Direct naar de inhoud



Gerechtelijke statistieken van het Hof van Justitie - 2024

Zie de gedetailleerde statistieken van het Hof van Justitie   

 

Kort overzicht van de belangrijkste statistische trends van het afgelopen jaar – Een buitengewoon jaar

 

Marc-André Gaudissart

Adjunct-griffier van het Hof van Justitie

 

 

Zoals elk jaar heb ik het genoegen de pen ter hand te nemen om de gerechtelijke statistieken van het afgelopen jaar kort toe te lichten en de lezer enkele elementen te verschaffen die essentieel zijn voor een goed begrip van de gegevens over zaken die bij het Hof van Justitie aanhangig zijn gemaakt of door deze rechterlijke instantie zijn afgedaan.

 

Dit is niet altijd een eenvoudige opdracht, aangezien de verschillen van jaar tot jaar soms klein zijn en het dus niet altijd mogelijk maken om opvallende ontwikkelingen of terugkerende trends te signaleren, maar 2024 vormt duidelijk een uitzondering op de regel. Het afgelopen jaar kan namelijk in meerdere opzichten een buitengewoon jaar – in de eerste betekenis van het woord – worden genoemd, zowel wat het aantal bij het Hof van Justitie aanhangig gemaakte zaken als wat het aantal door het Hof afgehandelde zaken betreft. Beide aantallen doen denken aan de historische niveaus van 2019 en onderstrepen het grote belang van de op 1 september 2024 in werking getreden hervorming, als gevolg waarvan het Hof zijn prejudiciële bevoegdheid thans deelt met het Gerecht van de Europese Unie, dat voortaan als enige bevoegd is om antwoord te geven op vragen die de rechterlijke instanties van de lidstaten van de Unie stellen over de specifieke aangelegenheden die worden genoemd in artikel 50 ter van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: „Statuut”)[1].

 

 

1.     Aanhangig gemaakte zaken

Er zijn in 2024 in totaal 920 zaken bij het Hof van Justitie aanhangig gemaakt. Dit is weliswaar niet het hoogste aantal sinds de oprichting van het Hof – het record werd vijf jaar eerder bereikt, met 966 nieuwe zaken in 2019 – maar er is niettemin sprake van een toename met 12 % ten opzichte van het voorgaande jaar (821 nieuwe zaken in 2023). Bovendien houdt dat cijfer geen rekening met de ongeveer twintig verzoeken om een prejudiciële beslissing die na 1 oktober 2024 bij de griffie van het Hof zijn binnengekomen en na de voorafgaande analyse in de zin van artikel 93 bis van het Reglement voor de procesvoering van het Hof zijn doorgezonden aan het Gerecht. Zonder de eerdergenoemde hervorming zou het aantal in 2024 bij het Hof aangebrachte zaken dus nog hoger zijn geweest.

Het zal geen verbazing wekken dat prejudiciële verwijzingen nog altijd het leeuwendeel uitmaken van de bij het Hof aanhangig gemaakte zaken, met maar liefst 573 nieuwe verwijzingen in 2024 (tegenover 518 in 2023), maar ook het aandeel van de hogere voorzieningen in de bij het Hof aanhangig gemaakte zaken is toegenomen: er zijn in 2024 in totaal 277 hogere voorzieningen, hogere voorzieningen op kort geding en hogere voorzieningen op interventie bij het Hof ingesteld, dat wil zeggen meer dan in 2023 (231), maar ook meer dan in het recordjaar 2019 (met 266 nieuwe hogere voorzieningen). Die toename is toe te schrijven aan het feit dat het Gerecht een groot aantal eindbeslissingen heeft gegeven in de zaken tussen enkele tientallen banken en de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad. Het Gerecht heeft de besluiten van dat orgaan over de berekening van de vooraf aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds te betalen bijdragen nietig verklaard, waarna de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, de Raad van de Europese Unie en diverse banken zijn beslissingen hebben aangevochten. Zo zijn er maar liefst 76 hogere voorzieningen ingesteld bij het Hof. Aangezien die zaken in wezen hetzelfde voorwerp hebben en de middelen van rekwiranten elkaar grotendeels overlappen, heeft het Hof in het belang van een goede rechtsbedeling bepaalde zaken aangeduid als pilotzaken en met instemming van de betrokken partijen de behandeling van de overige zaken geschorst tot aan de afdoening van de pilotzaken.

