gelijkwaardig zijn aan die van de Europese Unie. Dit betekent volgens Herbaria dat uit de Verenigde Staten afkomstige producten die aan de productievoorschriften van dat land voldoen, in de Unie als biologische producten in de handel mogen worden gebracht. Herbaria is van mening dat er hierdoor sprake is van ongelijke behandeling, omdat op concurrerende Amerikaanse producten het EU-logo voor biologische productie mag worden aangebracht zonder dat die producten voldoen aan de Uniewetgeving inzake biologische productie.
De hoogste federale bestuursrechter van Duitsland heeft hierover vragen gesteld aan het Hof.
Het Hof heeft in zijn arrest geoordeeld dat het EU-logo voor biologische productie enkel mag worden gebruikt voor producten die voldoen aan alle voorschriften van de verordening inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten. Dit logo mag dus niet worden aangebracht op producten die in een derde land zijn vervaardigd volgens voorschriften die slechts gelijkwaardig zijn aan de Unierechtelijke voorschriften. Dit verbod geldt ook voor het gebruik van termen die verwijzen naar biologische productie.
Het Hof benadrukt dat de eerlijke concurrentie op de interne markt zou worden geschaad indien zou worden toegestaan dat dat logo en die termen worden gebruikt voor zowel producten die in de Unie of in derde landen zijn vervaardigd met inachtneming van de Europese voorschriften inzake biologische productie, als producten die in derde landen zijn vervaardigd volgens normen die slechts gelijkwaardig zijn aan deze voorschriften. De consument zou daardoor ook kunnen worden misleid, terwijl het logo juist tot doel heeft om de consument duidelijk en ondubbelzinnig te informeren over het feit dat het product waarop het is aangebracht volledig voldoet aan alle voorschriften van de verordening.
Het Hof oordeelt daarentegen dat het logo voor biologische productie van het derde land mag worden gebruikt voor producten die in dat land zijn vervaardigd, zelfs al bevat het termen die verwijzen naar biologische productie.

Het EU-biologo
Het EU-biologo geeft een coherente visuele identiteit aan biologische producten die in de Unie zijn geproduceerd. Het maakt het gemakkelijker voor de consument om biologische producten te herkennen en helpt landbouwers om hun biologische producten in alle lidstaten op de markt te brengen.
Het biologo mag alleen worden aangebracht op producten die door een erkend orgaan als biologisch zijn gecertificeerd, waardoor is gewaarborgd dat zij voldoen aan strikte voorwaarden wat betreft productie, verwerking, vervoer en opslag. Het logo mag uitsluitend worden gebruikt voor producten die voor mimimaal 95 % uit biologische ingrediënten bestaan en voor de resterende 5 % aan aanvullende strikte voorwaarden voldoen. Geen enkel ingrediënt mag tegelijkertijd in biologische en niet-biologische vorm aanwezig zijn.
Verordening 2018/848
Verordening 2018/848 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten beoogt eerlijke concurrentie en de goede werking van de interne markt voor biologische producten te verzekeren, alsmede het vertrouwen van de consument te behouden in producten die als biologische producten zijn geëtiketteerd.
De verordening bevat algemene en gedetailleerde productievoorschriften. Op het vlak van etikettering bepaalt zij dat de voorschriften betreffende het verstrekken van informatie aan de consument in acht moeten worden genomen, met name om verwarring of misleiding te voorkomen. De verordening bevat ook bepalingen die specifiek betrekking hebben op de etikettering van biologische producten en omschakelingsproducten, en tot doel hebben de belangen te beschermen van zowel ondernemers, die een correcte identificatie van hun producten op de markt en eerlijke concurrentievoorwaarden wensen, als consumenten.
Andere arresten van het Hof van Justitie over biologische producten
Arrest van 12 oktober 2017, Kamin und Grill Shop (C‑289/16)
Volgens verordening nr. 834/2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten zijn marktdeelnemers die biologische producten in de handel brengen, verplicht om hun onderneming te onderwerpen aan een controlesysteem. Marktdeelnemers die producten rechtstreeks aan de eindconsument of eindgebruiker verkopen, kunnen onder bepaalde voorwaarden van deze verplichting worden vrijgesteld. Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat een dergelijke verkoop moet plaatsvinden in aanwezigheid van zowel de marktdeelnemer of zijn verkooppersoneel als de eindconsument. Marktdeelnemers die hun biologische producten online verkopen, komen dus niet voor die vrijstelling in aanmerking.
Arrest van 26 februari 2019, Œuvre d’assistance aux bêtes d’abattoirs (C‑497/17)
Verordening nr. 834/2007 staat niet toe dat het EU-biologo wordt aangebracht op producten van dieren die ritueel zijn geslacht zonder voorafgaande bedwelming volgens de voorwaarden die zijn vastgesteld bij verordening nr. 1099/2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden.
Arrest van 29 april 2021, Natumi (C‑815/19)
Verordening nr. 889/2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 834/2007 verzet zich ertegen dat poeder verkregen uit gereinigde, gedroogde en fijngemaakte sedimenten van het wier Lithothamnium calcareum als niet-biologisch ingrediënt van agrarische oorsprong wordt gebruikt bij de verwerking van biologische levensmiddelen (onder meer biologische rijst- en sojadranken), teneinde deze te verrijken met calcium.