Anders dan de prejudiciële verwijzingen en de hogere voorzieningen is het aantal rechtstreekse beroepen in 2024 licht gedaald ten opzichte van het voorgaande jaar (53 nieuwe zaken, tegenover 60 in 2023). Opmerkelijk in verband met deze groep beroepen is dat het eerste beroep[2] op grond van artikel 8, eerste alinea, van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is ingesteld en dat de Commissie twee niet-nakomingsberoepen tegen het Verenigd Koninkrijk heeft ingesteld op grond van artikel 87, lid 1, van het Akkoord inzake de terugtrekking van deze staat uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie. Met deze twee beroepen, die zijn ingesteld op 20 december 2024, dat wil zeggen slechts enkele dagen voordat de in dat artikel van het terugtrekkingsakkoord genoemde overgangsperiode afliep, verzoekt de Commissie het Hof vast te stellen dat het Verenigd Koninkrijk niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen krachtens de artikelen 45 en 49 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en krachtens verschillende artikelen van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden[3] [4], respectievelijk dat deze staat, door niet alle consequenties te trekken uit het arrest van het Hof in de zaak Achmea[5] en door de met de lidstaten van de Unie gesloten bilaterale investeringsovereenkomsten niet te beëindigen, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens verschillende bepalingen van de Verdragen en van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en krachtens bepaalde algemene rechtsbeginselen[6].

Naast enkele aanvragen voor rechtsbijstand en verzoeken tot begroting van de proceskosten verdient tot slot vermelding dat de Commissie op 13 september 2024 een verzoek om advies heeft ingediend over de aard (exclusief of gedeeld) van de bevoegdheid van de Unie tot sluiting van de overeenkomst inzake luchtvervoer tussen het Sultanaat Oman, enerzijds, en de Unie en haar lidstaten, anderzijds. Dit verzoek, dat is ingediend krachtens artikel 218, lid 11, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, heeft grote belangstelling gewekt: alle lidstaten van de Unie, op één na, alsook het Europees Parlement en de Raad hebben schriftelijke opmerkingen ingediend over de door de Commissie gestelde vraag.

Als we nader kijken naar de onderwerpen waarop de aan het Hof voorgelegde zaken betrekking hebben, zien we vrij veel gelijkenis met de voorgaande jaren. Net als in het verleden zijn er in 2024 bij het Hof tal van zaken op het gebied van mededinging en staatssteun, consumenten- en milieubescherming, sociaal beleid en vervoer aanhangig gemaakt. De aandacht van de lezer zal echter ongetwijfeld het meest worden getrokken door het grote aantal zaken over het economisch en monetair beleid en over de beperkende maatregelen die zijn vastgesteld in het kader van de oorlog in Oekraïne, alsook door het aantal zaken op het gebied van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. Op dit laatste gebied zijn er in 2024 niet minder dan 123 zaken, waarvan 117 prejudiciële verwijzingen, voor het Hof gebracht, dat wil zeggen 40 zaken meer dan in het voorgaande jaar. Veel hiervan zijn Italiaanse zaken.