Focus
Toegang van het publiek tot de aankoopovereenkomsten voor COVID-19-vaccins
Arresten Auken e.a./Commissie en Courtois e.a./Commissie van 17 juli 2024 (T‑689/21 en T‑761/21)
In juni 2020 heeft de Europese Unie haar strategie voor de aankoop van COVID‑19-vaccins gelanceerd. In dat kader heeft de Commissie een overeenkomst gesloten met de 27 lidstaten, die haar machtigde om namens de lidstaten vervroegde-aankoopovereenkomsten te sluiten met fabrikanten.
Aangezien de vroege inzet van vaccins in het belang van de volksgezondheid was, werd de termijn voor het ontwikkelen van de vaccins door de farmaceutische bedrijven verkort. Ter compensatie van de risico’s die deze bedrijven daardoor liepen, zijn de Commissie en de lidstaten in hun vaccinatiestrategie uitgegaan van het beginsel van risicodeling tussen fabrikant en lidstaten, waardoor de aansprakelijkheid van de fabrikant bij ongewenste effecten van zijn product werd beperkt.
De openbaar gemaakte versies van de betrokken aankoopovereenkomsten waren gecensureerd: informatie over de financiële risico’s en over schenkingen of doorverkopen was weggelaten, en hetzelfde geldt voor de verklaringen inzake afwezigheid van belangenconflicten.
In 2021 hebben burgers en leden van het Europees Parlement bezwaar gemaakt tegen de weigering van de Europese Commissie om volledige toegang te verschaffen tot bepaalde documenten die verband hielden met de in 2020 gesloten aankoopovereenkomsten voor vaccins. De verzoeken om toegang hadden betrekking op schadeloosstellingsclausules voor de farmaceutische bedrijven. Volgens die clausules waren de laboratoria verplicht om slachtoffers een schadevergoeding te betalen indien hun product een gebrek vertoonde dat te wijten was aan een opzettelijke fout of aan ernstige nalatigheid tijdens het productieproces, terwijl in andere gevallen de lidstaten verantwoordelijk waren voor de schadeloosstelling.
De betrokken burgers en parlementsleden verlangden ook toegang tot de verklaringen inzake de afwezigheid van belangenconflicten van de leden van het onderhandelingsteam voor de aankoop van de vaccins. Zij wensten opheldering te verkrijgen over de wijze waarop de onderhandelingen waren gevoerd, met name die over een enorm contract van mei 2021 voor de aankoop van nog eens 1,8 miljard vaccindoses voor een bedrag van 35 miljard EUR.
De Commissie heeft slechts gedeeltelijke toegang tot die documenten verleend en heeft er gecensureerde versies van gepubliceerd, waarbij zij zich beriep op het zakengeheim en op bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Tegen de besluiten van de Commissie zijn twee beroepen ingesteld bij het Gerecht, dat die besluiten gedeeltelijk nietig heeft verklaard.
Met betrekking tot het verzoek om ruimere toegang te verkrijgen tot de clausules inzake schadeloosstelling heeft het Gerecht erop gewezen dat de reden waarom deze clausules in de betrokken overeenkomsten waren opgenomen – namelijk het compenseren van de risico’s die de betrokken ondernemingen liepen door de kortere ontwikkelingstijd van de vaccins – door de lidstaten was onderschreven en tot het publieke domein behoorde. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de Commissie niet had aangetoond hoe een ruimere toegang tot die clausules, tot bepaalde in de overeenkomsten gebruikte definities (zoals „opzettelijke fout” en „alle redelijkerwijs mogelijke inspanningen”) en tot de bepalingen over het schenken en doorverkopen van de vaccins de commerciële belangen van de betrokken farmaceutische bedrijven concreet kon schaden.
Met betrekking tot het verzoek om openbaarmaking – in de verklaringen inzake de afwezigheid van belangenconflicten – van de identiteit van de leden van het onderhandelingsteam heeft het Gerecht bevestigd dat daarmee een doel van algemeen belang werd nagestreefd. Alleen indien die identiteit openbaar werd gemaakt, kon immers worden nagegaan of de leden van het onderhandelingsteam zich niet in een situatie van belangenconflict bevonden. Die transparantie van het onderhandelingsproces vergroot het vertrouwen van de burgers van de Unie in de vaccinatiestrategie van de Commissie en helpt de verspreiding van onjuiste informatie tegen te gaan. Het Gerecht heeft dan ook geoordeeld dat de Commissie de in geding zijnde belangen, die verband hielden met de afwezigheid van belangenconflicten en met het risico van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, niet naar behoren had afgewogen.
Toegang van het publiek tot documenten: een essentieel element van openheid
Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad beoogt het publiek een zo ruim mogelijk recht op toegang tot documenten van het Parlement, de Raad en de Commissie te verlenen, en zodoende de openheid, de legitimiteit en de verantwoordelijkheid van deze instellingen te vergroten.
Dat recht is echter niet absoluut. Er kunnen uitzonderingen op worden gemaakt met het oog op de bescherming van bepaalde openbare of particuliere belangen, zoals de openbare veiligheid, de vertrouwelijkheid van interne beraadslagingen en juridische adviezen, financiële, economische of commerciële belangen, of de bescherming van persoonsgegevens.
De instellingen moeten openheid en de bescherming van die belangen met elkaar in overeenstemming brengen, door per geval na te gaan of openbaarmaking die belangen dreigt te schaden. Openbaarmaking kan uiteindelijk noodzakelijk zijn indien een hoger openbaar belang wordt aangetoond.
Indien een verzoek om toegang wordt afgewezen, kan de verzoeker de betrokken instelling vragen het verzoek opnieuw te beoordelen. Als het verzoek opnieuw wordt afgewezen, kan de verzoeker een klacht indienen bij de Europese ombudsman of beroep instellen bij het Gerecht van de Europese Unie.
Enkele door het Gerecht en het Hof van Justitie ontwikkelde beginselen
In het arrest De Capitani/Parlement (T‑540/15) heeft het Gerecht geoordeeld dat de instellingen van de Unie alleen in naar behoren gerechtvaardigde gevallen de toegang tot bepaalde wetgevingsdocumenten mogen weigeren.
De instelling of instantie die de toegang tot een document weigert, moet aantonen hoe die toegang het door een van de uitzonderingen van verordening nr. 1049/2001 beschermde belang „op concrete, daadwerkelijke en redelijkerwijs voorzienbare” wijze zou ondermijnen. Zoals het Hof van Justitie heeft geoordeeld in het arrest ClientEarth/Commissie (C‑57/16 P), volstaat een hypothetisch of vaag risico van ondermijning van een van de betrokken belangen niet om een dergelijke weigering te rechtvaardigen.
De vraag in hoeverre er een recht op toegang bestaat tot de memories die een lidstaat of een instelling heeft ingediend in het kader van een gerechtelijke procedure bij het Hof van Justitie, is aan de orde geweest in verschillende belangrijke arresten. In de zaak Commissie/Breyer (C-213/15 P) heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat memories van een lidstaat die in het bezit zijn van de Commissie, binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1049/2001 vallen. Dergelijke memories moeten weliswaar vertrouwelijk blijven zolang de gerechtelijke procedure loopt, maar de Commissie kan niet zonder meer de openbaarmaking ervan weigeren nadat de procedure is afgesloten.
Het Hof van Justitie had in het arrest Zweden e.a./API en Commissie (C‑514/07 P, C‑528/07 P en C‑532/07 P) reeds beslist dat het algemene vermoeden van vertrouwelijkheid tijdens de gerechtelijke procedure geldt voor de door een instelling van de Unie ingediende memories. Zodra de procedure is afgerond, moet elk verzoek om openbaarmaking echter individueel worden beoordeeld om te bepalen of de uitzonderingen van de verordening van toepassing zijn.