De analyse van de geografische herkomst van de verzoeken om een prejudiciële beslissing die het Hof in 2024 heeft ontvangen, is in dit verband ook zeer informatief. Terwijl de verwijzingen van Italiaanse rechterlijke instanties in 2023 namelijk sterk waren teruggelopen, is hun aantal in 2024 letterlijk geëxplodeerd: Italiaanse rechterlijke instanties hebben in 2024 een kleine honderd verzoeken om een prejudiciële beslissing bij het Hof ingediend (98, tegenover slechts 43 in 2023), het hoogste aantal verwijzingen uit Italië sinds 1952. Het aantal verwijzingen van Duitse rechterlijke instanties vertoont een tegenovergestelde tendens, want met 66 stuks ligt het aantal uit Duitsland afkomstige verzoeken om een prejudiciële beslissing op het laagste niveau van de afgelopen vijftien jaar – in 2023 waren het er nog 94 en drie jaar eerder (in 2020) 140. Het aantal verwijzingen van Poolse rechterlijke instanties is met 47 zaken (tegenover 48 in het voorgaande jaar) stabiel gebleven. Die rechterlijke instanties worden op de ranglijst gevolgd door de Oostenrijkse, de Bulgaarse en de Belgische rechterlijke instanties, met respectievelijk 39, 38 en 36 prejudiciële verwijzingen. Het is in dit verband overigens interessant dat niet minder dan 5 van de 36 door Belgische rechterlijke instanties ingediende verzoeken afkomstig zijn van het Belgische Grondwettelijk Hof. De vragen van deze rechterlijke instantie gaan over uiteenlopende onderwerpen als de bescherming van persoonsgegevens en van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie, de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, en de geldigheid van de maatregelen die de Raad van de Europese Unie heeft genomen om het hoofd te bieden aan de hoge energieprijzen in een meer dan onzekere geopolitieke context.

Wat tot slot spoedeisende zaken betreft, is het aantal verzoeken om toepassing van de versnelde procedure of de spoedprocedure toegenomen. Terwijl dat aantal in de twee voorgaande jaren sterk was teruggelopen (naar 52 en 43 verzoeken in respectievelijk 2022 en 2023), was er in 2024, met meer dan 75 verzoeken – alle soorten zaken samen bezien – weer sprake van een stijging. De spoedprocedure is het afgelopen jaar zes keer ingeleid en ook de versnelde procedure is toegepast in zes zaken die betrekking hadden op, respectievelijk, de uitlegging van de bepalingen inzake de overlevering van personen met het oog op strafvervolging in het kader van de Handels‑ en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds[7], de uitlegging van de bepalingen betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden[8] en de uitlegging van het begrip „veilig land van herkomst” in de zin van met name de artikelen 36, 37 en 38 en bijlage I van richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PB L 180 van 29 juni 2023, blz. 60)[9].

2.     Afgedane zaken

Waar het afgelopen jaar in veel opzichten doet denken aan 2019 als het gaat om het aantal zaken dat bij het Hof aanhangig is gemaakt, geldt dit nog meer voor het aantal zaken dat door het Hof is afgedaan. Het Hof heeft in 2024 namelijk 863 zaken afgehandeld, en heeft daarmee het record van vijf jaar eerder (865 afgedane zaken) bijna geëvenaard. Deze toename van 10 % ten opzichte van het voorgaande jaar, waarin 783 zaken werden afgedaan, weerspiegelt de voortdurende inspanningen van de rechterlijke instantie om het hoofd te bieden aan de almaar toenemende werklast, in een context die ook nog werd gekenmerkt door het vertrek van een van haar leden in februari 2024 en het overlijden van een ander lid vier maanden later. Op het moment van schrijven van deze bijdrage waren die twee leden nog niet vervangen, met als gevolg dat een hof dat normaliter bestaat uit 27 rechters, moet functioneren met slechts 25 rechters.

Gelet op het aandeel dat prejudiciële verwijzingen en hogere voorzieningen vertegenwoordigen in de bij het Hof aanhangig gemaakte zaken, is het niet verwonderlijk dat zij ook het leeuwendeel vormen van de zaken die door de rechterlijke instantie zijn afgedaan. Als we nader kijken naar de wijze waarop in het afgelopen jaar zaken zijn afgedaan, zien we dat het Hof een groter aantal zaken heeft afgedaan bij arrest, namelijk 595, tegenover 535 in 2023. Het aantal bij beschikking afgedane zaken is daarentegen zowel voor prejudiciële verwijzingen als voor hogere voorzieningen iets afgenomen. Slechts 40 % van de hogere voorzieningen is in 2024 afgedaan bij beschikking, tegenover 50 % een jaar eerder en 60 % in 2022! Dit heeft onvermijdelijk gevolgen voor de gemiddelde procesduur.

Aangezien het Hof het afgelopen jaar een groot aantal hogere voorzieningen heeft afgedaan, met name op het gebied van mededinging en staatssteun, na een volledige procedure met zowel een terechtzitting als een conclusie van de advocaat-generaal, is de gemiddelde behandelingsduur van deze categorie zaken opgelopen van 13,9 maanden in 2023 naar 18,4 maanden in 2024.

De gemiddelde behandelingsduur van prejudiciële verwijzingen en rechtstreekse beroepen is eveneens opgelopen, zij het in mindere mate dan die van hogere voorzieningen. Die van prejudiciële verwijzingen is namelijk gestegen van 16,8 maanden in 2023 naar 17,2 maanden in 2024, terwijl die van rechtstreekse beroepen in dezelfde periode van 20,8 maanden naar 21,5 maanden is gegaan. Die toename van de behandelingsduur blijft binnen redelijke grenzen, gelet op het feit dat het Hof een groot aantal zaken heeft afgesloten die al jaren liepen en met name heeft beslist op de beroepen die verschillende lidstaten in oktober 2020 hadden ingesteld tegen de door de Uniewetgever vastgestelde bepalingen op het gebied van vestiging en cabotage, maximale rijtijden en detachering van chauffeurs in de wegvervoersector. Het arrest dat het Hof op 4 oktober 2024 heeft gewezen in vijftien gevoegde zaken, telt alleen al bijna 1 500 punten[10].

Al deze factoren bij elkaar hebben er logischerwijs toe geleid dat de gemiddelde duur van de procedures bij het Hof is toegenomen: de gemiddelde procesduur voor alle soorten zaken samen bezien bedroeg in 2024 17,7 maanden, tegenover 16,1 maanden in 2023. Daarentegen is de gemiddelde behandelingsduur van de zaken waarvoor de spoedprocedure is gevolgd – zaken die altijd extra aandacht vergen wegens de gevoelige onderwerpen waarop zij betrekking hebben –, afgenomen van 4,3 maanden in 2023 naar 3,3 maanden in 2024, een procesduur die zeer dicht in de buurt komt van hetgeen werd beoogd toen die procedure in maart 2008 werd ingevoerd.[11]

Wat de uitsplitsing van de gegeven beslissingen per rechtsprekende formatie betreft, valt vooral op dat het aantal door de Grote kamer van het Hof gewezen beslissingen sterk is toegenomen. Deze rechtsprekende formatie heeft in 2024 namelijk 75 zaken afgedaan, terwijl dat een jaar eerder nog maar 36 zaken waren. Dit cijfer valt te verklaren door de eerdergenoemde afhandeling van een groep van 15 met elkaar samenhangende zaken over de Europese vervoerswetgeving, maar ook door de gedeeltelijke vernieuwing van de samenstelling van het Hof in oktober 2024. Omdat de ambtstermijn van een groot aantal rechters in oktober 2024 afliep, was het ter voorkoming van quorumproblemen noodzakelijk dat de zaken waarbij die rechters betrokken waren, vóór hun vertrek werden afgehandeld. In veel gevallen ging het daarbij om zaken die naar de Grote kamer waren verwezen.

Hoewel ook in 2024 het merendeel van de zaken is afgedaan door kamers van drie rechters, namelijk niet minder dan 46 % van de zaken die zijn afgedaan bij arrest of bij beschikking van gerechtelijke aard, is het aandeel van de door kamers van vijf rechters afgehandelde zaken blijven toenemen en uitgekomen op bijna 42 %. In 2024 zijn er in totaal 359 zaken afgedaan door kamers van drie rechters – met inbegrip van de Kamer voor toelating van hogere voorzieningen – en 324 zaken door kamers van vijf rechters (tegenover respectievelijk 381 en 298 zaken in 2023).