Focus
Beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen
Arrest Mazepin/Raad van 20 maart 2024 (T‑743/22), arresten Fridman e.a./Raad en Timchenko en Timchenko/Raad van 11 september 2024 (T‑635/22 en T‑644/22) en arrest NSD/Raad van 11 september 2024 (T‑494/22)
Beperkende maatregelen of „sancties” zijn een essentieel instrument van het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie. Zij kunnen bestaan in de bevriezing van tegoeden, een verbod om het grondgebied van de Unie te betreden, of economische maatregelen. Sancties zijn bedoeld om de fundamentele waarden, de wezenlijke belangen en de veiligheid van de Unie te beschermen, doordat er druk mee wordt uitgeoefend op de personen of entiteiten die erdoor worden getroffen, waaronder regeringen van derde landen, teneinde een verandering in het beleid of de handelwijze van de betrokken personen of entiteiten teweeg te brengen.
De sinds 2014 door Rusland ondernomen acties die de territoriale integriteit, de soevereiniteit en de onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen, en met name de aanvalsoorlog die Rusland in 2022 tegen Oekraïne is gestart, hebben ertoe geleid dat de Unie de sanctiemaatregelen tegen natuurlijke en rechtspersonen die de Russische regering steunen, heeft aangescherpt. Er zijn inmiddels bij het Gerecht van de Europese Unie tientallen zaken aanhangig gemaakt in het kader waarvan de rechtmatigheid en de reikwijdte van de sanctiebesluiten van de Raad worden betwist.
Die zaken laten zien dat wordt getracht een evenwicht te vinden tussen de gestrengheid van de opgelegde sancties, die nodig is willen de sancties effectief zijn, en de bescherming van individuele rechten. Het Gerecht heeft bevestigd dat de Unie over ruime bevoegdheden beschikt om op te treden tegen het financieel of materieel steunen van de Russische regering, maar heeft tegelijkertijd bewijzen en een solide rechtvaardiging voor de genomen maatregelen geëist.
Arrest NSD/Raad (T‑494/22)
Het Gerecht heeft de aan de Russische vennootschap National Settlement Depository (NSD) opgelegde sancties bevestigd. Deze vennootschap, die volgens de Raad een essentiële rol speelde in het financiële stelsel van Rusland, verleende materiële en financiële steun aan zowel de Russische regering als de Russische centrale bank.
Het Gerecht heeft opgemerkt dat NSD als belangrijke systeemrelevante financiële instelling de Russische regering in staat heeft gesteld aanzienlijke middelen bijeen te brengen, die zijn gebruikt om acties ter destabilisatie van Oekraïne te financieren. Het Gerecht heeft verder de argumenten van NSD van de hand gewezen dat de beperkende maatregelen hadden geleid tot de bevriezing van tegoeden van klanten tegen wie geen sancties waren uitgevaardigd. Daarbij heeft het benadrukt dat die klanten de mogelijkheid hadden om zich te wenden tot de nationale rechterlijke instanties, waar zij bezwaar konden maken tegen het feit dat als neveneffect van de jegens NSD toegepaste maatregelen hun eigendomsrecht was geschonden.
Arrest Mazepin/Raad (T‑743/22)
Het Gerecht heeft de handhaving van Nikita Mazepin, voormalig Formule 1-coureur, op de sanctielijst nietig verklaard. Mazepin was door de Raad op die lijst gezet wegens de banden die hij zou hebben met zijn vader, Dmitry Mazepin, een invloedrijk zakenman wiens activiteiten een aanzienlijke bron van inkomsten vormen voor de Russische regering en die de belangrijkste sponsor van de activiteiten van zijn zoon bij de renstal Haas zou zijn geweest.
Het Gerecht heeft geoordeeld dat de banden tussen Dmitry Mazepin en zijn zoon onvoldoende waren aangetoond, waarbij het er met name op heeft gewezen dat laatstgenoemde niet meer voor de betrokken renstal reed toen het bestreden besluit werd vastgesteld. Het Gerecht heeft verder benadrukt dat de familieband als zodanig niet volstond als bewijs dat er sprake was van gemeenschappelijke belangen die handhaving van de sancties jegens Nikita Mazepin rechtvaardigden.
Arresten Fridman e.a./Raad en Timchenko en Timchenko/Raad (T‑635/22 en T‑644/22)
Het Gerecht heeft de geldigheid bevestigd van de verplichting voor personen en entiteiten die aan sancties zijn onderworpen om hun tegoeden te melden en om met de bevoegde autoriteiten samen te werken teneinde te voorkomen dat de maatregelen tot bevriezing van tegoeden worden omzeild door middel van juridische en financiële constructies. Deze door de Raad ingevoerde verplichtingen zijn noodzakelijk geacht om een doelmatige en uniforme toepassing van de sancties in alle lidstaten te garanderen. Het Gerecht heeft ook het argument van de hand gewezen dat de Raad strafrechtelijke bevoegdheden zou hebben uitgeoefend die zijn voorbehouden aan de lidstaten. Het heeft geoordeeld dat de ingevoerde maatregelen niet strafrechtelijk van aard zijn en volledig in overeenstemming met het Unierecht zijn vastgesteld.
Sancties van de Europese Unie tegen Rusland
Sinds maart 2014 heeft de Unie geleidelijk gerichte beperkende maatregelen tegen Rusland ingesteld als reactie op met name de illegale annexatie van de Krim (2014) en de militaire agressie tegen Oekraïne (2022).
Die maatregelen zijn bedoeld om de economische basis van Rusland te verzwakken door het land af te snijden van kritieke technologieën en markten, zodat het minder gemakkelijk oorlog kan voeren. De Unie heeft ook sancties ingesteld tegen Belarus, Iran en Noord-Korea, naar aanleiding van hun steun aan Rusland in de oorlog tegen Oekraïne.
De sancties zijn opgelegd aan meer dan 2 300 personen en entiteiten (banken, politieke partijen, ondernemingen en paramilitaire groeperingen). Zij bestaan onder meer in:
- een verbod om de Europese Unie binnen te komen;
- bevriezing van tegoeden;
- een verbod om financiële middelen beschikbaar te stellen.
Volgens de Raad is er in de Unie ongeveer 24,9 miljard EUR aan private tegoeden bevroren. Daarnaast wordt er 210 miljard EUR aan activa van de Russische centrale bank in de Unie vastgehouden.
De beperkende maatregelen die bij de besluiten van de Raad worden opgelegd worden voortdurend geëvalueerd. Zij worden zo nodig verlengd of gewijzigd indien de Raad meent dat de doelstellingen ervan niet zijn bereikt.
Terugblik op de belangrijkste arresten van het jaar
Grondrechten
De Europese Unie waarborgt de bescherming van de grondrechten, met name door middel van het Handvest van de grondrechten, waarin de persoonlijke, burgerlijke, politieke, economische en sociale rechten van de Europese burgers zijn vastgelegd. Eerbiediging van de mensenrechten is een van de waarden waarop de Unie is gebaseerd en een wezenlijke verplichting bij de uitvoering van haar beleid en haar programma’s.