Tot slot is in 2024 één beslissing gegeven door de meest plechtige rechtsprekende formatie van het Hof (voltallige zitting): het arrest van 30 april 2024 in de tweede zaak „La Quadrature du Net”. Naar aanleiding van nieuwe vragen van de Franse Conseil d’État heeft het Hof enkele belangrijke aanvullende verduidelijkingen gegeven inzake de uitlegging van richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie), zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/136/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009, gelezen in het licht van het Handvest van de grondrechten.[12]

3.     Aanhangige zaken

Het Hof heeft, zoals uiteengezet, in 2024 weliswaar uitzonderlijk veel zaken afgedaan, maar in datzelfde jaar is er een nog groter aantal zaken bij het Hof aanhangig gemaakt, met als logische consequentie dat het aantal lopende zaken is toegenomen: op 31 december 2024 waren er bij het Hof 1 206 zaken aanhangig, het hoogste aantal dat ooit in zijn annalen is opgetekend. Dit grote aantal lopende zaken getuigt zonder meer van het vertrouwen dat de burgers en de rechterlijke instanties van de lidstaten van de Unie stellen in het Hof als het gaat om het beantwoorden van Unierechtelijke uitleggingsvragen waarmee zij zich geconfronteerd zien, maar het onderstreept tegelijkertijd het grote belang van de in september 2024 in werking getreden hervorming, die immers bedoeld is om de werklast weer beter over het Hof en het Gerecht te verdelen door een deel van de prejudiciële bevoegdheid van het Hof over te dragen aan het Gerecht.

Het is in dit stadium uiteraard nog te vroeg om de balans op te maken van deze hervorming, maar de ontwikkeling van het aantal zaken dat bij het Hof aanhangig wordt gemaakt, met name op de specifieke gebieden waarvoor de prejudiciële bevoegdheid is overgedragen, zal nauwgezet worden gevolgd om te beoordelen wat het effect van de hervorming is, zowel op de behandeling van de betrokken zaken door het Gerecht als op de werklast van het Hof en de behandelingsduur van de zaken, wat een van de drijfveren was voor het verzoek tot wijziging van het Statuut.

 

*****

 

[1]      Het betreft de volgende zes aangelegenheden: 1) het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde; 2) accijnzen; 3) het douanewetboek; 4) de tariefindeling van goederen in de gecombineerde nomenclatuur; 5) compensatie en bijstand aan passagiers bij instapweigering of bij vertraging of annulering van vervoersdiensten, en 6) het systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten.

[2]      Zaak C‑553/24, Assemblée nationale/Europees Parlement en Raad. Dit beroep, dat namens de Nationale Vergadering van de Franse Republiek is doorgezonden door de regering van deze staat, strekt tot nietigverklaring van verordening (EU) 2024/1351 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 betreffende asiel- en migratiebeheer, tot wijziging van de verordeningen (EU) 2021/1147 en (EU) 2021/1060 en tot intrekking van verordening (EU) nr. 604/2013 (PB L, 2024/1351, 22.5.2024).

 

[3]      PB L 158 van 30 april 2004, blz. 77.

 

[4]      Zaak C‑892/24, Commissie/Verenigd Koninkrijk.

 

[5]      Arrest van 6 maart 2018, Achmea, C‑284/16 (EU:C:2018:158).

 

[6]      Zaak C‑894/24, Commissie/Verenigd Koninkrijk.

[7]      Zaken C‑202/24, Alchaster (arrest van 29 juli 2024, EU:C:2024:649), en C‑743/24, Alchaster II.

 

[8]      Gevoegde zaken C‑244/24 en C‑290/24, Kaduna (arrest van 19 december 2024, EU:C:2024:1038).

 

[9]      Gevoegde zaken C‑758/24 en C‑759/24, Alace en Canpelli.

 

[10]     Gevoegde zaken C‑541/20–C‑555/20, Litouwen e.a./Parlement en Raad (Mobiliteitspakket), EU:C:2024:818.

 

[11]     Zie in dit verband de verklaring die door de Raad op 20 december 2007 bij de vaststelling van zijn besluit tot wijziging van het protocol betreffende het Statuut van het Hof van Justitie is afgegeven, volgens welke „de prejudiciële spoedprocedure binnen drie maanden afgesloten moet zijn” (PB L 24 van 29 januari 2008, blz. 44).

 

[12]     Zaak C‑470/21, La Quadrature du Net e.a. (Persoonsgegevens en bestrijding van namaak), EU:C:2024:370.

 

Zie ook

 

De gerechtelijke statistieken van verschillende voorgaande jaren zijn eveneens op de curia-site te vinden, en wel onder „Geschiedenis".