Het EU-Handvest van de grondrechten – bindende regels die echte gevolgen hebben
Persoonsgegevens
De Europese Unie beschikt over een uitgebreide regeling op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens. Bij het verwerken en bewaren van dergelijke gegevens moet worden voldaan aan de in die regels vastgestelde rechtmatigheidsvoorwaarden. Zo mogen persoonsgegevens slechts worden verwerkt of bewaard voor zover dat strikt noodzakelijk is en mag daarbij geen onevenredige inbreuk op het recht op privéleven worden gemaakt.

Het Hof van Justitie in de digitale wereld
Gelijke behandeling en arbeidsrecht
De Europese Unie telt bijna 200 miljoen werknemers. Een groot aantal burgers profiteert dus rechtstreeks van het Europese arbeidsrecht, dat minimumnormen op het gebied van arbeidsvoorwaarden bevat en zo een aanvulling vormt op het beleid van de lidstaten.

Het Hof van Justitie: gelijke behandeling waarborgen en de rechten van minderheden beschermen
Europees burgerschap
Eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit, is automatisch burger van de Europese Unie. Het burgerschap van de Unie komt naast het nationale burgerschap en niet in de plaats daarvan. Burgers van de Unie genieten specifieke rechten die worden gewaarborgd door de Europese Verdragen.
Consumenten
Het Europese consumentenbeleid is erop gericht de gezondheid, de veiligheid en de economische en juridische belangen van consumenten te beschermen, ongeacht de plaats waar zij wonen of waar zij zich naartoe verplaatsen of van waaruit zij hun aankopen binnen de Unie doen.

Het Hof van Justitie: de rechten van EU-consumenten waarborgen
Milieu
De Europese Unie zet zich in voor de bescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu en voor de bescherming van de volksgezondheid. Zij laat zich daarbij leiden door het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen, alsmede door het beginsel dat de vervuiler betaalt.

Het Hof van Justitie en het milieu
Informatiemaatschappij
De Europese Unie speelt een sleutelrol in de ontwikkeling van de informatiemaatschappij, waarbij zij ernaar streeft een gunstig klimaat voor innovatie en concurrentiekracht te creëren, en tegelijkertijd de rechten van de consument te beschermen en rechtszekerheid te bieden. Zij garandeert eerlijke en open digitale markten en neemt belemmeringen voor grensoverschrijdende onlinediensten binnen de interne markt weg teneinde het vrije verkeer van die diensten te waarborgen.

Het Hof van Justitie in de digitale wereld
Mededinging, staatssteun en tax rulings
De Europese Unie zorgt ervoor dat regels ter bescherming van de vrije mededinging worden nageleefd. Praktijken die tot doel of tot gevolg hebben dat de mededinging binnen de interne markt wordt belemmerd, beperkt of vervalst, zijn verboden en kunnen worden bestraft met geldboeten. Staatssteun is verboden als deze onverenigbaar is met de interne markt; de Commissie heeft ingevolge de Verdragen op dit gebied een belangrijke toezichthoudende rol.

Het EU-Gerecht – Ervoor zorgen dat de EU-instellingen het Unierecht respecteren
Intellectuele eigendom
De regels die door de Europese Unie zijn vastgesteld ter bescherming van intellectuele en industriële eigendom (auteursrecht, respectievelijk merkenrecht, bescherming van tekeningen en modellen) verbeteren het concurrentievermogen van ondernemingen door een klimaat te scheppen dat bevorderlijk is voor creativiteit en innovatie.

Intellectuele eigendom en het Gerecht van de Europese Unie
Handelspolitiek
De gemeenschappelijke handelspolitiek is een exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie, op grond waarvan zij met name internationale handelsakkoorden sluit. Het feit dat de Unie op het wereldtoneel met één stem spreekt, zorgt ervoor dat zij een sterke positie heeft op het gebied van internationale handel, zij het dat bij haar optreden op dit gebied het constitutionele kader van de Unie moet worden geëerbiedigd.
Migratie en asiel
De Europese Unie heeft een pakket regels ingevoerd om tot een effectief, humanitair en veilig Europees migratiebeleid te komen. Het gemeenschappelijke Europese asielstelsel stelt minimumnormen vast die in de hele Unie gelden voor de behandeling van alle asielzoekers en hun asielaanvragen.
Justitiële samenwerking
De ruimte van vrijheid, veiligheid en recht omvat maatregelen om de justitiële samenwerking tussen de lidstaten te bevorderen. Die samenwerking berust op de wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken en beslissingen en beoogt de nationale wetgevingen te harmoniseren met als doel om grensoverschrijdende criminaliteit te bestrijden en tegelijkertijd de bescherming van de rechten van slachtoffers, verdachten en gedetineerden binnen de Unie te beschermen.
Buitenlands en veiligheidsbeleid
Beperkende maatregelen of „sancties” zijn een essentieel onderdeel van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) van de Europese Unie. Zij worden opgelegd als onderdeel van een geïntegreerd en alomvattend beleid dat onder meer een politieke dialoog omvat. De Unie maakt met name gebruik van dit instrument om de waarden, de kernbelangen en de veiligheid van de Unie te beschermen, geschillen te voorkomen en de internationale veiligheid te versterken. Sancties hebben namelijk tot doel om een verandering in het beleid of de handelwijze van de betrokken personen of entiteiten tot stand te brengen en zodoende bij te dragen tot de verwezenlijking van de GBVB-doelstellingen.
De directie Onderzoek en Documentatie biedt juridische beroepsbeoefenaren, als onderdeel van haar Verzameling samenvattingen, een „Selectie van belangrijke arresten” en een „Maandelijks bulletin van de rechtspraak” van het Hof van Justitie en het Gerecht aan.